ECLI:NL:RBNHO:2014:6903

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 juli 2014
Publicatiedatum
21 juli 2014
Zaaknummer
C-15-206083 - HA ZA 13-423
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van verdeling bij dwaling in echtscheidingsconvenant

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 16 juli 2014 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een vrouw en een man, die eerder in gemeenschap van goederen waren getrouwd en inmiddels gescheiden. De vrouw vorderde vernietiging van de verdeling van de huwelijksgemeenschap op grond van dwaling en misbruik van omstandigheden. De vrouw stelde dat zij voor meer dan een vierde was benadeeld en dat zij had gedwaald ten aanzien van de waarde van de goederen in het convenant. De rechtbank oordeelde dat de vrouw niet voldoende had onderbouwd dat zij daadwerkelijk had gedwaald over de waarde van de goederen en dat er geen bewijs was dat de man misbruik had gemaakt van haar omstandigheden. De rechtbank concludeerde dat de vrouw niet had voldaan aan haar stelplicht en wees de vorderingen af. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg. De uitspraak benadrukt de vereisten voor het inroepen van dwaling en misbruik van omstandigheden in het kader van echtscheidingsconvenanten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling privaatrecht
Sectie Handel & Insolventie
zaaknummer / rolnummer: C/15/206083 / HA ZA 13-423
Vonnis van 16 juli 2014
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. E.M. van Hemert,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. K. van der Meij.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 4 december 2013
  • het proces-verbaal van comparitie van 22 april 2014.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op 25 april 1991 getrouwd in gemeenschap van goederen.
2.2.
Op 6 juni 2012 is de echtscheiding van partijen bij beschikking van de rechtbank Amsterdam uitgesproken, waarna de echtscheiding op 12 juni 2012 werd ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente Oostzaan.
2.3.
Daaraan voorafgaand, op 1 mei 2012, hebben partijen een echtscheidingsconvenant (hierna het convenant) getekend. Het convenant is tot stand gekomen na gesprekken met en onder begeleiding van mediator en financieel planner [mediator].
2.4.
Het convenant bevat onder meer bepalingen aangaande partneralimentatie, de verdeling van de vermogensbestanddelen in de huwelijkse gemeenschap en de verevening van pensioenen.
2.5.
Artikel 4.2 van het convenant bepaalt dat de echtelijke woning voor de daaraan in overleg toegekende vrije verkoopwaarde van € 260.000,00 wordt toegedeeld aan de man onder de verplichting om de op deze woning rustende hypothecaire lening voor zijn rekening te houden en deze te voldoen als zijn eigen schuld met uitsluiting van de vrouw.
2.6.
Artikel 5.2 van het convenant luidt onder meer als volgt:
“Partijen verklaren dat de vrouw is gerechtigd tot de onverdeelde boedel van de nalatenschap van haar vader. De vrouw heeft een niet-opeisbare vordering zolang de langstlevende ouder nog in leven is waarvan de omvang pas na dit overlijden bekend zal zijn die behoort tot de gemeenschap van goederen. Deze vordering wordt in zijn geheel toebedeeld aan de vrouw.”
2.7.
Artikel 7.5 van het convenant luidt onder meer als volgt:
“Partijen sluiten bij deze de werking van de Wet Verevening Pensioenrechten bij scheiding met betrekking tot de door ieder van hen opgebouwde rechten op ouderdomspensioen uit. Er zal derhalve geen pensioenverevening plaatsvinden.”

3.Het geschil

3.1.
De vrouw vordert - samengevat - primair een verklaring voor recht dat het convenant tot stand is gekomen door dwaling c.q. misbruik van omstandigheden en het convenant op die grond te vernietigen en subsidiair een verklaring voor recht dat de verdeling nietig is wegens benadeling van de vrouw voor meer dan een kwart. Voorts vordert zij de verdeling van de gemeenschap van goederen van partijen vast te stellen primair op de wijze als in de dagvaarding opgenomen met veroordeling van de man tot betaling aan haar van € 81.862,00; subsidiair vordert de vrouw dat de rechtbank de verdeling op basis van door partijen aan te dragen gegevens vaststelt. Ten slotte vordert de vrouw dat de man wordt veroordeeld – op straffe van een dwangsom en met machtiging aan haarzelf om het vonnis ten uitvoer te leggen – tot pensioenverevening op grond van het in de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding bepaalde.
3.2.
Ter zitting heeft de vrouw toegelicht dat de vorderingen met betrekking tot het convenant in dit geding alleen betrekking hebben op de artikelen uit het convenant die zien op de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap en de verevening van pensioen, maar niet op alimentatie.
3.3.
De man voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank begrijpt de gevraagde verklaring voor recht aldus dat de vrouw bedoelt aan te voeren dat de afspraken over verdeling en pensioenverevening vernietigbaar zijn en dat zij de vernietiging terecht heeft ingeroepen, dan wel de rechtbank die vernietiging alsnog moet uitspreken. Voor wat betreft die beide onderdelen van het convenant voert zij daartoe aan, zo begrijpt de rechtbank, dat die afspraken door misbruik van omstandigheden tot stand zijn gekomen. Voor wat betreft de verdelingsafspraken beroept de vrouw zich tevens op dwaling. De vrouw verwijst in haar dagvaarding ook nog wel naar de redelijkheid en billijkheid, maar heeft daaraan in het petitum geen vordering verbonden, zodat de rechtbank die stellingen, wat daar ook van zei, onbesproken laat. Haar stellingen over de afspraken over de partneralimentatie kunnen ook onbesproken blijven, omdat haar vorderingen daar naar niet op zien. De rechtbank ziet aanleiding eerst het beroep op misbruik van omstandigheden te bespreken en daarna het beroep op dwaling.
Misbruik van omstandigheden
4.2.
De vrouw legt aan haar vordering in de eerste plaats ten grondslag dat de man misbruik heeft gemaakt van de omstandigheden waarin de vrouw verkeerde toen de echtscheiding werd afgewikkeld en dat zij daardoor een voor haar nadelig convenant heeft getekend. Zij stelt daartoe dat de man haar in de periode voorafgaand aan de tekening van het convenant onder voortdurende en onaanvaardbare druk heeft geplaatst, terwijl de man wist dat zij in een abnormale geestestoestand verkeerde, mede veroorzaakt door schuldgevoelens omdat zij het inititatief tot de scheiding had genomen.
4.3.
De man heeft deze stellingen van de vrouw gemotiveerd betwist. Hij heeft onder meer aangevoerd dat partijen al twee jaar “als broer en zus” leefden, dat het initiatief tot scheiding van haar kwam, dat zij de mediator heeft gezocht en dat partijen in een periode van zes weken, waarin drie gesprekken zijn gehouden en er tussendoor (email)contact is geweest, tot het convenant zijn gekomen.
4.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw voor haar beroep op misbruik van omstandigheden tegenover de betwisting van de man te weinig gesteld en wat zij heeft gesteld onvoldoende onderbouwd. Zij heeft in haar stukken en op de comparitie niet verder toegelicht waar haar abnormale geestestoestand uit bestond. Evenmin heeft zij onderbouwd dat zij door haar geestestoestand werd bewogen om in te stemmen met het convenant. Ten slotte heeft zij geen feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat de man weet had, of had moeten hebben, van haar toestand en dat hij desondanks heeft bevorderd dat zij het convenant tekende. De enkele omstandigheid dat de vrouw de echtscheiding snel wilde afwikkelen leidt in dat verband nog niet tot de conclusie dat zij in een noodtoestand verkeerde, noch dat sprake was van een omstandigheid die de man ervan had moeten weerhouden te bevorderen dat de vrouw in zou stemmen met het convenant. Evenzo is het enkele feit dat het convenant nadelig uitpakt voor de vrouw, hetgeen door de man niet wordt betwist, onvoldoende om een beroep op misbruik van omstandigheden te honoreren.
4.5.
De rechtbank concludeert dat de vrouw de verdeling en de pensioenafspraak niet op grond van misbruik van omstandigheden heeft kunnen vernietigen en dat de rechtbank die vernietiging ook niet alsnog op die grond kan uitspreken, zodat haar primaire vordering een verklaring voor recht omtrent die vernietigingsgrond uit te spreken of die vernietiging op die grond alsnog uit te spreken, moet worden afgewezen. Er is dus ook geen grond voor de veroordeling van de man om (alsnog) tot pensioenverevening over te gaan.
Dwaling
4.5.
De vrouw stelt zich voorts, subsidiair, op het standpunt dat zij heeft gedwaald ten aanzien van de verdeling zoals die voortvloeit uit het convenant. Zij voert aan voor meer dan een vierde te zijn benadeeld, zodat op grond van
artikel 3:196 van het Burgerlijk Wetboek (BW) wordt vermoed dat de vrouw heeft gedwaald.
4.6.
Artikel 3:196 BW bevat een speciale dwalingsbepaling voor verdelingen. Op grond van het eerste lid van dit artikel, in samenhang met artikel 3:199 BW, is een verdeling op grond van dwaling slechts vernietigbaar wanneer een deelgenoot omtrent de waarde van een of meer der te verdelen goederen en schulden heeft gedwaald en daardoor voor meer dan een vierde is benadeeld. Op grond van het tweede lid wordt de benadeelde vermoed omtrent de waarde van een of meer der te verdelen goederen en schulden te hebben gedwaald wanneer een benadeling voor meer dan een vierde is bewezen.
4.7.
In dat verband dient de vrouw niet alleen te stellen en onderbouwen dat zij voor een vierde is benadeeld, maar ook dat zij ten aanzien van de waarde van een of meer van de goederen heeft gedwaald. Pas als zij op deze punten voldaan heeft aan haar stelplicht, kan het bewijsvermoeden van het tweede lid uitkomst bieden. De vrouw heeft echter niet gesteld dat zij ten aanzien van de waarde van enig goed heeft gedwaald. Zij gaat in de dagvaarding immers uit van dezelfde waarden voor de onderscheiden goederen als partijen in het convenant in aanmerking hebben genomen. De stelling dat zij voor meer dan een kwart is benadeeld, wat daar verder ook van zij, is dan ook onvoldoende om voorshands uit te gaan van dwaling op grond van het tweede lid.
4.8.
Gelet op het bovenstaande is er geen grond voor vernietiging van de verdeling op grond van dwaling, zodat ook ten aanzien van de verdelingsafspraak de gevorderde verklaring voor recht, althans de vernietiging, zal worden afgewezen. Nu de bepalingen uit het convenant in stand blijven, is er geen plaats voor het opnieuw vaststellen van de verdeling, zodat de daarop gerichte vorderingen ook zullen worden afgewezen.
4.9.
Gelet op de voormalige relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.M. Bruin en in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2014.