ECLI:NL:RBNHO:2014:7283

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
12 maart 2014
Publicatiedatum
30 juli 2014
Zaaknummer
C-15-205861 - HA ZA 13-406
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake dividendbesluit en derdenverklaring in de zaak GAP (NETHERLANDS) B.V. tegen [gedaagde]

In deze bodemzaak, uitgesproken door de Rechtbank Noord-Holland op 12 maart 2014, staat de rechtsgeldigheid van een dividendbesluit centraal. Eiseres, GAP (NETHERLANDS) B.V., heeft de juistheid van een door gedaagde afgelegde derdenverklaring betwist. Gedaagde, bestuurder en aandeelhouder van F.N.I. Holding B.V., heeft in het verleden een lening van Leyduin Vastgoed B.V. ontvangen, die later door de algemene vergadering van aandeelhouders als dividenduitkering is aangemerkt. GAP stelt dat dit besluit nietig is, omdat gedaagde geen aandeelhouder van Leyduin is en dus geen recht heeft op dividend. De rechtbank oordeelt dat het dividendbesluit in strijd is met artikel 2:216, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (oud), waardoor het besluit nietig is. De vordering van GAP tot betaling van de bedragen die Leyduin aan haar verschuldigd is, wordt toegewezen. Gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van € 946.645,10, vermeerderd met wettelijke rente, en in de proceskosten. De rechtbank wijst de vordering van GAP tot het afleggen van een nieuwe derdenverklaring af, omdat deze geen belang meer heeft na de toewijzing van de vordering tot betaling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling privaatrecht
Sectie Handel & Insolventie
zaaknummer / rolnummer: C/15/205861 / HA ZA 13-406
Vonnis van 12 maart 2014 (bij vervroeging)
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
GAP (NETHERLANDS) B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
advocaat mr. P.G.M. Brouwer te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. J. Verhoeven te Alphen aan den Rijn.
Partijen zullen hierna GAP en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 29 januari 2014;
  • het proces-verbaal van comparitie van 13 februari 2014.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] is bestuurder en enig aandeelhouder van de besloten vennootschap F.N.I. Holding B.V. (hierna: FNI). FNI is bestuurder en medeaandeelhouder van de besloten vennootschap Leyduin Vastgoed B.V. (hierna: Leyduin). Aandeelhouders van Leyduin zijn, naast FNI, Exploitatiemaatschappij Holland-Brabant B.V. (hierna: Exploitatiemaatschappij Holland-Brabant) en [A] Beheer B.V. (hierna: [A] Beheer). [gedaagde] is aandeelhouder van [A] Beheer. De broer van [gedaagde], [B], is enig aandeelhouder en [gedaagde] is de enige bestuurder van Exploitatiemaatschappij Holland-Brabant.
2.2.
Leyduin heeft in 2007 een lening van € 2.834.000,- aan [gedaagde] verstrekt. Deze lening is in de jaren 2008 tot en met 2011 met een bedrag van € 230.750,- opgehoogd.
2.3.
Op 14 december 2011 heeft een algemene vergadering van aandeelhouders van Leyduin plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig haar aandeelhouders FNI, Exploitatiemaatschappij Holland-Brabant en [A] Beheer, allen vertegenwoordigd door [gedaagde]. In de notulen is (onder meer) het volgende opgenomen:
“Aan de grootaandeelhouder werd in 2007 een lening verstrekt van € 2.834.000 en over de jaren 2008 tot en met 2011 per saldo € 230.750. De lening werd niet schriftelijk vastgelegd, er waren geen zekerheden gesteld, er was geen aflossingsschema overeengekomen, het berekende gemiddelde rentepercentage lag beneden de 3% en er zijn nimmer rentebetalingen gedaan. De gedachte achter de lening was dat er een hogere rente zou worden vergoed dan op de Rabobank BedrijfsTelerekening, dus werd er gewerkt met een opslag van 0,3%. De fiscalist heeft er op gewezen dat dit handelen alle kenmerken vertoont van een (verkapte) dividenduitkering en dat dit op 25 november jongstleden werd bevestigd en verduidelijkt in een vijftal arresten van de Hoge Raad der Nederlanden. Formeel wordt nu dan ook bekrachtigd dat voornoemde bedragen worden aangemerkt als dividenduitkeringen en als zodanig, met terugwerkende kracht, worden vastgesteld in deze vergadering.”
Hierna zal dit besluit ook worden aangeduid als: het dividendbesluit.
2.4.
Bij (verstek)vonnis van 21 maart 2012 heeft de rechtbank Haarlem Leyduin veroordeeld om aan GAP te betalen: - een bedrag van € 936.092,09, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 december 2011 tot de dag van volledige betaling, - de beslagkosten ad € 4.076,84, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na betekening van het vonnis tot de dag van volledige betaling, en - de proceskosten ad € 6.277,17 en nakosten van € 199,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na betekening van het vonnis tot de dag van volledige betaling. Dit vonnis is op 23 maart 2012 aan Leyduin betekend en in kracht van gewijsde gegaan.
2.5.
De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft Leyduin bij vonnis van 13 juli 2012 veroordeeld om (samengevat) een registeraccountant de opdracht te geven aan GAP inzicht te verschaffen in alle voor verhaal vatbare vermogensbestanddelen van Leyduin.
2.6.
Naar aanleiding van voornoemd kortgedingvonnis heeft Ernst & Young in opdracht van Leyduin op 26 april 2013 een assurance-rapport uitgebracht. Hierin is, voor zover in deze zaak van belang, met betrekking tot het besluit van 14 december 2011 van de algemene vergadering van aandeelhouders van Leyduin het volgende vermeld:
“Ten aanzien van deze dividenduitkering merken wij op dat de heer [gedaagde] geen directe aandeelhouder is van Leyduin Vastgoed B.V. De heer [gedaagde] is indirect aandeelhouder van Leyduin Vastgoed B.V. via F.N.I. Holding B.V. en [A] Beheer B.V. Uit ons onderzoek is niet gebleken dat de heer [gedaagde] in privé rechten heeft tot rechtstreeks ontvangst van dividenden van Leyduin Vastgoed B.V.”
2.7.
Op 27 mei 2013 heeft GAP ten laste van Leyduin executoriaal derdenbeslag onder [gedaagde] gelegd.
2.8.
[gedaagde] heeft op 13 juni 2013 een formulier als bedoeld in artikel 475, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) (hierna: de derdenverklaring) aan GAP afgegeven. Daarin heeft [gedaagde] verklaard dat er geen rechtsverhouding tussen hem en Leyduin bestaat of heeft bestaan uit hoofde waarvan hij iets aan Leyduin verschuldigd is of zal worden.

3.Het geschil

3.1.
GAP vordert samengevat - dat de rechtbank:
I. [gedaagde] veroordeelt tot het afleggen van een schriftelijke en voldoende gemotiveerde en van bewijsstukken voorziene gerechtelijke verklaring van hetgeen hij van Leyduin onder zich heeft en/of aan Leyduin verschuldigd is en/of uit een reeds bestaande rechtsverhouding van Leyduin zal verkrijgen en/of uit een reeds bestaande rechtsverhouding aan Leyduin verschuldigd zal worden;
II. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 936.092,09 en € 10.553,01, te vermeerderen met de wettelijke rente;
III. [gedaagde] veroordeelt in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente;
IV. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
GAP betwist de hierboven onder 2.8 vermelde derdenverklaring van [gedaagde]. Zij voert daartoe aan dat het besluit van 14 december 2011 van de algemene vergadering van aandeelhouders van Leyduin, waarbij de lening die Leyduin aan [gedaagde] had verstrekt met terugwerkende kracht is aangemerkt als een dividenduitkering, nietig is. [gedaagde] is immers geen aandeelhouder van Leyduin en ook geen andere winstgerechtigde, zodat op grond van artikel 2:216, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) (oud) geen dividend aan hem kan worden toegekend. [gedaagde] is dus nog steeds het bedrag van € 3.064.750,- aan Leyduin verschuldigd uit hoofde van de lening, aldus GAP.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Kort gezegd voert hij aan dat het dividendbesluit van 14 december 2011 rechtsgeldig is genomen en dat zijn derdenverklaring, dat tussen hem en Leyduin geen rechtsverhouding bestaat op grond waarvan hij iets aan haar is verschuldigd, dus correct is.

4.De beoordeling

4.1.
Ingevolge artikel 2:216, eerste lid, BW (oud), zoals dat luidde tot 1 oktober 2012, komt de winst van een vennootschap, voor zover bij de statuten niet anders is bepaald, de aandeelhouders ten goede. Gesteld noch gebleken is dat in de statuten van Leyduin is bepaald dat de winst aan anderen ten goede komt dan aan de aandeelhouders, zodat op grond van voornoemde bepaling alleen winst aan de aandeelhouders van Leyduin kan worden uitgekeerd. In het dividendbesluit van 14 december 2011 staat dat aan de “grootaandeelhouder” een lening werd verstrekt van in totaal € 3.064.750,- en dat deze lening met terugwerkende kracht wordt aangemerkt als een dividenduitkering. Ter zitting heeft [gedaagde] verklaard dat met “grootaandeelhouder” hijzelf wordt bedoeld. Nu [gedaagde] geen aandeelhouder van Leyduin is, is het besluit van 14 december 2011 in strijd met artikel 2:216, eerste lid, BW (oud). Dit betekent dat het besluit gelet op artikel 2:14, eerste lid, BW nietig is.
4.2.
Op grond van het overgangsrecht (artikel V.1 van de Invoeringswet vereenvoudiging en flexibilisering bv-recht) is artikel 2:216, eerste lid, BW (oud) van toepassing gebleven op het dividendbesluit van 14 december 2011. Niet is immers gesteld of gebleken dat dat besluit aan de thans geldende vereisten voor een geldig dividendbesluit voldoet (artikel 81, eerste lid, Overgangswet Nieuw Burgerlijk Wetboek).
4.3.
Het vorenstaande leidt tot het oordeel dat de vordering van Leyduin op [gedaagde] uit hoofde van de overeenkomst van geldlening, die ten minste € 3.064.750,- beloopt, nog steeds bestaat. De derdenverklaring die [gedaagde] heeft afgelegd, is dan ook onjuist. De vordering van GAP tot betaling van de in 3.1 onder II genoemde bedragen, zijnde de bedragen die Leyduin aan GAP is verschuldigd uit hoofde van het vonnis van 21 maart 2012, zal gelet op artikel 477a lid 2 Rv worden toegewezen. Dat heeft tevens tot gevolg dat GAP geen belang meer heeft bij de vordering die ertoe strekt dat [gedaagde] een nieuwe, juiste derdenverklaring aflegt, zodat deze vordering zal worden afgewezen. Hoewel er niet spoedig sprake van zal zijn, dat de veroordeling in deze zaak door het oplopen van de wettelijke rente hoger zal zijn dan de geldlening van Leyduin op [gedaagde], wijst de rechtbank er nog wel op dat het door [gedaagde] uit hoofde van het derdenbeslag te betalen bedrag - de veroordeling hierna onder 5.1 - de som van die geldlening niet kan overschrijden.
4.4.
[gedaagde] wordt als de in het ongelijk te stellen partij veroordeeld in de proceskosten. Deze worden aan de zijde van GAP begroot op:
- dagvaarding € 76,71
- griffierecht 3.715,00
- salaris advocaat
5.160,00(2 punten × tarief € 2.580,00)
Totaal € 8.951,71.
De nakostenvordering is ook toewijsbaar.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan GAP te betalen een bedrag van € 946.645,10 (zegge: negenhonderdzesenveertigduizend zeshonderdvijfenveertig euro en tien cent), vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 936.092,09 met ingang van 28 december 2011 tot de dag van volledige betaling en over een bedrag van € 10.553,01 met ingang van 7 april 2012 tot de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van GAP tot op heden begroot op € 8.951,71, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten met ingang de vijftiende dag na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.M. Bruin, mr. H.J.M. Burg en mr. N. Boots en in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2014. [1]

Voetnoten

1.type: