In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 18 juni 2014 uitspraak gedaan in een bodemprocedure over de schadeloosstelling bij onteigening. De eiser, Bureau Beheer Landbouwgronden (BBL), had een onteigening aangevraagd van twee percelen grasland die voorheen onderdeel uitmaakten van een groter perceel dat eigendom was van de gedaagde. De rechtbank heeft de deskundige benoemd om de waarde van het onteigende te bepalen, maar heeft uiteindelijk afgeweken van het advies van de deskundige. De deskundige had geconcludeerd dat er een forse verwachtingswaarde aan het onteigende verbonden was, omdat er perspectief was op een lucratiever gebruik van de grond. De rechtbank oordeelde echter dat er onvoldoende concrete aanknopingspunten waren om te concluderen dat er daadwerkelijk sprake was van een verwachtingswaarde, vooral gezien het feit dat de deskundige geen schriftelijke bevestiging had van de uitlatingen van een gemeentelijke vertegenwoordiger die mogelijk invloed hadden op de waardering.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de waarde van het onteigende € 20,- per m² bedraagt, in tegenstelling tot de door de deskundige voorgestelde waarde van € 35,- per m². Daarnaast heeft de rechtbank de bijkomende schade van de gedaagde vastgesteld op € 2.529,-. De totale schadeloosstelling is vastgesteld op € 8.409,-, waarbij rekening is gehouden met een reeds ontvangen voorschot van € 8.400,-. De rechtbank heeft BBL veroordeeld tot betaling van het resterende bedrag van € 9,-, vermeerderd met wettelijke rente. Tevens zijn de kosten van de deskundige, begroot op € 6.010,35, voor rekening van BBL gekomen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.