In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 3 januari 2014 een verzoek tot wraking afgewezen dat was ingediend door een verzoeker tegen mr. M.P. de Valk, de rechter die de hoofdzaak behandelde. Het wrakingsverzoek was ingediend op 25 november 2013, naar aanleiding van de behandeling van een voorlopige voorziening in de hoofdzaak met zaaknummer HAA 13/4410. De verzoeker stelde dat hij niet voldoende gelegenheid had gekregen om zijn pleitnotitie voor te dragen en dat de rechter hem niet had beschermd tegen ongepaste opmerkingen van de wederpartij. De rechtbank oordeelde dat de bejegening van de verzoeker door de rechter niet duidde op vooringenomenheid of partijdigheid. De rechter had de zitting geleid en de behandeling beperkt tot de kern van het geschil, wat in lijn was met zijn taak. De rechtbank concludeerde dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor een vooringenomenheid van de rechter, en dat de verzoeker in de gelegenheid was gesteld om zijn standpunt naar voren te brengen. De wrakingsgrond van verzoeker werd als ongegrond beschouwd, en het verzoek tot wraking werd afgewezen. De beslissing werd openbaar uitgesproken, en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.