ECLI:NL:RBNHO:2014:6236

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
1 juli 2014
Publicatiedatum
3 juli 2014
Zaaknummer
15/741477-11
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van de exploitatie van een hennepstekkenkwekerij en witwassen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 1 juli 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich gedurende een periode van ongeveer 2,5 jaar schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de exploitatie van een hennepstekkenkwekerij. De verdachte was een van de initiatiefnemers van de kwekerij en deelde in de winst met zijn medeverdachten. Daarnaast heeft hij zich gedurende ongeveer vier jaar schuldig gemaakt aan het telen van een grote hoeveelheid hennep in een schuur achter zijn woning. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De tenlastelegging omvatte onder andere het telen van hennepplanten en het witwassen van de opbrengsten van de hennepproductie. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en de medeverdachten beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de verdachte betrokken was bij een criminele organisatie die zich bezighield met de hennepteelt. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot bewezenverklaring van de feiten gevolgd, met uitzondering van één feit waarvoor de verdachte werd vrijgesproken. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, waarbij rekening is gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/741477-11 (P)
Uitspraakdatum: 1 juli 2014
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 3 en 17 juni 2014 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres] a.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S. van Brakel en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. Ch.N.G.M. Starmans, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
Feit 1:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 25 februari 2011 te Sint Maarten, gemeente Harenkarspel en/of Beverwijk en/of elders in Nederland, meermalen, althans eenmaal(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad onder meer:
- ( in een pand aan de [adres 1]) te Beverwijk) een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan (waaronder in elk geval 1434 hennepplanten en/of 34.695 hennepstekken) en/of
- ( in een schuur bij een woning aan de [adres] te Sint Maarten, gemeente Harenskarspel) een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan,
in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, (telkens) zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
Feit 2:
hij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2008 tot en met 25 februari 2011 te Beverwijk meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
een (grote) hoeveelheid elektriciteit (minimaal 308714 kWh), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Liander N.V., in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of die weg te nemen elektriciteit onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking te weten door ijkzegels te forceren, althans te verbreken;
Feit 3:
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 25 februari 2011 te
Beverwijk en/of te Sint Maarten, gemeente Harenkarspel en/of Heemstede en/of
Amsterdam en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s) een of meer voorwerp(en), te weten een of meer geldbedrag(en) en/of een of meer fiets(en) en/of een paardentrailer en/of een trekker en/of een of meer televisie(s) en/of overige vermogensbestanddelen verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten dat/die geldbedrag(en) en/of die fiet(sen) en/of die paardentrailer en/of die trekker en/of die televisie(s) en/of die overige vermogensbestanddelen gebruik gemaakt, terwijl hij/zij wist(en) dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf (te weten onder andere uit hennephandel en/of hennepteelt);
Feit 4:
hij in of omstreeks de periode van 1 april 2008 tot en met 25 februari 2011 te Beverwijk en/of Sint Maarten, gemeente Harenkarspel en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, heeft deelgenomen aan een criminele organisatie (bestaande onder meer uit [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4]) die tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijf/misdrijven als bedoeld in artikel 11 derde en/of vijfde lid van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bedrijfsmatig en/of beroepsmatig bereiden/verwerken/bewerken/telen van een grote hoeveelheid hennep en/of het afleveren/verkopen/verstrekken/vervoeren van een grote hoeveelheid hennep, althans in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, (telkens) zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a,
vijfde lid van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak.
Beroep op niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie
De raadsman heeft bepleit dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van verdachte. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de wijze waarop de verhoren van verdachte, kort na een zware operatie, tijdens detentie, hebben plaatsgevonden, strijdig is met het recht op een eerlijk proces ex artikel 6 EVRM, het pressieverbod ex artikel 29 Sv en het folterverbod ex artikel 3 EVRM.
De rechtbank overweegt als volgt. Vooropgesteld wordt dat niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking komt. Eerst moet worden beoordeeld of sprake is van verzuim van vormen bij het voorbereidend onderzoek, te weten het verhoren van verdachte door de politie. Vervolgens moet worden bekeken of dit verzuim nog kan worden hersteld. Ten slotte moet worden nagegaan of van het onherstelbare verzuim kan worden gezegd dat met de opsporing en vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
De rechtbank neemt het pressieverbod ex artikel 29 Sv. als uitgangspunt. De strekking van dit artikel is dat een verhorende verbalisant zich dient te onthouden van alles wat de strekking heeft een verklaring van verdachte te verkrijgen, waarvan niet gezegd kan worden dat zij in vrijheid is afgelegd.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk geworden dat de verklaringen die verdachte bij de politie heeft afgelegd niet in vrijheid afgelegd zijn. Er is door het Openbaar Ministerie voor gekozen om verdachte vijf dagen na een ingrijpende operatie aan te houden. Die keuze is voorbehouden aan het Openbaar Ministerie. Hoewel het uit menselijk oogpunt wenselijk was geweest om verdachte langere tijd te gunnen om te herstellen van de operatie, was er kennelijk een opsporingsbelang gediend bij de aanhouding op dat moment. Gebleken is het volgende. [verdachte] heeft de vraag of hij in staat was te worden overgebracht naar het cellencomplex te IJmuiden positief beantwoord. Voorafgaand aan het eerste inhoudelijke verhoor is verdachte gewezen op zijn zwijgrecht en heeft hij gebruik gemaakt van zijn consultatierecht. Voorts blijkt uit de processen-verbaal van verhoor, dat de politie aandacht heeft gehad voor het fysieke welbevinden van verdachte en regelmatig naar zijn toestand heeft geïnformeerd. Er is een politiearts ingeschakeld die na een bezoek aan verdachte heeft geoordeeld dat verdachte insluitingswaardig (detentiegeschikt) was. Met inachtneming van de kwetsbare fysieke toestand van verdachte is niet aannemelijk geworden dat de politie oneigenlijke druk heeft uitgeoefend op verdachte of zich van een te zeer sturende vraagstelling heeft bediend. Voorts heeft verdachte het verhoor waarin hij de voor hemzelf het meest belastende verklaring heeft afgelegd, ondertekend. Aan het einde van dat verhoor heeft hij verklaard dat hij opgelucht was dat hij zijn verhaal kwijt kon en dat hij door de verbalisanten, en overigens iedereen in het pand, met respect is behandeld.
Evenmin bestaat aanleiding te oordelen dat verdachte na zijn operatie niet helder genoeg was om op een verantwoorde wijze te worden verhoord. De verbalisant en geraadpleegde arts beschrijven verdachte als attent respectievelijk adequaat, en de processen-verbaal van verhoor geven er bepaald geen blijk van dat verdachte kampte met de naweeën van de narcose. In tegendeel, zijn verklaringen zijn helder, samenhangend en gedetailleerd, en verdachte is in staat gebleken de gebeurtenissen zelf chronologisch op papier te zetten.
De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat niet aannemelijk is geworden dat zich een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv. heeft voorgedaan. Daarmee wordt het verweer strekkende tot niet-ontvankelijkheid verworpen.
Ook overigens is de officier van justitie naar het oordeel van de rechtbank ontvankelijk in de vervolging en er zijn geen redenen voor schorsing daarvan.
3. Bewijs
3.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten.
3.2. Vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder 2 ten laste is gelegd en moet hij daarvan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe dat voor dit feit slechts één bewijsmiddel (de aangifte namens Liander) voorhanden is, dat niet wordt ondersteund door enig ander bewijs. De aangifte, niet zijnde een proces-verbaal van een opsporingsambtenaar als bedoeld in artikel 344 lid 2 maar een schriftelijk bescheid als bedoeld in artikel 344 lid 1 onder 5 van het Wetboek van Strafvordering (Sv.), is gelet op die laatste bepaling onvoldoende voor een bewezenverklaring.
Weliswaar wordt gerelateerd over de diefstal van energie in de loods aan de [adres 1] te Beverwijk in het proces-verbaal aantreffen hennepstekkenkwekerij d.d. 29 juni 2012 (ordner 2, dossierpagina 104, 105). Dit is echter slechts een verwijzing naar het onderzoek door een medewerker van Liander, weergegeven in de aangifte van Liander d.d. 7 maart 2011 (ordner 2, dossierpagina 134-136) en betreft geen eigen waarneming van de politie.
3.3. Bewijs(middel)verweer
De raadsman heeft bepleit dat het binnentreden van de [adres 1] te Beverwijk, waar de hennepstekkenkwekerij is aangetroffen, onrechtmatig is geweest en dat de daaruit voortgekomen bevindingen van het bewijs moeten worden uitgesloten. Daartoe heeft hij aangevoerd dat er geen redelijk vermoeden van schuld inzake overtreding van de Opiumwet bestond en dat de politie zich bij de opsporing schuldig heeft gemaakt aan détournement de pouvoir. Volgens de raadsman heeft de controle van het voertuig van [medeverdachte 11] op oneigenlijke gronden plaatsgevonden, waarbij misbruik is gemaakt van de controlebevoegdheid ex artikel 160 WVW 1994. Als het resultaat van die controle wordt uitgesloten, resteren nog slechts een tweetal anonieme meldingen en een warmtebronmeting, die nader onderzoek behoeft. Dit levert, nu de anonieme meldingen niet zijn geverifieerd, geen redelijk vermoeden van schuld op, aldus de raadsman.
De rechtbank verwerpt het verweer en overweegt als volgt. De opsporingsambtenaren waren op grond van artikel 160 WVW 1994 bevoegd om een stopteken te geven en [medeverdachte 11] naar haar identiteitsgegevens te vragen, hetgeen zij ook gedaan hebben. In casu hebben de opsporingsambtenaren hun bevoegdheid dus in elk geval mede uitgeoefend ter controle van naleving van de verkeersvoorschriften. Het feit dat er ook informatie was over mogelijke betrokkenheid van [medeverdachte 11] bij een strafbaar feit, doet daar niet aan af. De controlebevoegdheid is in elk geval niet uitsluitend aangewend voor opsporingsdoeleinden, zodat van misbruik van die bevoegdheid geen sprake is. Voor het doorzoeken van de auto heeft [medeverdachte 11] bovendien toestemming gegeven. Daarenboven geldt dat het resultaat van de warmtebronmeting, in combinatie met het tweetal anonieme meldingen, een redelijk vermoeden van schuld inzake overtreding van de Opiumwet oplevert. Dat de warmtebron nader onderzoek behoefde teneinde vast te stellen of het een hennepkwekerij was, zoals in het betreffende proces-verbaal staat vermeld, houdt naar het oordeel van de rechtbank niet meer in dan dat binnengetreden moest worden om de aanwezigheid van de kwekerij buiten twijfel te stellen.
De raadsman heeft de argumenten die hij in kader van zijn verweer strekkende tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie heeft aangevoerd, tevens aangevoerd als verweer strekkende tot bewijsuitsluiting met betrekking tot de verklaringen van verdachte.
De rechtbank heeft hiervoor reeds geoordeeld dat die argumenten niet kunnen leiden tot de conclusie dat sprake is van enig vormverzuim. Om die reden kunnen zij evenmin leiden tot bewijsuitsluiting.
Van groot belang bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaringen van verdachte acht de rechtbank ten slotte dat deze op de belangrijkste punten, te weten daar waar zijn betrokkenheid en rol binnen de hennepstekkenkwekerij naar voren komt, overeenkomen met hetgeen medeverdachten [medeverdachte 3], [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] daarover hebben gezegd.
3.4. Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde feiten op grond van het volgende.
Op 25 februari 2011 werd er in loods 6 aan de [adres 1] te Beverwijk een hennepstekkenkwekerij aangetroffen. In totaal werden er 1.434 moederplanten en 34.695 hennepstekken aangetroffen. [2] Het ging hier om hennepplanten als bedoeld in lijst II van de Opiumwet. [3] Het opzetten van de kwekerij was een gezamenlijk plan van verdachte en medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 5], waarbij zij alledrie een bedrag investeerden en deelden in de opbrengst. De loods werd vanaf 1 maart 2007 op naam van [medeverdachte 3] gehuurd. Vervolgens zijn drie zeecontainers gekocht, die door medeverdachte [medeverdachte 5] en een zekere [medeverdachte 9] werden verbouwd tot kweekruimten [4] . Vlak voordat de kweek een aanvang nam, in oktober 2008, werd het huurcontract op verzoek van [medeverdachte 5] tegen betaling van
€ 3.000 per maand op naam van medeverdachte [medeverdachte 6] gezet. [5] Eind 2008 is de eerste oogst door [medeverdachte 5] verkocht [6] . Nadien raakten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] meer en meer betrokken bij de kwekerij en deelden in de opbrengst. Het was hun idee om hennepstekken te gaan kweken. De opbrengsten werden aanvankelijk verdeeld door [medeverdachte 5] en later door verdachte. [medeverdachte 4] hield zich met name bezig met het aansturen van de mensen die in de loods werkten en [medeverdachte 2] met de verkoop van de stekken. [7]
De kwekerij was zeer professioneel opgezet. [8] Mede gelet op de omvang en opzet van de kwekerij ten tijde van de inval ontstond gaandeweg een continue productieproces, waarbij per week ongeveer 17.347 hennepstekken beschikbaar kwamen voor de verkoop. [9]
Vlak voor de inval op 25 februari 2011 werden medeverdachte [medeverdachte 11] en een viertal Brazilianen aangehouden terwijl zij met een wit busje, Mercedes Vito, de loods wilden inrijden. [10] [medeverdachte 11] was eerder, op 2 februari 2011, gecontroleerd toen zij in datzelfde busje reed. Er werden toen in het busje vuilniszakken met hennepafval aangetroffen. [11]
[medeverdachte 2] gaf onder meer opdrachten aan [medeverdachte 11]. Aan [beambte], een afvalverwerker bij de gemeente Utrecht, had [medeverdachte 2] gevraagd of [medeverdachte 11] hennepafval bij hem mocht komen storten. [medeverdachte 11] kwam vervolgens elke twee weken met 6 a 7 zakken hennepafval bij [beambte]. [beambte] werd hiervoor betaald door [medeverdachte 2]. [12] [13]
Op 24 januari 2012 werd er achter de woning van verdachte te Sint Maarten in een aangebouwde schuur de restanten van een hennepkwekerij aangetroffen. [14] Verdachte is in 2006 met deze kwekerij gestart, waarna er ongeveer 16 maal is geoogst. Verdachte verdiende rond € 7.000,- per oogst. [15]
Daarnaast heeft verdachte naar eigen zeggen ongeveer 30 a € 40.000,- verdiend aan de opbrengst van de hennepkwekerij in Beverwijk. Verdachte en zijn partner, [medeverdachte 7], leefden ruim van de opbrengsten van de kwekerij. [16]
3.5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1:
hij in de periode van 1 januari 2006 tot en met 25 februari 2011 te Sint Maarten, gemeente Harenkarspel en/of Beverwijk en/of elders in Nederland, meermalen, telkens tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen, in de uitoefening van een beroep of bedrijf, telkens opzettelijk heeft geteeld en/of verkocht:
- in een pand aan de [adres 1]) te Beverwijk een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan (waaronder in elk geval 1434 hennepplanten en/of 34.695 hennepstekken) en
- in een schuur bij een woning aan de [adres] te Sint Maarten, gemeente Harenskarspel een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan
telkens zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
Feit 3:
hij in de periode van 1 januari 2006 tot en met 25 februari 2011 te Beverwijk en/of te Sint Maarten, gemeente Harenkarspel en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een ander van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers hebben hij, verdachte en zijn mededader voorwerpen, te weten geldbedragen en overige vermogensbestanddelen verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, terwijl zij wisten dat bovenomschreven voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf (te weten onder andere uit hennephandel en/of hennepteelt);
Feit 4:
hij in de periode van 1 april 2008 tot en met 25 februari 2011 te Beverwijk en/of Sint Maarten, gemeente Harenkarspel en/of elders in Nederland, heeft deelgenomen aan een criminele organisatie (bestaande onder meer uit [medeverdachte 5] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4]) die tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 11 derde en vijfde lid van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bedrijfsmatig en/of beroepsmatig telen van een grote hoeveelheid hennep en het verkopen van een grote hoeveelheid hennep, telkens zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet.
Hetgeen aan verdachte onder 1, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod en medeplegen van in het kader van de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod;
Feit 3:
Medeplegen van gewoontewitwassen;
Feit 4:
Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 11, derde en vijfde lid van de Opiumwet;
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
5. Strafbaarheid van verdachte
Ten aanzien van feit 1, Beverwijk:
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, aangezien er sprake is van vrijwillige terugtred. Er is, naar de mening van de raadsman, gepoogd om iets van een stekkenkwekerij op te zetten, er zijn uitvoeringshandelingen verricht, maar tot een voltooiing van een overtreding van de Opiumwet is het niet gekomen, althans daar blijkt niet genoegzaam van.
De rechtbank verwerpt dit verweer.
Verdachte heeft zelf verklaard dat hij, na een aantal mislukte oogsten, eind 2008 € 10.000,- heeft verdiend met een eerste hennepoogst. Reeds op basis van die verklaring is verdachtes handelen niet tot een poging beperkt gebleven en kan dus van een situatie als bedoeld in artikel 46b Wetboek van Strafrecht (vrijwillige terugtred) evenmin sprake zijn.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
6. Motivering van de sanctie
6.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vierenveertig (44) maanden, met aftrek van de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht.
6.2. Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van ongeveer 2,5 jaar schuldig gemaakt aan het medeplegen van de exploitatie van een hennepstekkenkwekerij, met een bedrijfsmatig dan wel beroepsmatig karakter. Verdachte was een van de initiators van de kwekerij. Bovendien deelde hij samen met [medeverdachte 3], [medeverdachte 5], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] in de winst.
Verdachte maakte in die periode aldus deel uit van een criminele organisatie, waarin hij en zijn mededaders ieder een eigen rol speelden. Hij en [medeverdachte 3] regelden de loods en zorgden vervolgens dat de huurovereenkomst van deze loods op naam van een katvanger, [medeverdachte 6], werd gezet. [medeverdachte 5] en [medeverdachte 9] hielden zich met de bouw van de kwekerij bezig en [medeverdachte 2] regelde de verkoop van de hennep. [medeverdachte 4] had de dagelijkse leiding over de mensen die in de loods werkten. De afvalverwerking was in handen van [medeverdachte 11] en [beambte].
Verdachte heeft zich daarnaast gedurende een periode van ongeveer vier jaar schuldig gemaakt aan telen van een grote hoeveelheid hennep in een schuur achter zijn woning.
Het kweken van een softdrug als hennep is een strafbaar feit dat in het algemeen overlast veroorzaakt en schade voor de maatschappij oplevert. Softdrugs zijn immers stoffen die bij (langdurig) gebruik kunnen leiden tot schade voor de gezondheid. Bovendien betreft het in deze zaak een kwekerij van bijzonder grote omvang en behelst de periode van kweken meerdere jaren. Het kweken van hennep wordt daarnaast vaak omgeven door andere vormen van criminaliteit.
De verdachte heeft zich voorts gedurende een periode van ongeveer vijf jaar, samen met zijn partner [medeverdachte 7], schuldig gemaakt aan het plegen van gewoontewitwassen door opbrengsten van misdrijven aan het zicht van justitie te onttrekken en daaraan een schijnbaar legale herkomst te verschaffen. Verdachte en zijn partner konden aldus met crimineel geld een luxe leven leiden. Het geld was afkomstig uit de hennephandel van de kwekerij achter hun woning, alsmede de hennepkwekerij in Beverwijk. Het witwassen van criminele gelden vormt een bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Het is bovendien een essentieel onderdeel van de georganiseerde criminaliteit rond illegale handelsactiviteiten, zoals de handel in verdovende middelen; zonder het witwassen van de opbrengsten zou deze handel niet kunnen bestaan. De rechtbank acht dit dan ook een ernstig feit. Voornoemd handelen van verdachte bevordert het plegen van delicten, omdat zonder het verschaffen van een schijnbare legale herkomst van criminele gelden, het genereren van illegale winsten een stuk minder lucratief zou zijn.
In het voordeel van verdachte houdt de rechtbank rekening met het feit dat de redelijke termijn is overschreden. Voorts houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte begin 2010 een ernstig vuurwerkongeluk is overkomen, waarvan hij de gevolgen tot op heden nog ondervindt. Verdachte heeft tenslotte een nagenoeg blanco strafblad en heeft na de onderhavige feiten geen nieuwe strafbare feiten gepleegd.
De rechtbank heeft acht geslagen op de LOVS-oriëntatiepunten voor hennepkwekerijen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd, waarbij de rechtbank de ernst van de feiten kennelijk anders beoordeelt dan de officier van justitie.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 47. 57, 140, 420ter van het Wetboek van Strafrecht.
artikel 3, 11, 11a van de Opiumwet.
8. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 2 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1, 3 en 4 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1, 3 en 4 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van ACHTTIEN (18) MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op het reeds geschorste bevel voorlopige hechtenis.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.L. Grosheide, voorzitter,
mr. A.E. van Montfrans-Wolters en mr. D. Gruijters, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier C.A. de Koning,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 juli 2014.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Het proces-verbaal van aantreffen hennepstekkenkwekerij, d.d. 29 juni 2012 (ordner 2, dossierpagina 099-101).
3.Het proces-verbaal van aantreffen hennepstekkenkwekerij, d.d. 29 juni 2012 (ordner 2, dossierpagina 105).
4.Het proces-verbaal van verhoor [verdachte] d.d. 25 januari 2012 (ordner 12, persoonsdossier [verdachte], dossierpagina 32-34).
5.Het proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 6] d.d. 30 maart 2012 (ordner 13, persoonsdossier [medeverdachte 6], dossierpagina 163).
6.Het proces-verbaal van verhoor [verdachte] d.d. 25 januari 2012 (ordner 12, persoonsdossier [verdachte], dossierpagina 32-34).
7.Het proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 3] d.d. 8 februari 2012 (ordner 12, persoonsdossier [medeverdachte 3], dossierpagina 42-44).
8.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 juni 2012 (ordner 2, dossierpagina A-130-142).
9.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 april 2011 (ordner 2, dossierpagina 188-190) en het proces-verbaal van bevindingen van 21 juni 2012 (ordner 2 A 130-142)
10.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 juli 2012 (ordner 1, dossierpagina 18).
11.Het proces-verbaal van bevindingen, d.d. 3 februari 2011 (ordner 2, dossierpagina 94-96).
12.Het proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 2] d.d. 29 november 2011 (ordner 12, persoonsdossier, dossierpagina 22-27).
13.Het proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 2] d.d. 29 november 2011 (ordner 12, persoonsdossier, dossierpagina 36-39).
14.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 januari 2012 (ordner 3, dossierpagina 578, 579).
15.Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 25 januari 2012 (ordner 12, persoonsdossier, dossierpagina 32 en 37).
16.Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 26 januari 2012 (ordner 12, persoonsdossier, dossierpagina 68).