4.2.De rechtbank stelt voorop dat de bewijslast dat een (reis)kostenvergoeding terecht onbelast is verstrekt op eiseres rust. De rechtbank zal hierna per in geschil zijnde correctie beoordelen of eiseres daarin is geslaagd.
[A]
Verweerder heeft vastgesteld dat eiseres gedurende enkele weken aan [A] een vergoeding heeft verstrekt van € 0,28 per kilometer in plaats van het wettelijk toegestane onbelaste bedrag van € 0,19 per kilometer. Verweerder heeft op basis hiervan vastgesteld dat een bedrag van € 1.225,62 als bovenmatige vergoeding is aan te merken, welk bedrag als loon is nageheven. Eiseres heeft niet weersproken dat zij een hogere kilometervergoeding heeft verstrekt, maar stelt dat het bovenmatige gedeelte van € 0,09 per kilometer niet van eiseres kan worden nageheven, maar bij [A] in privé dient te worden belast. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. In artikel 10 van de Wet LB is immers bepaald dat al hetgeen uit een dienstbetrekking wordt genoten, daaronder mede begrepen hetgeen wordt vergoed of verstrekt in het kader van een dienstbetrekking, als loon kwalificeert. Nu tussen partijen niet in geschil is dat [A] tot eiseres in dienstbetrekking stond, dient ook de bovenmatige vergoeding als loon te worden aangemerkt. Hieruit volgt dat verweerder ten aanzien van deze werknemer in het gelijk dient te worden gesteld.
[D]
Vast staat dat aan [D] in 2006 een netto-bedrag van € 4.047,63 is uitbetaald als reiskostenvergoeding. Verweerder heeft vastgesteld dat het door eiseres verstrekte overzicht van gereden kilometers betrekking heeft op een vergoeding ter grootte van € 2.130. Van het resterende gedeelte (€ 1.917,63) heeft eiseres geen gegevens verstrekt. Gelet hierop heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank het bedrag van € 1.917,63 als bovenmatige vergoeding kunnen aanmerken en dat bedrag als loon kunnen naheffen. Dat een deel van het bedrag, naar eiseres stelt, mogelijk een vergoeding betreft van voorgeschoten kosten, doet aan dat oordeel af, nu eiseres van deze stelling geen bewijs heeft geleverd.
[E]
Verweerder heeft vastgesteld dat eiseres in de beroepsfase alsnog een onderbouwing heeft gegeven van een deel van de in 2007 verstrekte reiskostenvergoeding, maar dat voor een bedrag van € 113,65 (2007) iedere onderbouwing ontbreekt. Dit laatste geldt volgens verweerder ook voor 2006 voor een bedrag van € 524,72. Nu eiseres heeft volstaan met het overleggen van de gegevens van de grootboekmutatiekaarten, en daarmee nog immer een onderbouwing ontbreekt, dient verweerder ten aanzien van deze werknemer in zoverre in het gelijk te worden gesteld.
[F]
Verweerder heeft in verband met het ontbreken van bewijs ter zake van een bedrag van € 148,20 dat in 2006 onbelast is uitbetaald, dat bedrag als loon nageheven. Eiseres heeft erkend hiervan geen bewijs te kunnen aanleveren. De rechtbank oordeelt dat het gelijk ten aanzien van deze werknemer dan ook aan verweerder is.
[G]
Verweerder heeft in verband met het ontbreken van bewijs ter zake van het bedrag van € 858 dat in 2006 onbelast is uitbetaald en ter zake van het bedrag van € 391,34 dat in 2007 onbelast is uitbetaald, die bedragen als loon nageheven. Verweerder is ter zitting akkoord gegaan met het ten aanzien van deze werknemer overgelegde overzicht van de periode week 35 tot en met 51 en de daarop vermelde bedragen van in totaal € 580. Nu eiseres van het resterende in 2006 in geschil zijnde bedrag van € 278 en van het in 2007 betaalde bedrag
geen bewijs heeft kunnen aanleveren, oordeelt de rechtbank dat het gelijk ten aanzien van deze werknemer in zoverre dan ook aan verweerder is.
[H]
Verweerder heeft in verband met het ontbreken van bewijs ter zake van een bedrag van € 627 dat in 2007 onbelast is uitbetaald, dat bedrag als loon nageheven. Eiseres heeft erkend hiervan geen bewijs te kunnen aanleveren. De rechtbank oordeelt dat het gelijk ten aanzien van deze werknemer dan ook aan verweerder is.
[I]
Eiseres heeft zich bij de verstrekking van de reiskostenvergoeding aan [I] gebaseerd op de omstandigheid dat diens woonadres zou zijn gelegen in [woonplaats 1]. Verweerder houdt echter het woonadres aan zoals dat is opgegeven door [I] zelf bij de aanvraag van een sofinummer ([woonplaats 2]) en concludeert op basis daarvan dat eiseres de vergoedingen heeft gebaseerd op een te hoog aantal kilometers in verband met woon-werkverkeer. Eiseres heeft ter zitting verklaard zich te hebben gebaseerd op de mededeling door [I], maar geen nader bewijs te kunnen leveren van haar stelling dat [I] feitelijk woonachtig is te [woonplaats 1], de woonplaats van de partner van [I]. De rechtbank is van oordeel dat eiseres, op wie de bewijslast rust, niet aannemelijk heeft gemaakt dat van een andere woonadres moet worden uitgegaan dan het door de werknemer bij zijn aanvraag opgegeven adres. Gelet hierop is eiseres bij de berekening van de reiskostenvergoedingen van een hoger aantal kilometers uitgegaan dan het in aanmerking te nemen woonadres rechtvaardigt. Gelet hierop is het gelijk ten aanzien van deze werknemer aan verweerder.
[J]
Verweerder heeft in verband met het ontbreken van bewijs ter zake van een bedrag van € 230,51 dat in 2007 onbelast is uitbetaald, dat bedrag als loon nageheven. Eiseres heeft erkend hiervan geen bewijs te kunnen aanleveren. De rechtbank oordeelt dat het gelijk ten aanzien van deze werknemer dan ook aan verweerder is.
[K]
Verweerder heeft in verband met het ontbreken van bewijs ter zake van een bedrag van € 135,46 dat in 2007 onbelast is uitbetaald, dat bedrag als loon nageheven. Eiseres heeft erkend hiervan geen bewijs te kunnen aanleveren. De rechtbank oordeelt dat het gelijk ten aanzien van deze werknemer dan ook aan verweerder is.