ECLI:NL:RBNHO:2014:7947

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
20 augustus 2014
Publicatiedatum
20 augustus 2014
Zaaknummer
15/800012-14
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling en doodslag met vrijspraak van moord, verminderd toerekeningsvatbaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 20 augustus 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van moord, doodslag en mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte, die verminderd toerekeningsvatbaar werd geacht, veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar en terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging. De zaak betreft twee incidenten: de verdachte heeft op 6 januari 2014 zijn moeder, [Slachtoffer X], van het leven beroofd door haar meermalen met een mes te steken, en op 22 november 2013 heeft hij [Slachtoffer Y] mishandeld door hem zonder aanleiding een klap te geven. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van moord, omdat niet kon worden aangetoond dat hij met voorbedachten rade handelde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte lijdt aan een persoonlijkheidsstoornis, zwakbegaafdheid en misbruik van alcohol en drugs, wat heeft bijgedragen aan zijn verminderd toerekeningsvatbaarheid. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers en hun nabestaanden zwaar laten meewegen in de strafoplegging. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van schadevergoeding voor de begrafeniskosten van zijn moeder.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/800012-14 en 15/214078-13 (P)
Uitspraakdatum: 20 augustus 2014
Tegenspraak (artikel 279 Sv)
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 6 augustus 2014 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Vught - Nieuw Vosseveld 2 LAA.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. [officier van justitie] en van wat de raadsman van verdachte, mr. E.H. van den Pol, advocaat te Purmerend, naar voren heeft gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
(15/800012-14)
hij op of omstreeks 06 januari 2014 in de gemeente Purmerend opzettelijk en
met voorbedachten rade [Slachtoffer X] van het leven heeft beroofd, immers
heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [Slachtoffer X]
meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp
in/tegen het lichaam gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [Slachtoffer X] is
overleden;
(15/214078-13)
hij op of omstreeks 22 november 2013 te Purmerend opzettelijk mishandelend een persoon (te weten[slachtoffer Y]), met zijn (tot vuist gebalde) hand in/tegen het gezicht, althans tegen het hoofd en/of tegen de borst, althans het lichaam heeft geslagen en/of gestompt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van beide ten laste gelegde feiten, in dier voege dat verdachte inzake het feit met parketnummer 15/800012-14 dient te worden vrijgesproken van moord en dient te worden veroordeeld voor doodslag.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat beide feiten bewezen geacht kunnen worden. Inzake het feit met parketnummer 15/800012-14 heeft de raadsman van verdachte gepleit voor vrijspraak van de ten laste gelegde moord, nu er geen sprake is geweest van voorbedachte raad.
3.3.
VrijspraakMet de officier van justitie en de raadsman van verdachte is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier, noch uit het verhandelde ter terechtzitting valt af te leiden dat verdachte met voorbedachte raad [Slachtoffer X]van het leven heeft beroofd. De rechtbank acht derhalve de ten laste gelegde moord niet bewezen.
3.4.
Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder parketnummer 15/800012-14 ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van verdachte, d.d. 6 januari 2014 (dossierpagina’s 29 - 41);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 januari 2014 (dossierpagina’s 51 - 52);
  • het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 januari 2014 (dossierpagina’s 53 - 54);
  • deskundigenrapport van het NFI, d.d. 27 januari 2014, opgemaakt door M. Buiskool (dossierpagina 189 - 194).
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 15/214078-13 ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Op 22 november 2013 liep aangever[slachtoffer Y] (hierna ook kortweg: [slachtoffer Y]) op de Wheredijk te Purmerend. [2] Hij liep op enig moment langs twee mannen. [3] [slachtoffer Y] zag dat één van de twee mannen een (baseball)pet op had, deze persoon deed een paar stappen achteruit. [slachtoffer Y] voelde opeens een klap met een vuist tegen zijn mond. Hij voelde pijn aan de linkerkant bij zijn mond. [slachtoffer Y] zag dat de man met de baseballpet hem een klap had gegeven. Hij zag dat de man met de pet hem nog een klap wilde geven, maar tegengehouden werd door de andere man. [4] Verbalisant [verbalisant] zag - ten tijde van het doen van aan aangifte - aan de binnenkant van de onderlip van aangever [slachtoffer Y] een kleine beschadiging. Aangever gaf aan dat het een gevoelige plek was. [5]
Naar later bleek waren de twee mannen waar aangever over sprak in zijn verklaring, verdachte en getuige [getuige]. [6] [getuige] heeft verklaard dat zij op enig moment een man tegenkwamen toen zij voor het tunneltje gelegen aan de Wheredijk/Burgemeester D. Kooimanweg te Purmerend liepen. Verdachte, die naar eigen zeggen had gedronken en geblowd [7] , reageerde op deze man. [getuige] zag dat verdachte deze man duwde. Het was een slag met een arm en deze kwam terecht op de borststreek van de man. Verdachte wilde de man nog een klap geven maar dat is niet gelukt. [getuige] ging naar verdachte toe en pakte hem vast. Hij zag woede in verdachte zijn ogen. [8] Verdachte heeft verklaard dat hij tijdens het incident een pet droeg, zijnde een soort baseballpet. [9] Hij verklaarde dat er wel iets is gebeurd. Hij pikte het niet dat de man hem uit zou hebben gescholden. Er zou wat geduwd en getrokken zijn, aldus verdachte. [10]
3.5.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
(15/800012-14)
hij op 06 januari 2014 in de gemeente Purmerend opzettelijk [Slachtoffer X]van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet, die [Slachtoffer X]meermalen met een mes in het lichaam gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [Slachtoffer X] is overleden;
(15/214078-13)
hij op 22 november 2013 te Purmerend opzettelijk mishandelend een persoon (te weten[slachtoffer Y]), met zijn tot vuist gebalde hand tegen het gezicht, heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van 15/800012-14:
doodslag
ten aanzien van 15/214078-13
mishandeling
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
Gelet op de hierna onder 6.3. weergegeven conclusies en het advies van R.J.A. van Helvoirt, psycholoog en R.B. Sevinga, psychiater in opleiding onder supervisie van psychiater A.E. Grochowska, met welke conclusies en advies de rechtbank zich kan verenigen, acht de rechtbank verdachte ten aanzien van de tenlastegelegde feiten verminderd toerekeningsvatbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot vijf jaren gevangenisstraf, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de rechtbank een terbeschikkingstelling met dwangverpleging zal gelasten.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit enkel te volstaan met een terbeschikkingstelling met dwangverpleging.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van één en ander uit het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 1 juli 2014 en het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Uit genoemd uittreksel volgt onder andere dat verdachte gedurende zes jaren een PIJ-maatregel heeft ondergaan in verband met geweldsdelicten.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft in november 2013 zonder noemenswaardige aanleiding op straat een man mishandeld, door hem uit het niets een klap te geven. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij door dit handelen een inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. Bovendien brengt dergelijk willekeurig geweld op straat gevoelens van onveiligheid teweeg in de maatschappij.
Verdachte heeft vervolgens op 6 januari 2014 zijn moeder, mevrouw[Slachtoffer X], van het leven beroofd door haar meermalen te steken met een mes in haar lichaam, waarna zij is overleden. Verdachte heeft het slachtoffer hiermee het meest fundamentele recht waarover de mens beschikt ontnomen: het recht op leven. Door de dood van[Slachtoffer X] en de wijze waarop dat is gebeurd, heeft verdachte de nabestaanden van het slachtoffer onherstelbaar leed toegebracht. Dit blijkt onder meer uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtoffer verklaringen van de zoon en dochter van het slachtoffer. Uit voornoemde emotionele verklaringen blijkt hoezeer de kinderen van het slachtoffer rouwen om het verlies van hun moeder. Naast de ingrijpende gevolgen voor alle nabestaanden, waaronder ook de moeder van het slachtoffer, brengt een dergelijk feit angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid in de samenleving te weeg. Dit alles neemt de rechtbank verdachte bijzonder kwalijk.
Anders dan de raadsman maar met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf noodzakelijk en rechtvaardig is. Dit baseert de rechtbank op de navolgende factoren. Door het door verdachte begane levensdelict heeft hij het grootste goed van zijn moeder ontnomen, te weten haar leven. Onvoorstelbaar leed in de richting van de nabestaanden is daarmee aangericht. Vergelding en een zekere mate van genoegdoening voor de nabestaanden beoogt de op te leggen gevangenisstraf te weeg te brengen. Voorts vereist de generale preventie (het voorkomen van navolging door anderen) een gevangenisstraf.
De rechtbank heeft bij de te bepalen duur van deze gevangenisstraf acht geslagen op het rapport van het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC rapport) van 30 juni 2014, opgemaakt door R.J.A. van Helvoirt, psycholoog en R.B. Sevinga, psychiater in opleiding onder supervisie van A.E. Grochowska, psychiater. Uit voornoemd PBC rapport blijkt dat verdachte functioneert op ten hoogste zwakbegaafd intelligentie niveau. Door diverse omstandigheden wordt gesproken van zeer forse traumatisering in de vroege jeugd bij een jongen die door zijn zwakbegaafdheid extra kwetsbaar was. Hierdoor, alsmede door onthechting en het gemis aan veiligheid is bij verdachte een diepgeworteld en basaal gevoel van wantrouwen naar anderen ontstaan. Dientengevolge staat hij in wezen angstig in het leven en is hij niet in staat om een relatie aan te gaan, zo ook niet met behandelaren of begeleiders. Dit gevoel van wantrouwen kan ook aanleiding geven tot het ontstaan van enige paranoïde gedachten en/of gedragingen. Ten tijde van het onderzoek werd een manifest wisselend psychiatrisch toestandsbeeld gezien. Er kan gesproken worden van secundaire psychopathisering. Er is sprake van een broze (zogenaamde borderline) persoonlijkheidsorganisatie. Concluderend kan er gesproken worden van een gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens bij verdachte. In classificerende zin is er sprake van een persoonlijkheidsstoornis NAO met antisociale trekken. Het gedrag van verdachte lijkt meer voort te komen uit de persoonlijkheidsproblematiek dan uit een psychotische stoornis of een PTSS, al kunnen deze niet geheel uitgesloten worden. Er is tevens sprake van misbruik van alcohol, cannabis en cocaïne. Met het wegvallen van externe structuur na beëindiging van een eerder opgelegde PIJ-maatregel gleed verdachte snel af. Hij was door zijn persoonlijkheidsstoornis en zwakbegaafdheid ingeperkt in zijn vermogen om situaties te beoordelen, tot verschillende gedragsalternatieven te komen of zich te onttrekken aan de situatie.
Zowel de persoonlijkheidsstoornis, de zwakbegaafdheid als het middelenmisbruik waren aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde. Door de deskundigen wordt geadviseerd verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten voor het tenlastegelegde. Deze conclusie maakt de rechtbank, zoals gezegd, tot de hare. De rechtbank gaat er van uit dat nu de hiervoor geschetste problematiek blijkens het PBC rapport en de inhoud van de verklaringen van de door de politie gehoorde getuigen uit de naaste omgeving van verdachte al (veel) langer speelt bij verdachte, voornoemde problematiek ook ten tijde van het delict in november 2013 speelde bij verdachte en hij dientengevolge mede ten aanzien van dat feit verminderd toerekeningsvatbaar moet worden verklaard.
Het risico op herhaling van gevaarlijk en agressief gedrag wordt blijkens het PBC rapport als hoog ingeschat op basis van het verleden en de bij verdachte aanwezige problematiek. Bovendien ontbreekt het verdachte aan ziekte- en probleeminzicht. Er wordt geadviseerd een tbs-maatregel met bevel tot verpleging van overheidswege op te leggen.
Om op den duur terugkeer naar de maatschappij mogelijk te maken, is het van belang om tot een medicamenteuze behandeling te komen alsmede tot een langdurige gedragsregulerende behandeling.
Nu in voornoemd rapport wordt geadviseerd verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren en verdachte dientengevolge niet volledig verantwoordelijk kan worden gehouden voor hetgeen hij heeft gedaan, is de rechtbank – met de officier van justitie – van oordeel dat de duur van de op te leggen gevangenisstraf – aanzienlijk gematigd dient te worden.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat tevens de terbeschikkingstelling van verdachte dient te worden gelast en dat zijn verpleging van overheidswege dient te worden bevolen, nu bij verdachte tijdens het begaan van de feiten een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bestond, de door verdachte begane feiten misdrijven zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en de veiligheid van anderen het opleggen van deze maatregel eist. De rechtbank realiseert zich dat het opleggen van tbs een zeer verstrekkende maatregel is. Zonder tbs-behandeling vormt verdachte echter een gevaar voor de veiligheid van anderen, terwijl behandeling anders dan in het kader van een tbs-maatregel naar het oordeel van de rechtbank thans niet meer tot de mogelijkheden behoort.
Nu de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd terzake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten doodslag, kan de totale duur van de maatregel een periode van vier jaar te boven kan gaan.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel (15/800012-14)

De benadeelde partij [benadeelde] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 6.957,30 ingediend tegen verdachte wegens materiële schade die hij als gevolg van het ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit de begrafeniskosten.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel voor toewijzing vatbaar is. De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat daarbij de in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht (Sr) bedoelde schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
De raadsman van verdachte heeft – tijdens zijn tweede termijn – aangevoerd dat de vordering slechts tot een bedrag van € 1.000,00 kan worden toegewezen. De raadsman verzoekt de vordering voor het resterende deel af te wijzen, nu nergens uit blijkt dat de overig gestelde kosten zijn betaald. Subsidiair verzoekt hij het gevorderde bedrag fors te matigen.
De rechtbank verstaat de vordering aldus dat – alhoewel dit niet als zodanig blijkt uit de ingestelde vordering benadeelde partij – [benadeelde] de vordering juridisch gezien heeft ingediend in zijn hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van zijn twee minderjarige kinderen [kinderen] (zijnde de kinderen van het slachtoffer).
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 1.000,00 voortvloeit uit het bewezen verklaarde feit, nu blijkens de verklaring van [benadeelde] tijdens het onderzoek ter terechtzitting dit het bedrag is dat vooralsnog daadwerkelijk is betaald. De vordering zal derhalve in zoverre worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 januari 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Op grond van de thans beschikbare gegevens kan de rechtbank de schade niet begroten op meer dan het thans toe te wijzen bedrag, nu niet is gebleken dat [benadeelde] deze overig gestelde kosten daadwerkelijk heeft gemaakt en het meerdere wordt betwist. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is.
De benadeelde partij kan de delen van de vordering, die tot niet-ontvankelijkheid zullen leiden, desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. Die kosten worden tot op heden begroot op nihil.
schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder parketnummer 15/800012-14 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: doodslag] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 36f, 37a, 37b, 57, 287 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
5 (vijf) jaren.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld, en beveelt dat hij van overheidswege wordt verpleegd.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [benadeelde] geleden schade tot een bedrag van
€ 1.000,00 (zegge: duizend euro), bestaande uit materiële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 januari 2014 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [benadeelde], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [benadeelde] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 januari 2014 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
20 dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.F. van Hoorn, voorzitter,
mr. A.S. van Leeuwen en mr. D.D.M. Hazeu, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.E. van den Bergh,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 augustus 2014.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Proces-verbaal van aangifte, van 22 november 2013, inhoudende de verklaring van[slachtoffer Y], pagina 13
3.Proces-verbaal van aangifte, van 22 november 2013, inhoudende de verklaring van[slachtoffer Y], pagina 13 en 14
4.Proces-verbaal van aangifte, van 22 november 2013, inhoudende de verklaring van[slachtoffer Y], pagina 14
5.Proces-verbaal van aangifte, van 22 november 2013, inhoudende de verklaring van[slachtoffer Y], pagina 15
6.Proces-verbaal van verhoor van 22 november 2013, inhoudende de verklaring van verdachte, pagina 24 en proces-verbaal van verhoor van 22 november 2013, inhoudende de verklaring van getuige [getuige], pagina 20
7.Proces-verbaal van verhoor van 22 november 2013, inhoudende de verklaring van verdachte, pagina 24
8.Proces-verbaal van verhoor van 22 november 2013, inhoudende de verklaring van getuige [getuige], pagina 20
9.Proces-verbaal van verhoor van 22 november 2013, inhoudende de verklaring van verdachte, pagina 25
10.Proces-verbaal van bevindingen van 22 november 2013, pagina 4