In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 30 april 2014 uitspraak gedaan in een verzoek tot wijziging van het gezamenlijk gezag over een minderjarige, ingediend door de moeder. De ouders waren op 28 juli 2000 met elkaar gehuwd, maar dit huwelijk is op 5 februari 2009 ontbonden. Na de echtscheiding bleef het gezamenlijk gezag over de minderjarige bestaan, maar de moeder verzocht om dit te wijzigen in eenhoofdig gezag, omdat de omstandigheden sinds de echtscheiding waren veranderd. De vader had geen bezwaar tegen het verzoek van de moeder en was niet aanwezig op de zitting van 10 maart 2014.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het gezamenlijk gezag niet langer in het belang van de minderjarige is, gezien het gebrek aan contact tussen de ouders en de afwezigheid van de vader in de opvoeding van het kind. De rechtbank heeft daarom het verzoek van de moeder om het gezag te wijzigen in eenhoofdig gezag toegewezen. Daarnaast heeft de moeder verzocht om wijziging van de geslachtsnaam van de minderjarige in de geslachtsnaam van de moeder, onder verwijzing naar artikel 1:253t BW. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de analoge toepassing van dit artikel in dit geval niet van toepassing is, omdat de minderjarige niet in een nieuw gezin opgroeit en de wijziging van de geslachtsnaam niet in het belang van het kind is.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek tot geslachtsnaamswijziging afgewezen, met de overweging dat de huidige naam de afstamming van het kind weerspiegelt en dat het belang van het kind niet in gevaar komt door de toepassing van de wet. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de moeder is belast met het eenhoofdig gezag over de minderjarige.