ECLI:NL:RBNHO:2014:6341

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 juni 2014
Publicatiedatum
7 juli 2014
Zaaknummer
15/820357-14
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van een aanzienlijk geldbedrag op Schiphol

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 30 juni 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van witwassen. De verdachte, geboren in Colombia en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een geldbedrag van 203.870 euro, terwijl hij wist dat dit bedrag afkomstig was uit een misdrijf. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. Tijdens de zitting op 16 juni 2014 heeft de officier van justitie, mr. W.J. Veldhuis, gevorderd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. De verdachte had op 22 maart 2014 een retourticket gekocht voor een vlucht van Amsterdam naar Panama en had een sporttas met een aanzienlijke hoeveelheid contant geld bij zich. Bij een controle op Schiphol door de douane werd in de tas van de verdachte een bedrag van 204.330 euro aangetroffen, waarvan 203.870 euro in beslag werd genomen. De verdachte verklaarde dat hij instructies had gekregen over het geld en dat hij vermoedde dat het afkomstig was van criminele activiteiten.

De verdediging voerde aan dat er sprake was van een onherstelbaar vormverzuim, omdat er al een strafrechtelijke verdenking bestond voordat de tas werd geopend. De rechtbank verwierp dit verweer en oordeelde dat de douane bevoegd was om de tas te controleren. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan witwassen, omdat hij wist dat het geld afkomstig was uit een misdrijf. De rechtbank legde een gevangenisstraf van acht maanden op, met aftrek van de tijd die de verdachte al in voorlopige hechtenis had doorgebracht. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de impact van witwassen op de maatschappij.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Schiphol
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/820357-14 (P)
Uitspraakdatum: 30 juni 2014
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 16 juni 2014 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Colombia),
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in Detentiecentrum Schiphol.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. W.J. Veldhuis en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. E.J. van der Stel,
advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 22 maart 2014, te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederland, een voorwerp, te weten een geldbedrag van (ongeveer) 203.870,- euro, heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten voornoemd geldbedrag, gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.3. Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Op 20 maart 2014 koopt verdachte een retourticket bij Flybay Travel in Amsterdam voor de vlucht van 22 maart 2014 voor de route Amsterdam-Panama-Colombia. Het is de eerste keer dat verdachte bij dit reisbureau een ticket koopt en hij betaalt het bedrag van 1.035 euro contant. [2]
Op 22 maart 2014 voeren ambtenaren van de Belastingdienst/Douane op Schiphol in het kader van de Algemene douanewet controlewerkzaamheden uit op de ruimbagage voor KLM-vlucht KL0757 naar Panama. In een zwarte sporttas van het merk Tommy Hilfiger die op naam van verdacht staat, zit een abnormale verdikking in de bodem. In deze bodem blijken bankbiljetten van 50 euro te zitten. [3] Verbalisanten treffen onder verdachte en zijn bagage in totaal 204.330 euro aan [4] , waarvan zij 203.870 euro in beslag nemen. Dit bedrag bestaat uit 26 bankbiljetten van 20 euro en 4.067 biljetten van 50 euro. [5] Later verklaart verdachte dat hij van degene die hem de tas met geld gaf instructies heeft gekregen voor het geval het geld ontdekt zou worden, dat hij een beloning van 5000 euro zou krijgen [6] , dat hij geen nadere vragen over (de herkomst van) het geld heeft gesteld [7] en dat hij denkt dat het geld afkomstig is van roof of van verdovende middelen. [8]
3.4. Bewijsoverweging
De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat er reeds vóór het openen van de door verdachte ingecheckte sporttas sprake is geweest van een strafrechtelijke verdenking. Hierdoor kon er geen controle van de tas op grond van de Algemene douanewet plaatsvinden, maar had de officier van justitie daartoe opdracht moeten geven. Nu die opdracht niet is gegeven, is er sprake van een onherstelbaar vormverzuim en dienen de vruchten van het onderzoek naar de bagage van verdachte, zijnde het aangetroffen geld, te worden uitgesloten van het bewijs. De bekennende verklaring van verdachte alleen is onvoldoende om tot een veroordeling te kunnen komen. Verdachte wist niet dat het geld van misdrijf afkomstig was. Wellicht is er sprake van de schuldwitwassen, maar dit is niet ten laste gelegd. Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw en overweegt hieromtrent als volgt. De officier van justitie heeft ter terechtzitting opgemerkt dat hij bij de douane heeft geïnformeerd naar de reden van de controle van de bagage van verdachte. De douane heeft aangegeven dat de bestemming van de vlucht in combinatie met de wijze van verkrijgen van het ticket hiervoor de aanleiding is geweest. Het proces-verbaal van bevindingen en overdracht beschrijft hetgeen heeft plaatsgevonden tijdens de douanecontrole, die is uitgevoerd op basis van de bevoegdheden zoals deze voortvloeien uit de Algemene Douanewet. Op grond daarvan konden verbalisanten naar het oordeel van de rechtbank de bagage van verdachte onderzoeken. Niet is gebleken dat een strafvorderlijke verdenking de reden was voor de controle van de bagage van verdachte. Derhalve is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van enig vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Wetboek van Strafvordering zodat de resultaten van het onderzoek naar de reistas van verdachte wel degelijk kunnen bijdragen aan het bewijs.
Voor bewezenverklaring van witwassen is vereist dat komt vast te staan dat de desbetreffende geldbedragen middellijk of onmiddellijk van enig misdrijf afkomstig zijn en dat verdachte dat wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden. Verdachte heeft verklaard dat degene van wie hij het geld kreeg tegen hem zei dat als het fout ging, verdachte moest zeggen dat hij het geld had gestolen. Verdachte heeft verder verklaard dat gelet op het feit dat alles stiekem moest gebeuren, zoals het verbergen van het geld onderin een tas, hij denkt dat het geld van roof of handel in verdovende middelen afkomstig zou kunnen zijn. Verdachte heeft geen vragen gesteld over (de herkomst van) het geld) en zou een forse beloning krijgen voor het transport. Gelet hierop is de rechtbank dan ook van oordeel dat het niet anders kan dan dat het aangetroffen geld onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is, dat verdachte dit wist en dat hij dit geld voorhanden heeft gehad met het oogmerk om dit aan de autoriteiten te onttrekken, zodat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van voornoemde 203.870 euro.
3.5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 22 maart 2014, te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, een geldbedrag van 203.870,- euro voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
Witwassen
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
6. Motivering van de sanctie
6.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden met aftrek van de tijd die verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2. Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om een straf die gelijk is aan de tijd die verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.3. Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van meer dan 200.000 euro. Door dit handelen heeft verdachte getracht directe of indirecte opbrengsten van misdrijf te onttrekken aan het zicht van justitie en de fiscus, hetgeen een ernstige aantasting van de integriteit van het financieel en economisch bestel betekent. Door dergelijke witwaspraktijken wordt het plegen van criminele activiteiten in stand gehouden en indirect ook bevorderd, want zonder personen als verdachte die criminele gelden een (schijnbaar) legale herkomst verschaffen, is het genereren van illegale winsten een stuk minder lucratief. Het regulier handels- en betalingsverkeer wordt daardoor ondermijnd en de maatschappij wordt veel schade toegebracht. De rechtbank rekent verdachte dit aan.
De strafeis van de officier van justitie is in overeenstemming met de straf die ten aanzien van dit soort strafbare feiten in vergelijkbare gevallen pleegt te worden opgelegd. Noch in de omstandigheden waaronder het feit is begaan, noch in de persoonlijke omstandigheden van verdachte, vindt de rechtbank aanleiding daarvan af te wijken.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
8. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van acht (8) maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.P.J. Ruijpers, voorzitter,
mrs. A.C.M. Rutten en C.H. de Jonge van Ellemeet, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier J.A. Huismans,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 30 juni 2014.
Mr. De Jonge van Ellemeet is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Proces-verbaal van ambtshandeling d.d. 31 maart 2014 (bijlage AH-101).
3.Proces-verbaal van bevindingen en overdracht d.d. 22 maart 2014 (bijlage AH-001a, bijlage 8).
4.Proces-verbaal van bevindingen en overdracht d.d. 22 maart 2014 (bijlage AH-001).
5.Een schriftelijk stuk, te weten een kennisgeving van inbeslagneming van geld d.d. 14 april 2014 (bijlage AH-002B).
6.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 24 april 2014.
7.Verklaring verdachte ter terechtzitting d.d. 16 juni 2014.
8.Proces-verbaal van verhoor d.d. 7 mei 2014.