Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
1.[NAAM GEDAAGDE 1],
LANDELIJK BUREAU INNING ONDERHOUDSBIJDRAGEN (LBIO), rechtspersoon volgens artikel 2 lid 2 van de Wet van 23 maart 1995,
1.De procedure
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie van [naam gedaagde 1]
- de conclusie van antwoord van het LBIO
- het tussenvonnis van 11 december 2013
- het proces-verbaal van comparitie van 20 mei 2014 en de daarin genoemde stukken, waaronder de akte van vermeerdering van eis in conventie met betrekking tot het LBIO.
2.De feiten
binnen 14 dagenna dagtekening van deze brief een afschrift te versturen.
“(…)
“(…)
“De rechtbank is van oordeel dat in dit geval geen plaats is voor verrekening van de teveel betaalde kinderbijdrage. Daarbij acht de rechtbank van belang dat de man ondanks dat hij zelf op de hoogte was van de beschikking van 23 februari 2000 geen reden heeft gezien de kinderalimentatie te verlagen en dat hij al die tijd de hogere kinderbijdrage zoals vastgesteld bij beschikking van 14 oktober 1999 aan de vrouw heeft voldaan. Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat de vrouw weliswaar de onjuiste beschikking aan het LBIO heeft overhandigd om de kinderbijdrage te innen, maar dat het op de weg van de man had gelegen om het LBIO hiervan op de hoogte te stellen. De man is door het LBIO meermalen verzocht om de beschikking van
20 februari 2000 over te leggen, maar heeft nagelaten dat te doen. Eerst medio 2012 heeft het LBIO kennisgenomen van de beschikking van 23 februari 2000 en heeft daarin aanleiding gezien de teveel geïnde opslagkosten te restitueren. Dit alles in aanmerking genomen, is de rechtbank van oordeel dat in redelijkheid niet van de vrouw gevergd kan worden dat zij het teveel betaalde terugbetaald, dan wel wordt verrekend met de huidige kinderbijdrage.”
3.Het geschil
in conventie en in reconventie
23 februari 2000 aan hem gerestitueerd dient te worden met inachtneming van de beschikking van 17 juli 2013,