ECLI:NL:RBNHO:2014:6201

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
2 juli 2014
Publicatiedatum
3 juli 2014
Zaaknummer
15/800168-14
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Woningoverval met geweld tegen een 90-jarige vrouw

Op 2 juli 2014 heeft de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 22 februari 2014 samen met een medeverdachte een woningoverval heeft gepleegd op een 90-jarige vrouw in Venhuizen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte de woning van het slachtoffer binnendrongen met het oogmerk van diefstal. Tijdens de overval heeft de verdachte de vrouw vastgepakt, op haar gezeten, een doek over haar hoofd gelegd en haar in het gezicht geslagen. De verdachten hebben sieraden van de vrouw, waaronder een gouden armband en ring, met geweld van haar lichaam getrokken. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en de medeverdachte kritisch beoordeeld, waarbij de verklaringen van de medeverdachte niet als geloofwaardig werden beschouwd. De rechtbank heeft geoordeeld dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte, en dat de verdachte verantwoordelijk was voor de geweldshandelingen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan diefstal met geweld en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij, de 90-jarige vrouw, tot schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van € 9.190,02, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf toegewezen, omdat de verdachte zich niet aan de voorwaarden heeft gehouden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/800168-14 + 15/753021-13 (tul) (P)
Uitspraakdatum: 2 juli 2014
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 18 juni 2014 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres verdachte],
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Midden Holland, Huis van Bewaring Haarlem te Haarlem.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.S. Heij en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. J.W.E. Groot, advocaat te Bovenkarspel, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
Feit 1:
hij op of omstreeks 22 februari 2014 te Venhuizen, gemeente Drechterland, op een of meer verschillend(e) tijdstip(pen) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning aan de [adres] met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een (gouden) ring en/of een (gouden) armband en/of een rozenkrans, in elk geval een of meer sieraden en/of (andere) goed(eren) en/of geld, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die goed(eren) en/of dat geld onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming en/of welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen mevrouw [slachtoffer] [90 jaar oud], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond uit
- ( met kracht) vastpakken en van de armen en/of de schouders, althans het lichaam, van die [slachtoffer] en/of
- het zitten en/of liggen op het lichaam van die [slachtoffer] en/of
- het leggen van een doek over het hoofd van die [slachtoffer] en/of
- het [met een hard voorwerp] [met kracht] slaan en/of stompen in het gezicht en/of tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] en/of
- het [met kracht] losrukken/lostrekken van die armband en/of die ring van de arm/vinger van die [slachtoffer];
Feit 2:
hij op of omstreeks 22 februari 2014 te Venhuizen, gemeente Drechterland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] [90 jaar oud] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en), bestaande uit het een of meermalen betasten van de vagina/schaamstreek van die [slachtoffer] en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) uit het slaan in het gezicht/tegen het hoofd van die [slachtoffer] en/of uit het bovenop die [slachtoffer] [die in bed lag] gaan zitten al dan niet onder uiting van de woorden: "Vind je het lekker?".

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Inleiding

Op 22 februari 2014 is bij de meldkamer van de politie een melding binnengekomen van de schoonzuster van [slachtoffer], die vertelde dat er was ingebroken in de woning van mevrouw [slachtoffer]. In haar woning, aan de [adres] te Venhuizen, heeft mevrouw [slachtoffer] tegenover de ter plaatse gekomen verbalisant verklaard dat zij door twee personen was overvallen en dat de daders haar onzedelijk hadden betast. Tijdens sporenonderzoek in de woning zijn dactyloscopische sporen van medeverdachte [medeverdachte] aangetroffen. Op 12 maart 2014 heeft [medeverdachte] tegenover de politie bekend dat hij, samen met verdachte, in de woning van mevrouw [slachtoffer] is geweest.
Voor de rechtbank ligt de vraag voor of verdachte – kort gezegd – zich toen en daar, tezamen met een ander, heeft schuldig gemaakt aan diefstal met geweld en feitelijke aanranding van de eerbaarheid. Verdachte heeft ter terechtzitting bekend de inbraak te hebben gepleegd en mevrouw [slachtoffer] te hebben geslagen. Hij heeft echter ontkend de ten laste gelegde ontuchtige handelingen te hebben begaan.

4.Bewijs

4.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van de onder feit 2 ten laste gelegde ontuchtige handelingen en tot bewezenverklaring van de onder feit 1 ten laste gelegde diefstal met geweld.
Ten aanzien van feit 1 heeft de officier van justitie het volgende opgemerkt. Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat hij weliswaar samen met verdachte de woning heeft doorzocht en dat er goederen zijn weggenomen, maar dat hij de vrouw niet heeft aangeraakt en dat hij geen geweld heeft gebruikt. Verdachte heeft verklaard dat hij de vrouw op het bed heeft vastgehouden en twee keer heeft geslagen, want “ze bewoog zo”. Beide verdachten hebben verklaard dat zij een tweede keer zijn terug gegaan naar de woning omdat de telefoon van verdachte was achtergebleven. Daar waar [medeverdachte] heeft verklaard dat de eerste keer al de gouden armband was weggenomen en dat verdachte de tweede keer uitsluitend de telefoon pakte en ze vervolgens direct weg gingen, verklaart verdachte heel anders. Verdachte heeft hierover gezegd dat [medeverdachte] de tweede keer nog een keer in de woning wilde zoeken, dat verdachte dit heeft gedaan terwijl [medeverdachte] de vrouw vasthield. Bovendien heeft verdachte verklaard dat hij de tweede keer de armband van de arm van de vrouw haalde en dat [medeverdachte] de vrouw toen de hardste klap gaf. De officier van justitie acht de verklaring van verdachte hieromtrent niet geloofwaardig. Volgens haar is het duidelijk dat verdachte bezig is geweest de getuigen [naam 1] en [naam 2] te beïnvloeden. Bovendien heeft mevrouw [slachtoffer] bij de rechter-commissaris aangegeven dat het geweld al snel nadat zij wakker was geworden, plaatsvond. Over het slaan door [medeverdachte] hebben de getuigen [naam 1], [naam 3] en [naam 4] het niet.
Het plan van de verdachten lijkt in eerste instantie niet te zijn gericht op een overval op de woning. Er lijkt sprake te zijn van een gerichte en geplande woninginbraak op de oude mevrouw [slachtoffer]. Verdachte heeft daartoe haar woning van te voren op internet opgezocht en daarbij ook bewust meegenomen dat zij lid is van de vermogende familie [slachtoffer]. Daarnaast heeft verdachte die bewuste avond mededaders gezocht. Uiteindelijk is medeverdachte [medeverdachte] meegegaan naar de woning.
Het plan om een woninginbraak te plegen keert, op het moment van aantreffen van mevrouw [slachtoffer] in haar bed, in een gewelddadige beroving. Zij wordt vastgepakt en op het bed gehouden, geslagen, gestompt en haar sieraden worden met geweld afgerukt.
De rolverdeling wordt op dat moment ter plekke bepaald. Verdachte pakt de vrouw vast en hij geeft de orders aan [medeverdachte]. [medeverdachte] volgt deze op, ook terwijl hij ziet dat verdachte op het bed en op de vrouw zit, haar vasthoudt en een doek over haar hoofd doet. Hij krijgt de opdracht de armband van de vrouw af te rukken, hij doet dat echter niet zelf maar hij ziet wel toe terwijl verdachte dat doet. Terwijl verdachte de vrouw vasthoudt, doorzoekt [medeverdachte] de slaapkamer en neemt een rozenkrans mee. Met de gehele buit vertrekken ze samen naar de woning van [naam 3]. Nadat verdachte in de woning van [naam 3] constateert dat hij zijn mobiel mist, rennen ze samen nog een keer terug naar de woning, om de in de woning verloren telefoon van verdachte op te halen. De volgende dag verkopen zij samen de gouden armband en verdelen zij de opbrengst.
Dat verdachte verantwoordelijk kan worden gehouden voor de diefstal en het gepleegde geweld mag duidelijk zijn. Voor [medeverdachte] geldt dat hij een aandeel heeft gehad in de uitvoeringshandelingen die nacht. Er is sprake van een nauwe en bewuste samenwerking, ook op het geweldsaspect. [medeverdachte] heeft zich die nacht en ook later op geen enkel moment van de gebeurtenissen gedistantieerd. Dat maakt dat hij als medepleger net zo goed verantwoordelijk kan worden gehouden voor het ten laste gelegde, aldus de officier van justitie.
Ten aanzien van feit 2 merkt de officier van justitie op dat zij mevrouw [slachtoffer] gelooft wanneer zij aangeeft dat zij is aangerand. Mevrouw [slachtoffer] geeft echter geen duidelijk signalement van degene die deze aanranding gepleegd heeft, de verdachten ontkennen haar onzedelijk te hebben betast en het NFI-onderzoek aan de slip heeft geen bruikbaar bewijs opgeleverd. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van voldoende wettig bewijs en zij verzoekt de rechtbank om verdachte vrij te spreken voor dit feit.
4.2.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsvrouw naar voren gebracht dat aan de hand van de bewijsmiddelen niet kan worden vastgesteld dat er sprake was van braak en/of verbreking en/of inklimming in de woning van mevrouw [slachtoffer]. Integendeel, het ontbreken van braaksporen bevestigt de verklaring van verdachte dat de deur van de woning niet afgesloten was en het simpelweg door een niet afgesloten deur naar binnen gaan, is volgens jurisprudentie (ECLI:NL:RBZUT:2009:BJ3738) niet als inklimming te kwalificeren.
Er bestaat geen twijfel over het feit dat er geweld is gebruikt tegen mevrouw [slachtoffer], ook al zal dit niet vooraf de bedoeling van de jongens zijn geweest. Verdachte had niet verwacht dat er iemand in de woning aanwezig zou zijn. Toen verdachte en zijn medeverdachte de slaapkamer van mevrouw [slachtoffer] binnenkwamen en haar zagen, heeft verdachte haar op bed vastgehouden terwijl [medeverdachte] de kasten doorzocht. Om haar rustig te houden heeft verdachte haar twee keer licht met zijn vuist geslagen. Zij zijn vervolgens weggegaan zonder de gouden armband. Terug bij de woning van [naam 3] ontdekte verdachte dat hij zijn mobiele telefoon miste. Daarop zijn verdachte en [medeverdachte] een tweede keer naar de woning van mevrouw [slachtoffer] gegaan. Daar vond verdachte inderdaad zijn telefoon en zijn ze opnieuw naar kostbaarheden gaan zoeken. [medeverdachte] heeft mevrouw [slachtoffer] op bed tegengehouden door op haar te gaan zitten. Terwijl zij in bedwang werd gehouden hebben de jongens geprobeerd haar gouden armband van haar pols te halen. Er zijn bloeduitstortingen bij haar pols waargenomen door een forensische arts. Uiteindelijk heeft verdachte het slotje van de armband open geklikt waarna de armband kon worden verwijderd. Bij het weggaan uit de slaapkamer heeft verdachte gezien dat [medeverdachte] mevrouw [slachtoffer] een harde klap gaf, hetgeen verdachte de volgende dag ook tegen [naam 1] heeft verklaard. [medeverdachte] heeft ontkend mevrouw [slachtoffer] met een vinger te hebben aangeraakt. De raadsvrouw acht deze verklaring van [medeverdachte] niet geloofwaardig. [medeverdachte] wil zijn straatje schoonvegen door de schuld in de schoenen van verdachte te schuiven. Wie mevrouw [slachtoffer] uiteindelijk de klap heeft toegebracht waarbij haar tanden uit haar mond werden geslagen, wordt niet duidelijk. Voor de bewezenverklaring maakt het niets uit, omdat niet het gevolg/het letsel is ten laste gelegd, maar het slaan en/of stompen in het gezicht en/of tegen het hoofd en/of het lichaam van mevrouw [slachtoffer]. Het slaan en stompen in het gezicht van mevrouw [slachtoffer] kan worden bewezen verklaard. Voor dergelijk geweld tegen haar hoofd en lichaam is geen bewijs. Dit wordt ook niet door de beschrijving van het letsel door de forensische arts ondersteund. Overigens is geslagen met de hand/vuist, niet met een ijzeren staaf of hard voorwerp. Daarvan is in de woning, bij de verdachten en verder geen spoor aangetroffen. Dit onderdeel kan niet worden bewezen. Er is geen bewijs dat verdachte een doek over het hoofd van mevrouw [slachtoffer] zou hebben gelegd. [medeverdachte] heeft wel omstandig verklaard dat verdachte dit zou hebben gedaan, maar dat wordt niet ondersteund door ander bewijs. Mevrouw [slachtoffer] ontkent zelf dat haar ogen bedekt zijn geweest.
Voorts heeft mevrouw [slachtoffer] verklaard dat haar trouwring van haar vinger is losgetrokken en door de jongens is gestolen, maar anders dan haar verklaring is daarvoor geen bewijs. Verdachte heeft verklaard überhaupt niets van een trouwring te weten. De ring is ook niet ter verkoop aan de goudinkoper aangeboden door verdachte. In de beschrijving van het letsel van mevrouw [slachtoffer] wordt overigens ook geen melding gemaakt van blauwe plekken of wondjes aan een van haar ringvingers.
Voor het bijkomend oogmerk van het geweld zit voldoende bewijs in het dossier. Mevrouw [slachtoffer] heeft verklaard dat de indringers hadden gezegd dat zij haar mond moest houden verdachte heeft aangegeven dat het is toegepast om mevrouw rustig te houden en dus de diefstal gemakkelijk te maken en uit de verklaring van cliënt over de laatste harde klap van [medeverdachte] kunnen we afleiden dat hij dat deed om te voorkomen dat zij zijn gezicht kon zien.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw naar voren gebracht dat zij twijfelt of de aanranding echt gebeurd is. Beide verdachten ontkennen mevrouw [slachtoffer] te hebben betast en verklaren het zich niet te kunnen voorstellen dat de ander tijdens de diefstal mevrouw onzedelijk zou hebben betast. Evenmin hebben ze iets van de ander waargenomen dat op aanranding van mevrouw [slachtoffer] zou duiden. Beide verdachten hebben vrijwillig hun DNA afgestaan voor onderzoek op de kleding van mevrouw [slachtoffer]. Haar onderbroek is onderzocht omdat zij heeft verklaard dat ze via haar onderbroek bij haar vagina kwamen. Bij het onderzoek is op de onderbroek van mevrouw [slachtoffer] geen DNA van de verdachten aangetroffen. Daarbij blijft de verklaring van mevrouw [slachtoffer] over dit feit in algemeenheden steken. Mevrouw [slachtoffer] wordt niet concreet in wat er precies is gebeurd, wie dat heeft gedaan en hoe dat is gedaan. Het is mogelijk dat mevrouw [slachtoffer] hetgeen in de nacht van 22 februari 2014 op haar bed met haar is gebeurd anders heeft geïnterpreteerd dan het daadwerkelijk was. De raadsvrouw ziet geen objectief bewijs voor dit feit en verzoekt de rechtbank om verdachte wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs van dit feit vrij te spreken.
4.3.
Vrijspraak
De rechtbank is van oordeel dat het betasten van de vagina/schaamstreek van mevrouw [slachtoffer] niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard nu de verklaring van mevrouw [slachtoffer] in onvoldoende mate wordt ondersteund door enig ander bewijsmiddel. De rechtbank hecht eraan te benadrukken dat er géén aanwijzingen zijn dat mevrouw [slachtoffer] bepaalde elementen uit haar aangifte heeft verzonnen en dat zij willens en wetens onwaarheden heeft gesproken. Echter, de rechtbank dient – met inachtneming van het strafrechtelijk bewijsstelsel – de vraag te beantwoorden of het misdrijf zoals ten laste gelegd wettig en overtuigend bewezen kan worden. Nu voor het feit enkel een aangifte als wettig bewijsmiddel voorhanden is zal de rechtbank verdachte bij gebrek aan wettig bewijs vrijspreken.
4.4.
Redengevende feiten en omstandigheden [1]
In de nacht van 21 op 22 februari 2014 ligt aangeefster [slachtoffer], 90 jaar oud, te slapen in haar woning aan de [adres] te Venhuizen. [2] Rond 03:00 uur wordt zij wakker doordat iemand aan haar arm zit. [3] Vervolgens wordt zij stevig vastgepakt [4] en in haar gezicht geslagen [5] . Daarbij wordt haar gouden armband van haar arm gerukt en haar trouwring wordt van haar vinger getrokken. [6] De volgende ochtend neemt de ter plaatse gekomen verbalisant waar dat zij bloeduitstortingen heeft over een groot deel van de linkerzijde van haar gezicht en hij ziet dat haar gezicht opgezwollen is. Ook ziet hij bloeduitstortingen op haar neus, bij haar mond en op haar rechterpols. [7] Forensisch arts [naam 5] neemt op 22 februari 2014 om 15:15 uur een schaafwond, bloeduitstortingen en drie afgebroken kronen waar. [8]
Op 22 februari 2014, vanaf omstreeks 12:12 uur, vindt in de woning aan de [adres] te Venhuizen sporenonderzoek plaats. Tijdens dit sporenonderzoek worden onder andere negen dactyloscopische sporen aangetroffen en veiliggesteld vanaf de spil van de trap van de begane grond naar de eerste verdieping. Vier dactyloscopische sporen zijn met behulp van het geautomatiseerde vingerafdrukkensysteem HAVANK geanalyseerd. Drie sporen blijken geïndividualiseerd op een afdruk voor te komen op het vingerafdrukkenblad ter name van medeverdachte [medeverdachte]. [9]
Op 5 maart 2014 wordt [medeverdachte] aangehouden. [10] [medeverdachte] heeft tegenover de politie verklaard dat hij in de nacht van 21 op 22 februari 2014 samen met verdachte, [naam 2] en [naam 1] in het huis van [naam 3] aan het drinken was. Op een gegeven moment vraagt verdachte aan [medeverdachte] of hij meegaat naar een huis waarvan hij weet dat de deur open staat. [medeverdachte] zegt dat hij mee zal gaan. Aangekomen bij de woning blijkt de deur inderdaad niet afgesloten te zijn. Nadat zij de rest van de woning hebben doorzocht gaat verdachte een slaapkamer in en [medeverdachte] blijft op de gang wachten. Wanneer verdachte terugkomt vertelt hij dat er een vrouw ligt te slapen. Verdachte pakt dan een doek uit de woning. Verdachte zegt dat hij de vrouw zal vasthouden en de doek over haar hoofd zal leggen, terwijl [medeverdachte] de kamer moet doorzoeken. En zo gebeurt het volgens [medeverdachte] ook. [11] In de slaapkamer ziet [medeverdachte] dat verdachte een doek over het hoofd van de vrouw legt. Vervolgens gaat verdachte op de vrouw zitten en houdt hij haar polsen vast en drukt haar tegen het bed. [12] Verdachte heeft de armband van de pols van de vrouw gehaald [13] en [medeverdachte] heeft in een lade van de kledingkast kralenkettingen gevonden en meegenomen [14] . Op 6 maart 2014 wordt in de kamer van [medeverdachte] een ketting/rozenkrans in beslag genomen. [15] Nadat [medeverdachte] zegt dat hij klaar is met zoeken ziet hij dat verdachte ineens uithaalt en de vrouw met zijn vuist een klap geeft. [16] Aangekomen in de woning van [naam 3] ontdekt verdachte dat hij zijn telefoon kwijt is. Samen rennen zij terug naar de woning van de vrouw. [medeverdachte] blijft op de gang wachten terwijl verdachte de slaapkamer weer binnen gaat. Korte tijd later komt verdachte naar buiten met zijn telefoon en zij verlaten opnieuw de woning. [17] De volgende dag is verdachte, samen met [medeverdachte] en [naam 1], naar een juwelier in Hoorn gegaan om de gouden armband te verkopen. De opbrengst hebben ze verdeeld. [18]
Verdachte heeft tegenover de politie verklaard dat [medeverdachte] de tweede keer in de woning nogmaals wilde zoeken, dat [medeverdachte] daartoe de vrouw heeft vastgehouden en dat verdachte de kamer heeft doorzocht. Bovendien heeft verdachte verklaard dat hij pas de tweede keer in de woning de armband van de arm van de vrouw haalde en dat [medeverdachte] de vrouw toen de hardste klap heeft gegeven. Deze verklaring acht de rechtbank niet aannemelijk. Naar het oordeel van de rechtbank is het niet geloofwaardig dat verdachte en zijn mededader na rennend te zijn teruggekeerd naar de woning van mevrouw [slachtoffer], nogmaals uitgebreid hebben gezocht naar weg te nemen goederen, na de eerste keer niets te hebben aangetroffen, met het risico dat mevrouw [slachtoffer] in de tussentijd de politie al had gebeld.
Op grond van voornoemde redengevende feiten en omstandigheden acht de rechtbank bewezen dat verdachte en een ander, mevrouw [slachtoffer] in haar woning met geweld hebben overvallen.
4.5.
Bewijsoverweging
In het licht van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden is, ten aanzien van de geweldshandelingen, naar het oordeel van de rechtbank sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en diens medeverdachte. Verdachte en [medeverdachte] gaan samen naar de woning om te zoeken naar waardevolle spullen. Aldaar treffen zij een slapende 90-jarige vrouw aan. In plaats van onmiddellijk te vertrekken heeft op de gang voor de slaapkamer overleg plaats en hebben zij aldus gehandeld. Alvorens de slaapkamer in te gaan wist [medeverdachte] derhalve dat verdachte een doek over het hoofd van de vrouw zou leggen en haar vast zou houden. [medeverdachte] heeft niets gedaan om dit tegen te houden of te voorkomen. Integendeel, deze handelingen vonden plaats door verdachte zodat [medeverdachte] de diefstal kon plegen. Na het overleg is de aanvankelijke woninginbraak een woningoverval geworden. Weliswaar heeft [medeverdachte] niet direct de opzet gehad op het stompen van mevrouw [slachtoffer], hij heeft wel de aanmerkelijke kans aanvaard dat verdachte verder zou gaan dan de afgesproken geweldshandelingen.
4.6.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1:
hij op 22 februari 2014 te Venhuizen, gemeente Drechterland, tezamen en in vereniging met een ander, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning aan de [adres] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een gouden ring en een gouden armband en een rozenkrans en andere goederen, toebehorende aan [slachtoffer], welke diefstal werd vergezeld van geweld tegen mevrouw [slachtoffer] [90 jaar oud], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld bestond uit
- met kracht vastpakken van de armen van die [slachtoffer] en
- het zitten op het lichaam van die [slachtoffer] en
- het leggen van een doek over het hoofd van die [slachtoffer] en
- het met kracht stompen in het gezicht van die [slachtoffer] en
- het met kracht lostrekken van die armband en die ring van de arm/vinger van die [slachtoffer].
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1:
diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

7.Motivering van de sanctie

7.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van de tijd die door verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om verdachte een geheel onvoorwaardelijke straf op te leggen, waarbinnen hij aan het project Terugdringen Recidive kan beginnen, of dat hij naast een onvoorwaardelijk deel een voorwaardelijke straf krijgt opgelegd met als bijzondere voorwaarde zich houden aan de aanwijzingen van Palier. Uitgangspunt dient hierbij te zijn dat verdachte zo snel mogelijke de begeleiding in kan. Als dat beter bereikt wordt met een geheel onvoorwaardelijke straf dan met een deels voorwaardelijke straf (omdat dan de voorwaardelijke invrijheidsstelling niet werkt) dan heeft dat de voorkeur, aldus de raadsvrouw.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft op 22 februari 2014, samen met een ander, mevrouw [slachtoffer] in haar woning met geweld overvallen. Door, na overleg op de gang, samen te besluiten de slaapkamer van mevrouw [slachtoffer] binnen te gaan, is de woninginbraak uitgemond in een overval. Mevrouw [slachtoffer], 90 jaar oud, is hierbij vastgepakt, er is op haar gezeten, een doek is over haar hoofd gelegd, zij is in het gezicht geslagen en haar armband en ring zijn met kracht van haar lichaam getrokken. Dit is een buitengewoon ernstig feit. Het slachtoffer heeft de gebeurtenis als zeer angstaanjagend en traumatiserend ervaren. De overval vond in de nacht plaats in haar woning, een plaats waar zij zich bij uitstek veilig zou moeten voelen. Het is bekend dat de negatieve psychische gevolgen van dergelijke gewelddadige feiten voor een slachtoffer nog lang kunnen aanhouden, hetgeen ook is gebleken uit de schriftelijke slachtofferverklaring van mevrouw [slachtoffer], die ter zitting is voorgelezen. Mede gezien de hoge leeftijd van het slachtoffer is de impact van het incident groot geweest. Daarnaast zorgen dergelijke feiten voor maatschappelijke onrust en versterken zij de gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
7.4.
Hoofdstraf
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 13 maart 2014, waaruit blijkt dat verdachte reeds eerder terzake van een vermogensdelict is veroordeeld. Dit heeft verdachte er kennelijk niet van kunnen weerhouden te recidiveren.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op de over verdachte uitgebrachte rapportages te weten:
  • het Psychologische Pro Justitia Rapport, gedateerd 10 juni 2014, opgesteld door [naam 6], gz-psycholoog;
  • een voorlichtingsrapport, opgesteld door [naam 7], als reclasseringsmedewerkster werkzaam bij Reclassering Nederland, gedateerd 19 maart 2014;
  • een voorlichtingsrapport, opgesteld door [naam 8], als reclasseringsmedewerker werkzaam bij GGZ Palier Haarlem, gedateerd 4 juni 2014; en
  • een voorlichtingsrapport, opgesteld door [naam 8], als reclasseringsmedewerker werkzaam bij GGZ Palier Haarlem, gedateerd 16 juni 2014.
Het bovengenoemde Pro Justitia Rapport van psycholoog [naam 6] houdt betreffende de persoon van verdachte en mogelijke interventies, zakelijk weergegeven, onder meer het volgende in:
Er is geen sprake van een ziekelijke stoornis of van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bij betrokkene. Er is echter wel sprake van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling (antisociale spectrum) en misbruik van cannabis en misbruik van alcohol. Ook ten tijde van het ten laste gelegde was er geen sprake van een ziekelijke stoornis of van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens.
Betrokkene heeft het vermogensdelict met name vanuit financieel winstbejag gepleegd. Hij was weliswaar ten tijde van het ten laste gelegde onder invloed van alcohol, hetgeen een ontremmende werking heeft gehad op zijn gedrag, maar hij heeft zelf de hand gehad in het tot zich nemen van alcohol, zonder dat op basis van het onderhavige onderzoek het drankgebruik onderdeel uitmaakt van een bredere psychiatrische stoornis. Uw College wordt in overweging gegeven het hem ten laste gelegdevolledig toe te rekenen, indien bewezen geacht. Indien een adequate dagbesteding uitblijft en het middelengebruik wordt gecontinueerd en/of toeneemt, zal de kans op recidive aanwezig zijn.
Het bovengenoemde voorlichtingsrapport van GGZ Palier Haarlem van 4 juni 2014 houdt betreffende de persoon van verdachte, zakelijk weergegeven, onder meer het volgende in:
Betrokkene komt vanaf zijn dertiende jaar in contact met politie en justitie en sinds begin 2013, betrokkene is dan zeventien jaar, worden de delicten die hij pleegt zwaarder. Hij staat onder toezicht van Bureau Jeugdzorg, echter wordt er weinig progressie geboekt en komt (blijvende) gedragsverandering niet tot stand. Hoewel hij de afspraken nakwam, is er geen progressie geboekt op het gebied van bijvoorbeeld dagbesteding en middelengebruik. Er is bij betrokkene sprake van alcoholmisbruik. Hij geeft aan dat hij zijn gedrag en middelengebruik wil veranderen. Hij zou hierbij hulp willen ontvangen. Echter geeft hij ook aan dat dit onder zijn voorwaarden moet geschieden. De sociaal maatschappelijke integratie is matig. Betrokkene woont bij zijn moeder, heeft geen dagbesteding en geen inkomen. Daarnaast heeft hij wel schulden.
Het bovengenoemde voorlichtingsrapport van GGZ Palier Haarlem van 16 juni 2014 houdt betreffende de strafrechtelijke afdoening, zakelijk weergegeven, onder meer het volgende in:
In de huidige situatie van betrokkene acht GGZ Reclassering Palier het volgende plan van aanpak noodzakelijk om de kans op recidive te verminderen: een meldplicht bij GGZ Reclassering Palier, een behandelverplichting bij Forensische Polikliniek van Palier of een soortgelijke instelling, en (indien nodig) een klinische behandeling gedurende maximaal zeven weken. Daarbij acht GGZ Reclassering Palier de inzet van Elektronische Controle (EC) een noodzakelijk middel om dit plan van aanpak te ondersteunen. Gezien de lange strafverwachting, onthoudt GGZ Reclassering Palier zich van een strafadvies. Betrokkene zal mogelijk in het kader van ‘Binnen Beginnen’/’Terugdringen Recidive’ en een eventuele voorwaardelijke invrijheidsstelling kunnen starten met bovengenoemde aanpak.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. Daarbij heeft de rechtbank, ondanks de jonge leeftijd van verdachte, gelet op de ernst van het bewezen verklaarde feit en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer, overwogen dat alleen een langdurige gevangenisstraf passend is. De rechtbank ziet geen aanleiding een deel daarvan voorwaardelijk op te leggen.

8.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij
[slachtoffer]heeft een vordering tot schadevergoeding van € 13.185,52 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van de ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde materiële schade bestaat uit:
  • € 1.650,00 wegens opname in verpleeghuis de Wilgaerden;
  • € 181,00 wegens eigen risico zorgverzekering 2014;
  • € 369,82 wegens tandartskosten;
  • € 3.303,75 wegens toekomstige tandartskosten;
  • € 1.894,00 wegens gestolen sieraden;
  • € 112,00 wegens ziekenhuisdaggeldvergoeding;
  • € 630,00 wegens revalidatiedaggeldvergoeding;
  • € 44,95 wegens kastje met sleutels.
In totaal vordert [slachtoffer] € 8.185,52 aan materiële schade.
De gestelde immateriële schade bedraagt € 5.000,00.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 6.190,02 rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 bewezen verklaarde feit. De schade bestaat uit:
  • € 1.650,00 wegens opname in verpleeghuis de Wilgaerden;
  • € 181,00 wegens eigen risico zorgverzekering 2014;
  • € 369,82 wegens tandartskosten;
  • € 1.982,25 wegens toekomstige tandartskosten (betreffende drie kronen in plaats van vijf kronen);
  • € 1.200,00 wegens gestolen sieraden (exclusief de zilveren jusserun set en de gouden oorknoppen met granaat);
  • € 112,00 wegens ziekenhuisdaggeldvergoeding;
  • € 630,00 wegens revalidatiedaggeldvergoeding;
  • € 44,95 wegens kastje met sleutels.
Een vergoeding van de immateriële schade ad € 3.000,00 komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. De rechtbank komt tot een lager bedrag aan immateriële schade dan verzocht, nu verdachte is vrijgesproken van feit 2.
De vordering zal dan ook worden toegewezen tot een bedrag van
€ 9.190,02, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 22 februari 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarbij zal de rechtbank bepalen dat indien de medeverdachte dit bedrag geheel of gedeeltelijk heeft betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
Naar het oordeel van de rechtbank levert de behandeling van het resterende gedeelte van de vordering benadeelde partij een onevenredige belasting van het strafgeding op. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet ontvankelijk is. De benadeelde partij kan dat deel desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schadevergoeding als maatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder feit 1 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: diefstal met geweld] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

9.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij vonnis van 5 november 2013 in de zaak met parketnummer 15/753021-13 heeft de kinderrechter van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, verdachte ter zake van diefstal, afpersing en overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet veroordeeld tot onder meer een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van twee maanden. Ten aanzien van die voorwaardelijke straf is de proeftijd op twee jaren bepaald onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is op 21 mei 2014 aan verdachte toegezonden.
De bij genoemd vonnis vastgestelde proeftijd is ingegaan op 20 november 2013 en was ten tijde van het indienen van de vordering van de officier van justitie niet geëindigd.
De officier van justitie vordert thans dat de rechtbank zal gelasten dat die voorwaardelijke straf alsnog ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank heeft bij het onderzoek ter terechtzitting bevonden dat zij bevoegd is over de vordering te oordelen en dat de officier van justitie daarin ontvankelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering dient te worden toegewezen, nu uit de overige inhoud van dit vonnis blijkt dat verdachte niet heeft nageleefd de voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 36f en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank:
 Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder feit 2 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 4.6 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder feit 1 bewezen verklaarde feit het hierboven onder 5. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
 Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaar.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
 Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 9.190,02 (negenduizend honderdnegentig euro en twee cent), bestaande uit € 6.190,02 voor de materiële en
€ 3.000,00 voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 22 februari 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door de medeverdachte is betaald, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk.
 Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 9.190,02 (negenduizend honderdnegentig euro en twee cent), vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 22 februari 2014 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
80 dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat voor zover dit bedrag of een gedeelte daarvan reeds door of namens de medeverdachte aan de benadeelde partij en/of de Staat is betaald, verdachte in zoverre van die verplichting zal zijn ontslagen.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
 Wijst toe de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 15/753021-13 en gelast de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke
jeugddetentievoor de duur van
2 (twee) maanden, opgelegd bij vonnis van de kinderrechter d.d. 5 november 2013.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.A.M. van Dijk, voorzitter,
mr. M.M. van Weely en mr. E.J.M. Tuijp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.C. Naeije, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van
2 juli 2014.
De jongste rechter, mr. Tuijp is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Proces-verbaal met nummer PL10HR 2014018809-5, inhoudende de bevindingen van [naam 9] van 22 februari 2014, blz. 34 (map A).
3.Proces-verbaal van verhoor aangeefster [slachtoffer] bij rechter-commissaris van 4 juni 2014 (ongenummerd).
4.Proces-verbaal met nummer PL10RR 2014018809-7, inhoudende de bevindingen van [naam 10], [naam 11] en [naam 12] van 22 februari 2014, blz. 24 (map A).
5.Proces-verbaal met nummer PL10HR 2014018809-5, inhoudende de bevindingen van [naam 9] van 22 februari 2014, blz. 34 (map A).
6.Proces-verbaal van aangifte met nummer PL10RR 2014018809-1, inhoudende de verklaring van [slachtoffer] van 24 februari 2014, blz. 26-27 (map A).
7.Proces-verbaal met nummer PL10HR 2014018809-5, inhoudende de bevindingen van [naam 9] van 22 februari 2014, blz. 34 (map A).
8.Een geschrift, zijnde een geneeskundige verklaring / letselbeschrijving, opgesteld door [naam 5] op 22 februari 2012, blz. 39 (aanvullend proces-verbaal).
9.Proces-verbaal van dactyloscopisch onderzoek met nummer PL10RO 2014018809-18 van 4 maart 2014, blz. 209-210 (map A).
10.Proces-verbaal van aanhouding verdachte [medeverdachte] van 5 maart 2014, blz. 4-5 (map B).
11.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] van 12 maart 2014, blz. 39 (map B).
12.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] van 12 maart 2014, blz. 40 (map B).
13.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] van 12 maart 2014, blz. 41 (map B).
14.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] van 12 maart 2014, blz. 42 (map B).
15.Proces-verbaal rozenkrans van 7 maart 2014, p. 79 (map A).
16.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] van 12 maart 2014, blz. 39 en 41 (map B).
17.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] van 24 maart 2014, blz. 47 (map B).
18.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] van 12 maart 2014, blz. 39 (map B).