ECLI:NL:RBNHO:2014:7755

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 maart 2014
Publicatiedatum
14 augustus 2014
Zaaknummer
C-15-204595 - HA ZA 13-326
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid gemeente voor schade aan woning door infrastructuurwijzigingen en trillingen

In deze zaak vorderde eiser, eigenaar van een woning, schadevergoeding van de Gemeente Zaanstad. Eiser stelde dat zijn woning schade had opgelopen door trillingen veroorzaakt door de herinrichting van de nabijgelegen straat, die samenhing met de aanleg van een nieuwe woonwijk. De rechtbank beoordeelde de procedure en de feiten, waarbij eiser onderbouwde dat de schade aan zijn woning het gevolg was van onrechtmatig handelen van de Gemeente. De Gemeente betwistte dit en stelde dat er geen causaal verband bestond tussen de herinrichting en de schade. De rechtbank concludeerde dat eiser niet had aangetoond dat de schade het gevolg was van de herinrichting. De rechtbank oordeelde dat de Gemeente niet onrechtmatig had gehandeld, omdat de toename van verkeer en de herinrichting niet als onrechtmatig konden worden aangemerkt. Eiser had onvoldoende bewijs geleverd dat de trillingen de oorzaak waren van de schade aan zijn woning. De rechtbank wees de vorderingen van eiser af en veroordeelde hem in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling privaatrecht
Sectie Handel & Insolventie
zaaknummer / rolnummer: C/15/204595 / HA ZA 13-326
Vonnis van 26 maart 2014
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats], gemeente [gemeente],
eiser,
advocaat mr. W.F. Roelink,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE ZAANSTAD,
zetelend te Zaandam, gemeente Zaanstad,
gedaagde,
advocaat mr. M.C. Sinke.
Partijen zullen hierna [eiser] en de Gemeente genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 11 september 2013
  • het proces-verbaal van comparitie van 8 januari 2014 met de daarin vermelde stukken
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is, sinds 2003, eigenaar en bewoner van de woning aan de [adres] te [plaats] (hierna: de woning). Het betreft een ongeveer honderd jaar oude woning.
2.2.
In de periode 2009-2011 is direct achter de [straat van eiser] de wijk “[wijk]” gerealiseerd.
2.3.
In 2011 heeft herinrichting van de [straat van eiser] plaatsgevonden, waarbij onder meer een zogenaamd verkeersplateau is aangebracht op de kruising [straat van eiser]-[straat]/[straat]. Dit is het kruispunt waaraan de woning ligt.
2.4.
Voorafgaand aan de aanvang van de herinrichtingswerkzaamheden heeft BBCI Frijwijk, Bureau voor Bouwkundige en Civieltechnische Inspecties (hierna: BBCI) op 20 september 2011 de woning van [eiser] opgenomen. In het bouwkundig opnamerapport van BBCI wordt onder meer melding gemaakt van een aflopende vloer en scheur- en naadvorming op een groot aantal plaatsen in de woning zowel op de begane grond als op de eerste verdieping en in de gevels.
2.5.
In opdracht van [eiser] heeft TNO in mei 2012 gedurende negen dagen trillingsmetingen verricht in de woning. De meetresultaten zijn vastgelegd in een onderzoeksrapport van 23 mei 2012, rapportnummer TNO-060-DTM-2012-01654. In dat rapport staat en concludeert TNO het volgende:
“Het doel van het gerapporteerde onderzoek was het door een representatieve meting gedurende ruim een week vaststellen van het bestaande niveau van de trillingen in het huis en het toetsen van de meetuitkomsten aan de richtlijn van de Stichting Bouw Research (SBR), Ref [1]. […]
[…] De meting van de (eventuele) schadelijkheid van de trillingen is uitgevoerd als een “beperkte meting” in de zin van Ref [1]. De voor schade relevante gegevens zijn geleverd door […] zes […] meetkanalen. Zij zijn opgenomen in de tabel.
De onderste regel van de tabel geeft de waarden aan waar de meetresultaten onder behoren te blijven, (
rechtbank: de “rekenwaarde van de grenswaarde”Vr). In verband met de schade is de hoogst gemeten trillingssnelheid, de topwaarde Vtop, van belang. […]
De maximale waarden van Vtop (kanaal 1 en 2) zijn op de begane grond hoger dan de maatstaf volgens tabel 1. Ref [1] stelt dat de kans op schade aanvaardbaar klein (minder dan 1 procent) is wanneer wordt voldaan aan het criterium. Nu dat niet het geval is moet worden gesteld dat de gemeten trilling schade zou kunnen toebrengen aan het huis.”
2.6.
In zijn brief van 6 december 2012 heeft dr.ir. N.P.M. Scholten van de Stichting Expertisecentrum Regelgeving Bouw (ERB) over voornoemd TNO rapport geschreven:
“De metingen zijn uitgevoerd volgens de SBR-publicatie “schade aan gebouwen – meet- en beoordelingsrichtlijn deel A”. In dit rapport is een grens aan trillingen aangegeven. Bij het niet overschrijden daarvan is de verwachting dat die geen schade opleveren. Het SBR rapport gebruikt voor die grenswaarde de term “aanvaardbaar klein”. De door TNO gemeten trillingen zijn groter dan deze grenswaarde. Daaruit moet worden geconcludeerd dat de door het veranderde verkeer veroorzaakte trillingen de oorzaak kunnen zijn van de ontstane schade. Het SBR-rapport kent voor die overschrijdingen een aantal nuances, maar eigenlijk zijn die niet belangrijk. Immers het SBR-rapport is geschreven met de bedoeling trillingen als schadeoorzaak uit te sluiten en dat is in de onderhavige case niet het geval.”
2.7.
Bij brief van 8 augustus 2013 heeft ing. J.J. Velthuijs van Lemkes & Velthuijs B.V. het volgende geschreven over voornoemd TNO rapport:
“De metingen die TNO uitvoerde werden conform de richtlijn
(rechtbank: de meet- en beoordelingsrichtlijn deel A van de Stichting Bouw Research (SBR))vergeleken met de grenswaarden voor een gebouw uit categorie 2. Op de begane grond is deze 3.3 mm/s en op de bovenste etage 10 mm/s. In het rapport
(rechtbank: voornoemd TNO rapport)is geen aandacht besteed aan de karakteristieke waarde van de grenswaarde met het oog op zetting op begane grond niveau. Op basis van de meetwaarnemingen is uitsluitend aangegeven dat de maximale waarden op de begane grond hoger zijn dan de grenswaarden, met betrekking tot de fundering heeft TNO niets opgenomen.
Uit de tabel op blz. 25 van de SBR-A valt af te leiden dat de grenswaarde voor de fundering bij 5Hz uitkomt op 31.83 mm/s en bij 10 Hz op 15.92 mm/s. Voor het bepalen van de bijbehorende grenswaarde voor eventuele zetting op begane grond niveau dient conform art. 10.3.2 een partiële veiligheidsfactor 1 te worden gehanteerd. De voornoemde grenswaarden worden bij geen van de metingen overschreden (de hoogste waarde komt uit op 6.6 mm/s, zie blz. 8 TNO). Het is dus uitgesloten dat de trillingen tot enige zetting van de fundering kunnen leiden. Opvallend is echter dat in de vooropname van BBCI nadrukkelijk melding wordt gemaakt dat de vloer afloopt in de richting van de achterwand. De woning onderging dus al een zetting voordat een nieuw wegdek werd aangelegd. Wij concludeerden om die reden dat deze zettingen de bouwkundige problemen veroorzaakten.
Met het voorgaande hebben wij aangetoond dat trillingen niet de oorzaak waren van de zetting die de woning van [eiser] onderging, deze had dus een andere oorzaak. [...] Opvallend is verder dat TNO uitsluitend metingen verrichtte en zich niet heeft uitgelaten over de oorzaken van de bouwkundige gebreken. Uit het rapport van TNO valt weliswaar op te maken dat de gemeten waarden – uitsluitend op de begane grond – hoger uitvielen dan de grenswaarde. […] In de publicatie “Schade aan gebouwen” van SBR staat hieromtrent op blz. 12 onder 6.1 echter de volgende opmerking:
“overschrijding van de grenswaarden […] hoeft niet daadwerkelijk tot schade te leiden. […] Voor het aantonen van een oorzakelijk verband tussen de trilling en schade dienen, naast de trillingssterkte en de bouwkundige staat van een gebouw, ook andere mogelijke schadeoorzaken in beschouwing te worden genomen, zoals bijvoorbeeld zettingen”.
[…] Geen van de genoemde partijen
(de rechtbank: TNO en ERB)heeft echter onderzocht, laat staan bewezen, dat [trillingen] de werkelijke oorzaak zijn van de geconstateerde gebreken. Noch aan de zettingen, noch aan de daaruit voortvloeiende scheurvorming hebben zij enige aandacht besteed.”

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – te verklaren voor recht dat de Gemeente aansprakelijk is voor alle schade aan de woning die is ontstaan door de gewijzigde infrastructuur sinds de realisering van de wijk Conrad met verwijzing naar de schadestaatprocedure.
3.2.
De Gemeente voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiser] stelt schade te hebben geleden aan zijn woning als gevolg van onrechtmatig handelen van de Gemeente door de herinrichting van de [straat van eiser] en de [straat] (hierna ook: de herinrichting) eind 2011. Sinds de aanleg van de wijk [wijk] en de daaropvolgende herinrichting is volgens [eiser] sprake van ernstige trillingen in de woning met scheurvorming tot gevolg. De trillingen en daarmee ook de schade worden veroorzaakt door de ongereguleerde toename van verkeer, de verkeersdrempel die op het kruispunt is aangebracht, versmalling van het trottoir langs de woning en het soort bestrating van de weg. De Gemeente heeft ook onvoldoende voorzieningen getroffen om trillingsschade aan de woning te voorkomen. [eiser] houdt de Gemeente aansprakelijk voor de schade aan de woning. Ter onderbouwing van de gestelde schade (scheurvorming) verwijst [eiser] naar het in opdracht van de de Gemeente opgesteld rapport van BBCI van september 2011 (zie 2.4). Ter onderbouwing van het causaal verband tussen schade en gemeten trillingen wordt verwezen naar eerder genoemd rapport van TNO (zie 2.5) en de toelichting daarop van dr.ir. N.P.M. Scholten (zie 2.6).
4.2.
De Gemeente betwist dat zij onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] en dat de weg gebrekkig is. Ook ontbreekt het causaal verband tussen de gewijzigde infrastructuur en de gestelde schade aan de woning. Bovendien was al sprake van schade (scheurvorming) voordat een aanvang werd gemaakt met de herinrichting van de [straat van eiser], aldus de Gemeente.
4.3.
De rechtbank ziet aanleiding eerst in te gaan op het causale verband tussen de gestelde onrechtmatige daad en de schade, alvorens zij ingaat op de onrechtmatigheid van de gedragingen. Niet betwist is dat in de woning van [eiser] sprake is van scheurvorming. Hoofdregel is echter dat een ieder zijn eigen schade draagt, tenzij er een bijzondere reden is om de schade af te wentelen op een ander. Een bijzondere reden kan zijn gelegen in een onrechtmatige gedraging van die ander. Voorwaarde voor een plicht tot schadevergoeding is dan wel dat de geleden schade daadwerkelijk het gevolg is van die onrechtmatige gedraging van de ander. Met andere woorden, er dient causaal verband te bestaan tussen de onrechtmatige daad en de schade.
4.4.
Het causaal verband tussen de onrechtmatige gedraging en de schade dient ingevolge de normale regels van het bewijsrecht (artikel 150 Burgerlijke Rechtsvordering) te worden gesteld en, bij betwisting, bewezen door de benadeelde, in deze zaak dus door [eiser]. Voor omkering van deze hoofdregel, zoals door [eiser] bepleit, dient (in dit geval) sprake te zijn van schending van een norm die ertoe strekt een specifiek gevaar ter zake van het ontstaan van schade bij een ander te voorkomen. In casu is onvoldoende gesteld en ook anderszins niet gebleken dat van een dergelijke normschending door de Gemeente sprake is. Er is dus geen reden de omkeringsregel toe te passen. Het is aan [eiser] om het causaal verband tussen de verweten gedraging en de schade aan de woning te stellen en, bij betwisting, te bewijzen.
4.5.
[eiser] heeft in de dagvaarding gesteld en ter comparitie herhaald dat hij voor de herinrichting van de [straat van eiser]/[straat] door de Gemeente eind 2011 geen schade had aan zijn woning en dat pas na de herinrichting schade (scheurvorming) aan de woning is ontstaan. Op grond hiervan moet volgens [eiser] worden aangenomen dat de scheurvorming het gevolg is van de verkeerstrillingen die sinds de herinrichting van de weg in de woning worden ondervonden. Dat de oorzaak van de scheurvorming is gelegen in de verkeerstrillingen in de woning volgt volgens [eiser] ook uit het TNO rapport. TNO heeft in de periode van 10 tot en met 19 mei 2012 trillingsonderzoek uitgevoerd in de woning en concludeert in het rapport dat de op de begane grond gemeten trilling schade zou kunnen toebrengen aan de woning. Dr. ir. Scholten van ERB verwoordt het aldus dat op grond van het TNO rapport trillingen als schadeoorzaak niet kunnen worden uitgesloten.
4.6.
De door TNO gemeten trillingssnelheden zijn door de Gemeente niet betwist. Evenmin heeft de Gemeente betwist dat de gemeten trillingen worden veroorzaakt door het verkeer over de (heringerichte) [straat van eiser]. Wel wordt gemotiveerd betwist dat de schade aan de woning daadwerkelijk het gevolg is van die trillingen.
4.7.
Het BBCI rapport waarnaar [eiser] verwijst ter onderbouwing van de geleden schade aan de woning, is in opdracht van de Gemeente opgemaakt als ‘nulmeting’
voorafgaandaan de herinrichting van de [straat van eiser]. Uit dat rapport volgt dat, anders dan [eiser] stelt, op dat moment reeds sprake was van aanzienlijke scheurvorming, naadvorming en een aflopende vloer in de woning. Deze schade aan de woning kan dus in geen geval worden toegeschreven aan de
nadienuitgevoerde herinrichting van de [straat van eiser]/[straat], eind 2011. Op grond van het BBCI rapport moet juist worden vastgesteld dat voordien al scheurvorming aanwezig was, zodat de in het BBCI rapport vermelde scheurvorming niet kan zijn opgetreden als gevolg van de herinrichting.
4.8.
Voor zover [eiser] stelt dat na de herinrichting de scheurvorming is toegenomen en dat die toename het gevolg is van de (verkeers)trillingen sinds de herinrichting van de [straat van eiser] overweegt de rechtbank het volgende.
4.9.
[eiser] onderbouwt zijn stelling dat trillingen de oorzaak zijn van de (toegenomen) scheurvorming door te verwijzen naar het TNO rapport en de door dr. ir. N.P.M. Scholten daarop gegeven toelichting. In het rapport staat dat de hoogst gemeten trillingsnelheid (de topwaarde) op de begane grond op twee van de drie meetplaatsen hoger is dan de berekende grenswaarde. TNO en Scholten concluderen daaruit dat de gemeten trillingen schade zouden kunnen toebrengen aan de woning.
4.10.
De Gemeente heeft onder verwijzing naar de brief van ing. J.J. Velthuijs (zie 2.7) gemotiveerd weersproken dat schade aan de woning is ontstaan als gevolg van trillingen. Velthuijs concludeert dat TNO ten onrechte bij de interpretatie van de meetgegevens geen aandacht heeft besteed aan zettingen. Indien eventuele zetting wordt meegenomen, wordt bij geen van de metingen de toepasselijke grenswaarde overschreden. Het is derhalve uitgesloten dat de trillingen tot enige zetting van de fundering kunnen leiden. In het BBCI rapport wordt wel melding gemaakt van een aflopende vloer in de richting van de achterzijde van de woning, hetgeen duidt op een zetting van de fundering van de woning. Die zetting was dus al aanwezig voor de herinrichting van de [straat van eiser] en moet dan ook een andere, bouwkundige oorzaak hebben (gehad) dan de (verkeers)trillingen in de woning sinds de herinrichting. De trillingen zijn als schadeoorzaak niet uit te sluiten, maar niet onderzocht, laat staan bewezen is dat deze de werkelijke oorzaak zijn van de geconstateerde gebreken, aldus Velthuijs.
4.11.
De gemotiveerde kritiek van Velthuijs op het rapport van TNO is door [eiser] niet weersproken. De conclusie van TNO dat de gemeten trillingen schade zouden kunnen toebrengen aan de woning kan dan ook niet (zonder meer) worden gevolgd. Daarbij in aanmerking genomen dat reeds voor de herinrichting sprake was van scheurvorming, had het op de weg van [eiser] gelegen nader te onderbouwen dat (1) na de herinrichting (nieuwe) scheurvorming is opgetreden en (2) dat die scheurvorming is veroorzaakt door trillingen als gevolg van de herinrichting en niet het gevolg is van reeds bestaande bouwkundige problemen. Met de enkele verwijzing naar TNO en Scholten kon [eiser], gelet op het voorgaande, niet (meer) volstaan. De keuze van [eiser] om pas na vaststelling van de aansprakelijkheid van de Gemeente in een schadestaatprocedure nader onderzoek te willen doen naar de schade, komt voor zijn rekening. De schadestaatprocedure die [eiser] voorstaat ziet op het bepalen van de omvang van schade, maar daaraan wordt niet toegekomen als niet eerst het causaal verband tussen onrechtmatig handelen en (mogelijke) schade vaststaat.
4.12.
Nu [eiser] de hiervoor vermelde noodzakelijke nadere onderbouwing niet heeft gegeven, is zijn stelling dat een causaal verband bestaat tussen de schade aan zijn woning en de herinrichting niet komen vast te staan. De gevorderde verklaring voor recht dat de Gemeente aansprakelijk is voor alle schade aan de woning ontstaan door de gewijzigde infrastructuur is reeds daarom niet toewijsbaar.
4.13.
De rechtbank ziet aanleiding ook nog enkele overwegingen te wijden aan de vraag of de Gemeente onrechtmatig heeft gehandeld. De onrechtmatigheid in het handelen van de Gemeente bestaat volgens [eiser] hierin, dat door wijziging van de infrastructuur het verkeer ter plaatse is toegenomen, dat de verkeerstoename niet is gereguleerd en dat de (vernieuwde) weg niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen wat betreft de bestrating, de hoogte van de aangelegde verkeersdrempel en de versmalling van het trottoir.
4.14.
De toename van (ontsluitings)verkeer als gevolg van de aanleg van de nieuwbouwwijk “[wijk]” is op zichzelf echter niet onrechtmatig, zeker niet nu door de Gemeente onweersproken is gesteld dat in het kader van de (planologische) besluitvorming de toename van verkeer ruimtelijk is afgewogen en de in dat kader genomen besluiten inmiddels formele rechtskracht hebben verkregen. [eiser] heeft bovendien onvoldoende gesteld dat de verkeerstoename niet is gereguleerd. Door [eiser] is niet weersproken dat de wegen rondom het kruispunt [straat van eiser]-[straat]/[straat] door de Gemeente als 30-kilometerzone zijn ingericht. Die inrichting als 30-kilometerzone is in overeenstemming met de kenbare voorkeur van [eiser] en voldoet aan de toepasselijke eisen van het Centrum voor Regelgeving en Onderhoud in Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek (CROW). [eiser] heeft verzuimd te stellen dat en welke andere maatregelen ter plaatse kunnen en hadden moeten worden genomen in aanvulling daarop.
4.15.
Verder heeft [eiser] niet weersproken dat het op de kruising aangelegde verkeersplateau als maatregel voor snelheidsreductie past binnen de inrichting van de 30-kilometerzone en dat het plateau wat niveauverschil betreft ruimschoots past binnen het daarvoor gegeven CROW-model. [eiser] heeft geen feiten of omstandigheden gesteld op grond waarvan moet worden geconcludeerd dat het plateau desondanks onrechtmatig is aangelegd. Hetzelfde geldt voor het wegdek dat, evenals vóór de herinrichting van de [straat van eiser], bestaat uit klinkers. Het wegdek is ingericht volgens het voorgeschreven CROW-model. De klinkers zijn gelegd in trillings- en snelheidsmatigend keperverband en de Gemeente heeft onweersproken gesteld dat het klinkerwegdek voldoende vlak is uitgevoerd, zodat ook daarvan geen trilling verwacht hoeft te worden. Niet is gesteld of gebleken waarom de bestrating desondanks onrechtmatig zou zijn aangelegd.
4.16.
Dat, tenslotte, aan de zijde waar volgens [eiser] de meeste trilling wordt ervaren (de woningzijde die grenst aan de [straat]) het trottoir is versmald en onvoldoende voorzieningen zijn getroffen om (verkeers)trillingen te voorkomen, is niet komen vast te staan. Uit de door de Gemeente overgelegde en door [eiser] niet betwiste bestektekening (productie 3) blijkt dat het trottoir van de [straat] even breed is als voor de herinrichting en dat alleen het trottoir aan de zijde van de [straat van eiser] is versmald. De trillingsmetingen van TNO zijn enkel uitgevoerd aan de kant van de woning die grenst aan de [straat] en de aan die kant gemeten trillingen kunnen dus niet zijn veroorzaakt door versmalling van het trottoir. Aan de Zuiddijkkant waar het trottoir wel is versmald heeft de Gemeente een voorziening getroffen door het plaatsen van schuimfolie tussen de plint van de woning en de bestrating. Onrechtmatig handelen van de Gemeente kan derhalve niet op deze stellingen worden gebaseerd.
4.17.
Uit het voorgaande volgt dat onvoldoende feiten en omstandigheden zijn gesteld op grond waarvan kan worden vastgesteld dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld door de infrastructuur te wijzigen, de verkeerstoename niet te reguleren, de weg niet goed aan te leggen of trottoir te versmallen. Het enkele feit dat na de herinrichting (mogelijk) meer verkeerstrillingen zijn optreden dan voorheen is onvoldoende om het handelen van de Gemeente als onrechtmatig aan te merken.
4.18.
Dat neemt niet weg dat ook ingeval de Gemeente bij de uitvoering van haar taken, zoals de herinrichting van een weg en de zorg voor een veilige verkeersdoorstroming, de daarvoor geldende regels en richtlijnen in acht heeft genomen, zij verplicht is voldoende maatregelen te treffen om schade aan zaken van derden als gevolg van haar op zich rechtmatige handelen te voorkomen. Doet zij dat niet, dan kan zij (alsnog) onrechtmatig handelen en aansprakelijk worden gehouden voor de geleden schade.
4.19.
Aan de vraag of de Gemeente na de herinrichting voldoende maatregelen heeft getroffen, komt de rechtbank echter niet toe, nu onder 4.12 reeds is geoordeeld dat niet kan worden vastgesteld dat de scheurvorming is veroorzaakt door trillingen als gevolg van die herinrichting, zodat de Gemeente niet gehouden is maatregelen te nemen.
4.20.
Dat de Gemeente onrechtmatig heeft gehandeld bij de herinrichting is gelet op het voorgaande niet komen vast te staan. Het gevorderde is ook hierom niet toewijsbaar.
4.21.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Gemeente worden begroot op:
- griffierecht 589,00
- salaris advocaat
904,00(2,0 punt × tarief € 452,00)
Totaal € 1.493,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van de Gemeente tot op heden begroot op € 1.493,00,
5.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.C.M. van Mierlo en in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2014.