ECLI:NL:RBNHO:2014:7360

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 januari 2014
Publicatiedatum
4 augustus 2014
Zaaknummer
596483 CV EXPL 13-3369
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst tussen gemeente Beverwijk en UWV wegens wetswijzigingen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 16 januari 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen de gemeente Beverwijk en het Uitvoeringsorgaan Werknemersverzekeringen (UWV) over een huurovereenkomst. De gemeente vorderde onder andere een verklaring voor recht dat er een huurovereenkomst tot stand was gekomen en dat deze ontbonden diende te worden, met een schadevergoeding van bijna 1,8 miljoen euro. De gemeente stelde dat er overeenstemming was bereikt over de essentialia van de huurovereenkomst, terwijl UWV zich beriep op een ontbindende voorwaarde in de huurovereenkomst, die zou inhouden dat de samenwerking op het werkplein niet meer nodig was door wetswijzigingen.

De procedure begon met een dagvaarding door de gemeente op 5 maart 2013, waarna UWV schriftelijk heeft geantwoord. De kantonrechter heeft een comparitie van partijen gelast, die op 1 november 2013 heeft plaatsgevonden. De rechter oordeelde dat de huurovereenkomst inderdaad tot stand was gekomen, maar dat UWV zich terecht op de ontbindende voorwaarde kon beroepen. De kantonrechter concludeerde dat de ontbindende voorwaarde ook door de gemeente zo begrepen moest worden dat partijen daarop een beroep konden doen in het geval de realisatie van het werkplein door wetswijzigingen geen doorgang zou vinden.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering van de gemeente afgewezen en geoordeeld dat UWV geen schadevergoeding verschuldigd was. De gemeente werd veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis benadrukt de gevolgen van wetswijzigingen voor bestaande overeenkomsten en de noodzaak voor partijen om zich aan de gemaakte afspraken te houden, ook in het licht van veranderende wetgeving.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton – locatie Haarlem
zaak/rolnr.: 596483 CV EXPL 13-3369
datum uitspraak: 16 januari 2014

VONNIS VAN DE KANTONRECHTER

inzake

de publiekrechtelijke rechtspersoon GEMEENTE BEVERWIJK

te Beverwijk
eiseres
hierna te noemen: de gemeente
gemachtigde mr. P.F.P. Nabben
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon UITVOERINGSORGAAN WERKNEMERSVERZEKERINGEN UWV
te Amsterdam
gedaagde
hierna te noemen: het UWV
gemachtigde mr. M.A. van der Veer

De procedure

De gemeente heeft het UWV gedagvaard op 5 maart 2013. UWV heeft schriftelijk geantwoord. De kantonrechter heeft bij tussenvonnis van 6 juni 2013 een comparitie van partijen gelast, die heeft plaatsgevonden op 1 november 2013. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen verder naar voren hebben gebracht.

De feiten

Op grond van artikel 9 van de in 2002 in werking getreden Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet SUWI) waren UWV en gemeenten verplicht om op het terrein van werk en inkomen tot een geïntegreerde samenwerking te komen.
Op grond van artikel 10 van de Wet SUWI dienden UWV en gemeenten zorg te dragen voor het in stand houden van voldoende bereikbare locaties werk en inkomen.
Mede in het kader van het voorgaande waren het UWV en de gemeente gezamenlijk gehuisvest in een pand aan het Kennemerhof te Beverwijk.
Begin 2007 is tussen de gemeente en het Centrum voor Werk en Inkomen, CWI, dat op
1 januari 2009 is opgegaan in het UWV, gecorrespondeerd over het eventueel op termijn huisvesten van het CWI in het door de gemeente te ontwikkelen nieuwe stadhuis.
Sinds april 2009 hebben tussen UWV en de gemeente gesprekken over die huisvesting plaatsgevonden, waarbij is gesproken over aanhuur door het UWV van ruimte van de gemeente in het nieuw te bouwen stadhuis, alwaar het UWV een werkplein zou inrichten op basis van een tussen gemeente en UWV overeen te komen inrichtingsplan.
In een door geen van partijen ondertekende “Overeenkomst van onderzoek” uit 2010 waarin als partijen zijn vermeld: de gemeente enerzijds en het UWV anderzijds, wordt onder verwijzing naar artikel 10 van de Wet SUWI overwogen dat partijen de mogelijkheden willen onderzoeken om de samenwerking werk en inkomen te lokaliseren in een in het nieuwe stadhuis in te richten werkplein. Daarbij constateren partijen dat, alvorens zij kunnen overgaan tot het sluiten van definitieve overeenkomsten, er enerzijds op een aantal punten meer duidelijkheid moet worden verkregen en anderzijds op een aantal onderwerpen eerst overeenstemming bereikt dient te worden.
In artikel 1 (doel van de overeenkomst) is bepaald:
“Partijen spreken af in onderlinge samenwerking de mogelijkheden te willen onderzoeken De Samenwerking Werk en Inkomen te realiseren op een Werkplein in Het Complex, waarbij de inhuizing van UWV bij voorkeur vorm zal worden gegeven via een Overeenkomst Flexplekken, eventueel aangevuld met een overeenkomst van verhuur van vaste werkplekken en/of afzonderlijke ruimtes.Indien de resultaten van het bovenvermelde onderzoek daarvoor voldoende aanleiding geven, zullen partijen vervolgens streven naar feitelijke realisatie van het Werkplein IJmond in Het Complex en het sluiten van de gewenste overeenkomsten.”
In artikel 4 van voormelde overeenkomst is bepaald:
- Deze overeenkomst treedt pas in werking nadat de overeenkomst door beide partijen is ondertekend en eindigt op 31 maart 2010.- Desgewenst kan de overeenkomst worden verlengd, hetgeen alsdan schriftelijk zal worden vastgelegd.- De samenwerking eindigt van rechtswege:* op het moment van ondertekening van een Overeenkomst Flexplekken eventueel aangevuld met een overeenkomst tot verhuur van vaste werkplekken en/of afzonderlijke ruimtes voor het Werkplein IJmond;* op moment dat partijen gezamenlijk concluderen dat geen overeenstemming zal kunnen worden bereikt ter zake de te sluiten overeenkomsten;* op moment dat door wijziging van de Wet Suwi en/of andere wettelijke regelgeving de noodzaak en/of wenselijkheid voor De Samenwerking Werk en Inkomen op een Werkplein wegvalt.
In artikel 5 van voormelde overeenkomst is bepaald:
- Indien deze overeenkomst wordt beëindigd zijn partijen over en weer geen enkele (schade)vergoeding op welke gronden dan ook verschuldigd.
In een door beide partijen voor akkoord ondertekende huuraanbieding van 6 juli 2010 is vermeld dat de gemeente bereid is om aan het UWV een deel van het nieuwe stadskantoor te verhuren voor een periode van tien jaar, ingaande op 1 januari 2012 dan wel met ingang van de latere datum van oplevering, te verlengen met een huurperiode van vijf jaar.
In voormelde huuraanbieding is opgenomen:
9. De huurovereenkomst wordt aangegaan onder de ontbindende voorwaarde, dat Huurder per 1 januari 2012 geen overeenstemming heeft bereikt met Verhuurder over de realisatie van de Samenwerking Werk en Inkomen op het Werkplein IJmond in Het Gehuurde onder inhuizing van Verhuurder via een Flexwerkplekovereenkomst, een en ander zoals omschreven in de als bijlage 3 bijgesloten “overeenkomst tot onderzoek”.
Voorts is bepaald dat het risico dat de gemeente Velsen of de gemeente Heemskerk niet zal meewerken bij de gemeente wordt gelegd. Verder is bepaald dat de punten van de huuraanbieding nader zullen worden uitgewerkt in een huurcontract ROZ model kantoorruimte en de Huurovereenkomst UWV kantoorruimte en dat partijen ernaar streven het huurcontract uiterlijk twee maanden voor de aanvang van de huur ondertekend te hebben.
Op 18 november 2010 hebben de gemeenten Beverwijk, Heemskerk, Uitgeest, en Velsen alsmede UWV en De Meergroep een samenwerkingsovereenkomst ondertekend, op grond waarvan zij als ‘ketenpartners’ hun diensten op het gebied van werk en inkomen op elkaar zullen afstemmen en vorm geven op één locatie, het Werkplein IJmond. Daarin is tevens bepaald dat partijen een gezamenlijk dienstverleningsconcept zullen opstellen en uitwerken in een ketenjaarplan voor het Werkplein IJmond.
Bij brief van 14 maart 2011 heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ter uitvoering van het regeerakkoord gekozen voor de introductie van een nieuw dienstverleningsconcept van het UWV. Met ingang van 1 januari 2015 wordt de face-to-face dienstverlening van het UWV voor negentig procent vervangen door digitale dienstverlening. In dat kader wordt het aantal regionale vestigingen van het UWV (“werkpleinen”) teruggebracht van 98 naar 30.
Naar aanleiding van het voorgaande heeft UWV bij brief van 5 juli 2011 aan de gemeente laten weten:
“(…) UWV WERKbedrijf gaat de intensieve dienstverlening aan werkzoekenden en werkgevers concentreren op 30 regiovestigingen in het land. Wij trekken ons de komende jaren terug uit 68 vestigingen in twee fasen. In de eerste fase gaat het om 31 locaties. Zoals we hebben aangegeven, valt Werkplein Beverwijk in de eerste fase en zal geen regiovestiging worden. Volgens planning zullen wij daarom per 30 september 2012 het Werkplein verlaten. (…)”
Bij brief van 15 augustus 2011 heeft UWV aan de gemeente bericht:
“(…) Bij deze deel ik u mede, dat bovenvermelde besluitvorming er toe leidt, dat de door uw gemeente en UWV onderzochte mogelijkheid van realisatie van de samenwerking Werk en Inkomen op dit nieuwe werkplein niet zal worden geeffectueerd. Reden waarom UWV bij deze de, weliswaar niet getekende maar wel uitdrukkelijk tussen partijen overeengekomen, Overeenkomst tot Onderzoek opzegt. Gevolg van het bovenstaande is tevens, dat moet worden aangenomen dat de in artikel 9 van de in de huuraanbieding van 6 juli 2010 opgenomen ontbindende voorwaarde zich per 1 januari 2012 zal voordoen, waardoor de tussen partijen overeengekomen huuraanbieding dan van rechtswege zal zijn beëindigd. Graag verneem ik van u dat u deze visie deelt, in welk geval partijen de huuraanbieding reeds nu als beëindigd zouden kunnen beschouwen. Het spreekt thans voor zich, dat de in artikel 13 van de huuraanbieding vermelde verdere uitwerking van de huuraanbieding in een huurcontract op dit moment niet meer opportuun is. Voor de volledigheid wijs ik u op artikel 5 van de Overeenkomst tot Onderzoek, waarin partijen hebben afgesproken bij beëindiging van de Overeenkomst tot Onderzoek jegens elkaar geen schadevergoeding te zijn verschuldigd, op welke grond dan ook. Het bovenstaande laat onverlet, dat UWV in beginsel bereid is de factuur van 27 juli jl. nr. 111208 ad € 141.273,83 (inclusief BTW) betreffende de bouwkosten voor entree, vide en trap te voldoen. (…)”

De vordering in conventie

De gemeente vordert, na wijziging van eis, (samengevat):
primaira. dat voor recht wordt verklaard dat tussen de gemeente en UWV een huurovereenkomst tot stand is gekomen ter zake van de verhuur aan UWV van een gedeelte van het nieuwe stadkantoor te Beverwijk;
b. en die huurovereenkomst wordt ontbonden en UWV wordt veroordeeld om aan de gemeente een schadevergoeding van € 1.794.503,- te betalen, vermeerderd met de daarover verschuldigde rente en kosten vanaf 1 januari 2012, alsmede om aan de gemeente de proceskosten, vermeerderd met nakosten en rente, te betalen;
subsidiairc. dat voor recht wordt verklaard dat UWV onrechtmatig jegens de gemeente heeft gehandeld door de onderhandelingen over een te sluiten huurovereenkomst met betrekking tot de kantoorruimte in het Marktkantoor aan het Stationsplein te Beverwijk af te breken;
d. dat UWV wordt veroordeeld om aan de gemeente een schadevergoeding van € 1.794.503,- te betalen, vermeerderd met de daarover verschuldigde rente en kosten vanaf 1 januari 2012 en om aan de gemeente de proceskosten, vermeerderd met nakosten en rente, te betalen.
De gemeente legt aan de vordering ten grondslag dat partijen overeenstemming hebben bereikt over een huuraanbieding waarin alle essentialia voor een huurovereenkomst zijn opgenomen. Vervolgens heeft de gemeente voor een aanzienlijk bedrag aan specifieke voorzieningen in het nieuw te bouwen stadskantoor aangebracht. Tussen partijen is daarmee een huurovereenkomst tot stand gekomen en UWV is gehouden deze na te komen en de huurprijs over de overeengekomen huurtermijn aan de gemeente te voldoen. Het beroep van UWV op de ontbindende voorwaarde in de huurovereenkomst gaat niet op. Subsidiair, voor het geval tussen partijen (nog) geen huurovereenkomst tot stand zou zijn gekomen, waren de onderhandelingen in een zodanig vergevorderd stadium dat het afbreken daarvan in de gegeven omstandigheden onaanvaardbaar is. De schade die de gemeente lijdt door het afbreken van de onderhandelingen en het niet tot stand komen van de huurovereenkomst dient door UWV te worden vergoed.
UWV zou voor tien jaar gaan huren, waarmee een huurbedrag van € 2.500.000,-, exclusief indexeringen, gemoeid zou zijn geweest. De gemeente heeft de schade kunnen beperken door aan een derde te verhuren, maar dat was alleen mogelijk tegen een lagere huurprijs. Het verschil dient voor rekening van UWV te komen, te vermeerderen met de kosten van juridische bijstand en die van bijstand inzake vastgoed.

Het verweer in conventie

UWV betwist de vordering. Zij voert aan dat de wet SUWI partijen verplichtte om een gezamenlijk werkplein te realiseren, op grond waarvan partijen een overeenkomst tot onderzoek hebben gesloten. Daarin is, in artikel 4, uitdrukkelijk rekening gehouden met de situatie dat door politieke en vervolgens wettelijke ontwikkelingen de samenwerking zou moeten worden beëindigd omdat een werkplein niet meer nodig zou zijn. Uit die samenwerking is de huuraanbieding voortgevloeid die verwijst naar de overeenkomst tot onderzoek. In de huuraanbieding is een ontbindende voorwaarde opgenomen waarvan de tekst haar oorsprong vindt in die overeenkomst tot onderzoek. Met het opnemen van de ontbindende voorwaarde is beoogd partijen een toetsmoment te verschaffen om vast te stellen of er volledige overeenstemming zou zijn bereikt over de realisatie van de samenwerking op het beoogde werkplein, hetgeen niet alleen volledige overeenstemming over een samenwerkingsovereenkomst behelsde, maar ook over een flexwerkplekovereenkomst. Door gewijzigde wetgeving is een werkplein in Beverwijk niet meer nodig en daarom heeft UWV zich rechtsgeldig beroepen op de ontbindende voorwaarde. Van volledige overeenstemming over de realisatie van de samenwerking op het werkplein was toen nog geen sprake, onder meer omdat partijen nog geen flexwerkplekovereenkomst hadden gesloten.

De vordering in reconventie

Het verweer in reconventie

Als verweer voert de gemeente aan datgene wat zij in conventie reeds heeft aangevoerd. Voorts stelt zij dat UWV geen belang heeft bij toewijzing van haar vordering omdat deze het spiegelbeeld vormt van de vordering in conventie.

De beoordeling

1.
Alvorens tot inhoudelijke beoordeling van hetgeen partijen verdeeld houdt te kunnen komen, dient de kantonrechter eerst te beoordelen of zij bevoegd is van de vordering kennis te nemen. UWV heeft immers, anders dan de gemeente, betoogd dat geen sprake is van een aardvordering in de zin van artikel 93 sub c Rv. Dat zou ertoe leiden dat, gelet op de hoogte van de vordering, de zaak behandeld zou moeten worden door de sector civiel van deze rechtbank. Overigens heeft UWV zich gerefereerd aan het oordeel van de kantonrechter ter zake haar bevoegdheid.
2.
De kantonrechter is, zoals later nog zal worden toegelicht, van oordeel dat de vordering ziet op ontbinding van een huurovereenkomst en daarom betrekkelijk tot huur is. Derhalve is sprake van een aardvordering in de zin van artikel 93 sub c Rv en is de kantonrechter bevoegd van de vordering kennis te nemen. Voor zover in een eventueel hoger beroep geoordeeld zou worden dat de kantonrechter toch niet bevoegd was, geldt dat partijen ter comparitie de vordering vrijwillig aan de kantonrechter hebben voorgelegd en zich daarbij het recht van hoger beroep uitdrukkelijk hebben voorbehouden.
3.
De vorderingen in conventie en reconventie zijn zozeer met elkaar verknocht dat zij zich lenen voor gezamenlijk behandeling.
4.
Uitgangspunt in deze is dat tussen partijen overeenstemming is bereikt over de essentialia van een huurovereenkomst, te weten het gehuurde, de huurprijs, de huurtermijn en de ingangsdatum. Daarmee staat dan ook vast dat tussen partijen een huurovereenkomst tot stand is gekomen. Dat partijen op een later moment nog een schriftelijke vastlegging zouden moeten tekenen en de details van de huurovereenkomst nog verder moesten uitwerken, doet daaraan niet af. Overigens betwist UWV ook niet daadwerkelijk dat tussen partijen een huurovereenkomst tot stand is gekomen, maar zij voert aan dat haar een beroep op de daarin opgenomen ontbindende voorwaarde toekomt.
5.
Volgens UWV moet de ontbindende voorwaarde (artikel 9) die verwijst naar de overeenkomst van onderzoek zo worden uitgelegd dat wanneer door wetswijzigingen de realisatie van een werkplein niet meer aan de orde zou zijn, zij tot 1 januari 2012 de huurovereenkomst kon ontbinden. Dit standpunt wordt door de gemeente betwist, terwijl zij bovendien aanvoert dat de overeenkomst van onderzoek niet is getekend. Voor zover de gemeente daarmee heeft willen betogen dat partijen daarom niet aan die overeenkomst van onderzoek gebonden zouden zijn, gaat dat betoog niet op.
De overeenkomst van onderzoek is een initiële overeenkomst waarin de uitgangspunten van de samenwerking tussen UWV en de gemeente zijn vastgelegd en waarop de huuraanbieding en de samenwerkingsovereenkomst die nadien zijn gesloten voortborduren. In de huuraanbieding waarop de gemeente zich beroept, wordt uitdrukkelijk verwezen naar de overeenkomst van onderzoek, die ook als bijlage is bijgevoegd. Gelet hierop moet ervan uit worden gegaan dat partijen zich jegens elkaar hebben verbonden aan de afspraken die in de overeenkomst van onderzoek zijn neergelegd. Bij de uitleg van artikel 9 van de huuraanbieding moet de overeenkomst van onderzoek dus ook worden betrokken. Voorts komt het bij de uitleg van artikel 9 niet alleen aan op een taalkundige uitleg, maar ookop de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan die bepaling mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede nog van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van partijen kan worden verwacht (de zogenaamde Haviltex formule uit HR 13 maart 1981, NJ 1981, 635).
6.
In de overeenkomst van onderzoek is als considerans het volgende opgenomen:
“- De Wet structuur uitvoering werk en inkomen (hierna: Wet Suwi) verplicht De Gemeente en UWV bij de uitvoering van hun respectievelijke wettelijke taken op de terreinen werk en inkomen structureel samen te werken (hierna: ‘Samenwerking Werk en Inkomen’). (…)- Partijen hebben De Samenwerking Werk en Inkomen voor de IJmondse regio thans gelokaliseerd op een Werkplein op de stationslocatie te Beverwijk. (…)- In opdracht van De Gemeente ontwikkelt NS-Poort aan het Stationsplein te Beverwijk een complex (hierna: Het Complex), waarvan een nieuw stadhuis onderdeel zal uitmaken. (…)- Partijen hebben het jegens elkaar de wens uitgesproken de mogelijkheden te willen onderzoeken de Samenwerking Werk en Inkomen te lokaliseren in een in Het Complex in te richten werkplein (hierna: Werkplein IJmond). (…)- Partijen willen het tot nu toe gevoerde overleg voortzetten door samen op een meer gestructureerde wijze de mogelijkheden te onderzoeken voor:* vestiging van het Werkplein IJmond in Het Complex;* het bereiken van overeenstemming over de realisatie en het gezamenlijk gebruik van een Werkplein in het Complex, via een Overeenkomst Flexplekken.”Voorts is in de overeenkomst van onderzoek uitdrukkelijk bepaald dat de samenwerking onder meer eindigt indien door wijziging van de wet Suwi of andere wettelijke regelgeving de noodzaak of wenselijkheid voor de samenwerking werk en inkomen op een werkplein wegvalt. In dat geval is de gemeente vrij het door UWV te huren gedeelte aan te bieden aan derden.
7.
Uit het voorgaande volgt dat de overeenkomst van onderzoek gericht was op samenwerking tussen UWV en gemeente teneinde een werkplein te realiseren, tot welke samenwerking UWV en de gemeente verplicht waren op grond van de wet Suwi. Uit die overeenkomst vloeit ook voort dat wanneer, om welke reden dan ook, het niet tot realisatie van het werkplein zou komen, de overeenkomst en de daaruit volgende samenwerking zouden eindigen. Zulks is ook expliciet bepaald in de overeenkomst, waarin tevens is opgenomen dat in dat geval geen van partijen enige schadevergoeding verschuldigd zou zijn.
Naar het oordeel van de kantonrechter moet het op grond van de overeenkomst van onderzoek voor alle partijen duidelijk zijn geweest dat deze in het geval de realisatie van het werkplein geen doorgang zou vinden, zinledig zou worden. Daarbij moet worden bedacht dat juist ook de gemeente geen onbekende is met de wet SUWI en met de omstandigheid dat door gewijzigde regelgeving van hogerhand voor organisaties als gemeenten of het UWV een nieuwe situatie kan ontstaan.
8.
Uit de overeenkomst van onderzoek kan ook worden afgeleid dat juist vanwege dat werkplein UWV een deel van het nieuwe stadskantoor zou gaan aanhuren. Zoals hiervoor is overwogen, is de huuraanbieding een uitvloeisel van de overeenkomst van onderzoek en kan deze niet los daarvan worden gezien, te minder omdat daarin ook uitdrukkelijk wordt verwezen naar de overeenkomst van onderzoek. Gelet hierop kan de tekst van de ontbindende voorwaarde niet anders worden begrepen dan dat de huurovereenkomst geen doorgang zou vinden indien het werkplein niet zou worden gerealiseerd. Uit artikel 9 volgt dat ook overeenstemming bereikt moest zijn over de flexwerkplekovereenkomst (zoals omschreven in de overeenkomst tot onderzoek), waarmee kennelijk is beoogd weer te geven dat op alle punten zoals genoemd in de overeenkomst tot onderzoek overeenstemming moest zijn bereikt. Voorts wordt in de ontbindende voorwaarde verwezen naar
“de realisatie van de Samenwerking Werk en Inkomen op het Werkplein IJmond in Het Gehuurde”. Uit de eerste overweging van de considerans van de overeenkomst tot onderzoek volgt dat de Samenwerking Werk en Inkomen ziet op de door de wet Suwi verplichte structurele samenwerking tussen UWV en gemeente. Daarbij gaat het bovendien om samenwerking op het werkplein. En juist door wijziging van de wet Suwi is de noodzaak voor structurele samenwerking leidende tot een werkplein komen te vervallen. Zonder de realisatie van het werkplein is, zoals hiervoor is overwogen, de overeenkomst tot onderzoek zinledig geworden evenals de daaruit voortvloeiende huurovereenkomst. De conclusie is dan ook dat de ontbindende voorwaarde ook door de gemeente aldus moest worden begrepen dat partijen daarop tot 1 januari 2012 ook een beroep konden doen in het geval de realisatie van het werkplein door wetswijzigingen geen doorgang zou vinden. Daarmee wordt het standpunt van de gemeente dat erop neer komt dat het UWV na het sluiten van de samenwerkingsovereenkomst zoals bedoeld onder m geen beroep meer op de ontbindende voorwaarde kon doen, gepasseerd. Dit standpunt doet, zoals hiervoor is overwogen, onvoldoende recht aan de bedoelingen van partijen ten aanzien van de samenwerking en de huurovereenkomst.
9.
Nu UWV gerechtigd was om de huurovereenkomst te ontbinden, is er, zonder enige andersluidende bepaling waarvan niet is gebleken, geen grond om UWV te verplichten tot vergoeding van de door de gemeente geleden schade met uitzondering van de reeds door UWV betaalde kosten voor de specifieke voorzieningen die voor haar in het gehuurde waren aangebracht.
10.
De conclusie is dan ook dat de vordering in conventie moet worden afgewezen. Nu de kantonrechter de gemeente heeft gevolgd in haar primaire stelling dat tussen partijen een huurovereenkomst tot stand was gekomen (maar vervolgens het beroep van UWV op de daarin opgenomen ontbindende voorwaarde heeft gehonoreerd), komt de kantonrechter aan de beoordeling van de subsidiair door de gemeente gekozen grondslag, te weten onrechtmatig handelen indien tussen partijen geen huurovereenkomst tot stand zou zijn gekomen, niet toe.
11.
De gemeente zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in conventie worden veroordeeld.
12.
Uit de afwijzing van de vordering in conventie en hetgeen hiervoor daartoe is overwogen, volgt dat UWV rechtsgeldig een beroep heeft gedaan op de ontbindende voorwaarde in de huurovereenkomst en uit dien hoofde geen schadevergoeding verschuldigd is. Zoals de gemeente terecht heeft aangevoerd, valt niet in te zien welk belang UWV thans nog heeft bij de door haar gevorderde verklaring voor recht. Deze zal dan ook worden afgewezen. De proceskosten in reconventie komen voor rekening van UWV, maar zullen worden begroot op nihil.

De beslissing

De kantonrechter:
In conventie
  • wijst de vordering af;
  • veroordeelt de gemeente tot betaling van de proceskosten, die aan de kant van UWV tot en met vandaag worden begroot op € 2.400,- aan salaris gemachtigde;
In reconventie
  • wijst de vordering af;
  • veroordeelt UWV tot betaling van de proceskosten, die aan de kant van de gemeente tot en met vandaag worden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Dijk en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.