ECLI:NL:RBNHO:2014:7205

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 juli 2014
Publicatiedatum
28 juli 2014
Zaaknummer
AWB-13_5044
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de vaststelling van het aanwijzingsbesluit voor ligplaatsen voor woonschepen in Zaanstad

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 30 juli 2014 uitspraak gedaan in een beroep tegen het aanwijzingsbesluit van de gemeente Zaanstad met betrekking tot ligplaatsen voor woonschepen. Eiser, eigenaar van een woonboot, was van mening dat zijn ligplaats aan het zijkanaal D ten onrechte niet was aangewezen. Het bestreden besluit, dat op 17 oktober 2013 was genomen, betrof de aanwijzing van ligplaatsen voor woonschepen en de bijbehorende nota van antwoord. Eiser stelde dat het besluit niet deugdelijk was gemotiveerd en dat er sprake was van strijd met het vertrouwensbeginsel, aangezien hij had gerekend op een positieve aanwijzing van zijn ligplaats op basis van eerdere besluiten van de gemeente.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemeente een grote mate van beleidsvrijheid heeft bij het aanwijzen van ligplaatsen en dat de rechter zich terughoudend moet opstellen bij de toetsing van dergelijke besluiten. De rechtbank oordeelde dat de motivering van het besluit voldoende was en dat de belangenafweging door de gemeente niet onredelijk was. Eiser had ook geen recht op een ligplaatsvergunning, aangezien dit niet aan de orde was in deze procedure. De rechtbank concludeerde dat er geen gelijke gevallen waren, omdat de ligplaats van de buurman verder van de dijk en de sluis lag.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 13/5044

uitspraak van de meervoudige kamer van 30 juli 2014 in de zaak tussen

[eiser], te[woonplaats], eiser
(gemachtigde mr. C. Goudriaan),
en
de gemeenteraad van de gemeente Zaanstad, verweerder
(gemachtigde: mr. Y.A. van Baak).

Procesverloop

Bij besluit van 17 oktober 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder, met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure als bedoeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het aanwijzingsbesluit ‘ligplaatsen zijkanaal D’ en het aanwijzingsbesluit ‘ligplaatsen woonschepen Overig Zaanstad’ vastgesteld, alsmede de nota van antwoord die op beide aanwijzingsbesluiten betrekking had.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 mei 2014.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens verweerder waren verder aanwezig mr. M. Kamp en T. IJk.
Het beroep is ter zitting gezamenlijk behandeld met de beroepen met de zaaknummers
HAA 13/5101, 13/5018 en 14/498, gericht tegen hetzelfde besluit.

Overwegingen

1.
Eiser woont in[woonplaats] en is sinds 1999 eigenaar van een woonark aan de aan [adres]. De woonark is de laatste in de rij en is gesitueerd vlakbij de [lokatie]. In het bestreden besluit, ten aanzien van ‘zijkanaal D’, is [adres] niet aangewezen als ligplaats.
2.
Op grond van artikel 5, eerste lid, van de Woonschepenverordening Zaanstad 2010 wijst de raad ligplaatsen aan (aanwijzingsbesluit met bijbehorende kaart).
3.
De rechtbank stelt allereerst vast dat verweerder een grote mate van beleidsvrijheid heeft bij het aanwijzen van ligplaatsen voor woonschepen. Het is aan verweerder om alle verschillende bij het nemen van een dergelijk besluit betrokken belangen tegen elkaar af te wegen. De rechter dient zich bij de boordeling van een dergelijk besluit dan ook terughoudend op te stellen en te toetsen of het besluit niet strijdig is met wettelijke voorschriften, dan wel of er sprake is van een zodanige onevenwichtigheid in de afweging van de betrokken belangen, dat het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen.
4.
De rechtbank benadrukt daarnaast dat, zoals ook besproken ter zitting, de vraag of iemand op een later moment in aanmerking komt voor een ligplaatsvergunning voor een als ligplaats aangewezen locatie, in deze procedure niet aan de orde is.
Verweerder heeft dit in zijn algemeenheid ook verwoord in de nota van antwoord, zoals neergelegd in bijlage 1 bij het bestreden besluit. In deze nota is te lezen dat het besluit ziet op het aanwijzen van ligplaatsen en geen beslissing inhoudt over het wel of niet verlenen van ligplaatsvergunningen. Niet verweerder maar het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad zal beslissen over de aan te vragen ligplaatsvergunningen.
De rechtbank zal beroepsgronden die zien op de vraag of eiser op een later moment in aanmerking komt voor een ligplaatsvergunning voor een als ligplaats aangewezen locatie om deze reden niet bespreken.
5.1
Eiser voert in beroep allereerst aan dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd. Verweerder heeft met de ‘stedenbouwkundige redenen’ niet deugdelijk gemotiveerd waarom de plaats waar zijn woonark ligt niet is aangewezen als ligplaats. Eiser vindt ‘herkenbaarheid van een dijklichaam’ daarnaast vaag en hij kan zich niet voorstellen dat dit enkel afhangt van de aanwezigheid van zijn woonark. Het zicht vanaf de dijk alsmede de herkenbaarheid daarvan, komen bovendien niet verder in het gedrang door de betreffende ligplaats aan te wijzen. Eiser benadrukt verder dat vanaf de sluis geen zicht mogelijk is op zijn woonark. Ten slotte is volgens eiser niet relevant dat de plaats waar zijn woonark ligt in het bestemmingsplan ‘bedrijven zuid’ niet positief is bestemd.
5.2
Verweerder heeft in de reactie op eisers zienswijze aangegeven dat de dijk een provinciaal monument is en dat daar een bijzonder welstandsregime geldt. Vanuit ruimtelijk oogpunt is het allereerst van belang dat deze dijk zijn autonomie en herkenbaarheid behoudt. Het is dan ook niet gewenst dat hier dicht tegenaan woon- en bouwmogelijkheden worden geschapen. Dit houdt in dat de lege ruimte ‘langs de voet van de dijk buitendijks behouden dient te worden’.
Daarnaast is ook de sluis een provinciaal monument. Het is dan ook ruimtelijk van belang dat deze ervaarbaar blijft. Verder dient het zicht vanaf de Overtoom op de weidsheid van het water zoveel mogelijk te worden behouden. Ook in het bestemmingsplan ‘bedrijven zuid’ wordt dit deel van het zijkanaal D niet positief bestemd voor woonboten.
5.3
De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat in het bestreden besluit niet deugdelijk of onvoldoende concreet is gemotiveerd op grond waarvan is besloten om [adres] niet aan te wijzen als ligplaats voor woonboten. De beroepsgrond slaagt niet.
6.1
Eiser voert verder aan dat het bestreden besluit is genomen in strijd met het vertrouwensbeginsel. Het beleid van de gemeente Zaanstad is sinds lange tijd gericht geweest op legalisering van de in gebruik genomen woonschip(of woonschepen)plaatsen in zijkanaal D. Bij besluit van 23 juni 2009 (nr. 11; Z/2009/44726) heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad, destijds de bevoegde instantie om ligplaatsen voor woonschepen aan te wijzen, een voorstel om aan de noordzijde van zijkanaal D de bestemming te verruimen, overgenomen. Het college heeft hiermee ingestemd met ‘scenario 4’ zoals genoemd in ‘het plan van aanpak zijkanaal D’ van mei 2009. Op grond van dit besluit mocht eiser er gerechtvaardigd op vertrouwen dat voor [adres] de bestemming ‘woonschepenligplaats’ zou gaan gelden. In dit verband merkt eiser op dat er al de nodige voorbereidingen zijn getroffen. Zo is het krediet om de ligplaats gereed te maken door verweerder in november 2009 geaccordeerd en is er een adressenbesluit genomen. Eiser heeft op zijn beurt de oever opgeschoond, een nieuwe loopbrug laten aanleggen, zijn oude woonark vervangen door een nieuwe en deze volgens de regels afgemeerd. Eiser heeft als gevolg hiervan in 2012 aanzienlijke kosten gemaakt.
Ter zitting is het besluit van 23 juni 2009 van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaanstad, het destijds bevoegde orgaan om ligplaatsen voor woonboten aan te wijzen, overgelegd.
6.2
Verweerder heeft ter zitting naar voren gebracht dat eiser van het bestreden besluit niet slechter is geworden omdat zijn woonark voor het bestreden besluit ook op een plek lag die niet was aangewezen als ligplaats voor woonschepen.
6.3
Naar het oordeel van de rechtbank kon aan het besluit van 23 juni 2009 de gerechtvaardigde verwachting worden ontleend dat [adres] zou worden aangewezen als ligplaats. Een aanwijzing van een plek als ligplaats rechtvaardigt echter niet dat er wordt gehandeld alsof die ligplaats ook is vergund. Eisers handelen is, naar het lijkt, echter wel voortgekomen uit de wens en de hoop dat aan hem voor [adres] een ligplaatsvergunning zou worden verleend, hetgeen zoals gezegd in deze procedure niet aan de orde is. Op grond van het voorgaande slaagt eisers beroepsgrond niet.
7.1
Eiser voert in beroep ten slotte aan dat de plaats waar het woonschip van zijn buurman ligt ([adres]) wél is aangewezen als ligplaats terwijl voor beide woonschepen sinds 2009 een soortgelijke procedure is doorlopen. Het woonschip van de buurman past qua uitstraling en materiaalgebruik zeker niet beter in de omgeving, aldus eiser.
7.2
Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat [adres] verder van de dijk en de sluis ligt dan [adres].
7.3
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de verschillende positionering van beide plaatsen ten opzicht van de dijk en de sluis, geen sprake is van gelijke gevallen zodat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt.
8.
Het beroep is ongegrond.
9.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A.J. Hübel, voorzitter, mr. J.M. Janse van Mantgem en mr. M.M. Kaajan, leden, in aanwezigheid van R.I. ten Cate, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2014.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.