7.4.Hoofdstraf
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 6 maart 2014, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op de over verdachte uitgebrachte rapportages te weten:
- het Psychiatrische Pro Justitia Rapport, gedateerd 26 mei 2014, opgesteld door [naam 6], psychiater;
- het Psychologische Pro Justitia Rapport, gedateerd 23 mei 2014, opgesteld door [naam 7], gz-psycholoog; en
- een rapport, opgesteld door [naam 8], als raadsonderzoekster werkzaam bij de Raad voor de Kinderbescherming, gedateerd 16 juni 2014.
Het bovengenoemde Pro Justitia Rapport van psychiater [naam 6] houdt betreffende de persoon van verdachte en mogelijke interventies, zakelijk weergegeven, onder meer het volgende in:
Bij betrokkene is er sprake van een gebrekkige ontwikkeling in de geestvermogens in de vorm van een zorgelijke persoonlijkheidsontwikkeling waarbij er momenteel sprake is van identiteitsproblematiek, subassertiviteit, minderwaardigheidsgevoelens, beperkt zelfreflecterend vermogen en verhoogde krenkbaarheid. Daarbij is sprake van een ziekelijke stoornis als een aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit, overwegend van het onoplettende type waarbij voornamelijk sprake is van concentratieproblemen. Deze waren aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde. Zijn gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens heeft zijn gedragskeuzen en gedragingen voorafgaand aan en ten tijde van het ten laste gelegde beïnvloed.
Betrokkene kon door zijn identiteitsproblematiek, subassertiviteit, minderwaardigheidsgevoelens (deels voortvloeiend uit de aandachtstekortstoornis) en verhoogde krenkbaarheid en afhankelijkheid van zijn antisociale vrienden moeilijker nee zeggen tegen het voorstel om een woning te beroven, vervolgens de oude vrouw te helpen beroven en nadien de buit te ontvangen en uit te geven. Hij wilde geaccepteerd worden, stoer zijn, zich bewijzen, hij wilde niet dat aan hem getwijfeld kon worden. Dit ondanks dat hij wist dat wat hij deed niet acceptabel was. Betrokkene is niet in staat geweest grenzen te stellen aan zijn betrokkenheid bij het ten laste gelegde. Mogelijk omdat hij zelf nooit heeft geleerd grenzen te stellen. Er zijn namelijk bij de ten laste gelegde zaken verschillende momenten geweest waarop grenzen werden overschreden die ook als zodanig door betrokkene werden ervaren (binnengaan slaapkamer, vasthouden slachtoffer, afrukken armband, slaan slachtoffer, terughalen telefoon, verkopen armband). Daags daarna bij het ontvangen en uitgeven van het geld maakte betrokkene andere en meer berekende overwegingen. Hij wilde de “schijn ophouden” zodat medeverdachte “niet ging twijfelen” aan hem. De door betrokkene genuttigde alcohol werkte drempelverlagend zodat betrokkene in mindere mate in staat was zijn impulsen te controleren. Hij was niet dusdanig onder invloed dat hij zich niet meer bewust was van wat hij deed. Gezien zijn intelligentie, normbesef en eigen ervaring met een woninginbraak, kon betrokkene zich meer bewust zijn van de ernst van zijn handelen.
Op basis van bovengenoemde overwegingen wordt geadviseerd, gezien betrokkenes gebrekkige ontwikkeling, het ten laste gelegdeverminderd toe te rekenen. Hij was zich bewust van de aard en omvang van het ten laste gelegde. Hij was bang en boos. Hij stelde zijn afhankelijke relatie met de medeverdachte boven het belang van het slachtoffer. Hij had minder tot weinig besef van de gevolgen. Hij was en is zich – terugkijkend – bewust van het verkeerde, het ontoelaatbare van zijn handelen. Hij kan achteraf geen uitgewerkt alternatief scenario bedenken. Er is berouw en schuldbesef, maar er is weinig wroeging. Er was twijfel voorafgaand aan het ten laste gelegde, hij handelde er niet naar. Er zijn verschillende momenten geweest dat hij tot andere overwegingen had kunnen komen. Vanuit zijn optiek kon hij niet meer terug nadat hij ja had gezegd om mee te gaan om het huis van het slachtoffer binnen te gaan.
Er is sprake van een laag zelfbeeld voortvloeiend uit de aandachtstekortstoornis. Daarbij is ook sprake van sociale en emotionele beperkingen. Betrokkene is niet in staat voor zichzelf op te komen en er is sprake van identiteitsproblemen. Hij heeft altijd moeite gehad met het aangaan en behouden van vriendschappen. Hij heeft de sterke behoefte ergens bij te horen en is angstig om alleen te staan. Hij is daarin (negatief) beïnvloedbaar. Betrokkene keek op tegen zijn medeverdachte en zocht zijn goedkeuring en acceptatie. Betrokkene is niet in staat voor zichzelf op te komen maar maakt zich groter dan hij werkelijk is. Daarbij laat hij zich beïnvloeden om meer alcohol te drinken dan hij wil. Binnen de Koerdische cultuur is de familie zeer belangrijk en mag men hier niet buiten vallen anders wordt men geïsoleerd. Betrokkene probeert zich binnen zijn peergroep, in een West-Fries dorp, aan te passen aan de geldende normen maar komt hiermee in conflict met zijn eigen afkomst. Hij zet zich op een stiekeme manier af tegen zijn familie maar schaamt zich ook. De opvoedingsstijl van ouders is verschillend. Vader is autoriteit en moeder hanteert een meer permissieve opvoedingsstijl. Ouders zijn hierover in gesprek met elkaar. De heer [naam 9] heeft een zeer bepalende rol binnen het gezin.
Hoewel betrokkene momenteel behandeld wordt in een GGZ-instelling wordt dit onvoldoende geacht. Betrokkene krijgt enkel een medicatiecontact ter controle van zijn Ritalin gebruik. Geadviseerd wordt om zo snel mogelijk psychologische behandeling te starten met aandacht voor het ten laste gelegde, sociale contactname, afhankelijkheid, scholing, eigen verantwoordelijkheid en de relatie met zijn ouders. Het moet gericht zijn op identiteitsontwikkeling, leren omgaan met emoties (met name boosheid en frustratie), vergroten assertiviteit, omgaan met perfectionisme en faalangst. Daarbij dient aandacht besteed te worden aan behandeling van ADD, zowel medicamenteus (voorschrijven van Ritalin indien nodig), alsook psychologisch vanwege de minderwaardigheidsgevoelens die hieruit voortvloeien.
Gezinsgerichte aanpak wordt eveneens geadviseerd teneinde de ouders en (ook) de heer [naam 9] te ondersteunen in het handhaven van een uniforme opvoedingsstijl, rekening houdend met hun achtergrond. Bovenstaande is mogelijk binnen een ambulant kader bij een instelling met forensische expertise (zoals bijvoorbeeld de forensische afdeling van GGZ Noord-Holland-Noord). Zowel betrokkene als ouders zijn gemotiveerd voor ambulante behandeling.
Het verdient aanbeveling om de geadviseerde ambulante behandeling plaats te laten vinden als bijzondere voorwaarde in het kader van een voorwaardelijk strafdeel in combinatie met een verplicht jeugdreclasseringstoezicht zodat zicht kan worden gehouden op het verloop van de behandeling.
Het bovengenoemde Pro Justitia Rapport van GZ-psycholoog [naam 7] houdt betreffende de persoon van verdachte en mogelijke interventies, zakelijk weergegeven, onder meer het volgende in:
Er is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een identiteitsprobleem. Tevens is er sprake van een opeenstapeling van traumata en ouder-kind relatieproblemen. Hiervan was ook sprake ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde, indien bewezen. Betrokkenes gedrag werd beïnvloed door de gebrekkige ontwikkeling.
Betrokkene is een jongen die zich groot en stoer voordoet, maar onzeker is in relatie tot vrienden. Hij voelde zich ernstig gekwetst en gekrenkt door zijn oude vriendengroep, die hem in zijn beleving in de steek had gelaten. Vanwege het afsplitsen van positieve en negatieve affecten is betrokkene vanuit frustratie gaan toetrekken naar een nieuwe groep vrienden die neigen tot antisociaal gedrag, hiermee het negatieve zelf, los van het positieve zelf tot uitdrukking brengend. In de groep voelde betrokkene zich onzeker en had er veel voor over om erbij te horen, zo ook deelname aan de overval. Hierbij zal hij zich geïntimideerd hebben gevoeld door de mededader, maar omdat negatieve gevoelens er niet mogen zijn, hebben ze hem niet kunnen sturen in zijn oordeelsvorming. Vanwege deze problematiek had hij met betrekking tot de overval onvoldoende inzicht in de gevolgen van zijn gedrag, hij kon de consequenties onvoldoende overzien. Onderzoekster komt tot het advies om betrokkene alsverminderd toerekeningsvatbaarte beschouwen.
De onzekerheid, het perfect willen en moeten zijn en de splitsing van positieve en negatieve affecten kunnen van belang zijn voor de kans op recidive. Andere factoren en condities die hierbij in ogenschouw moeten worden genomen zijn: de onzelfstandigheid en sterke afhankelijkheid van betrokkene, het niet kunnen weerstaan van sterke groepsdruk en er graag bij willen horen en de druk vanuit het gezinssysteem op perfect functioneren. Externe druk vergroot de persoonlijke problematiek, waardoor betrokkene steeds gevoeliger wordt voor die externe druk en de persoonlijke ontwikkeling steeds meer stagneert en/of zich nog meer in een negatieve richting gaat ontwikkelen.
Voor een gunstige ontwikkeling en ter preventie van het recidivegevaar wordt een ambulante behandeling van betrokkene door bijvoorbeeld De Waag of andere gelijksoortige instelling geadviseerd. De behandeling zal gericht moeten zijn op de ontwikkeling van de eigen identiteit, het loskomen van het gezin van oorsprong en ontwikkelingskansen creëren voor de eigen capaciteiten. Tevens zullen in de behandeling de verschillende traumata behandeld moeten worden, bijvoorbeeld met behulp van EMDR. Daarnaast wordt het belangrijk gevonden dat de systeemproblematiek zoals de verstoring in de vader-zoonrelatie, de niet reële verwachtingen en het weghouden van negatieve ervaringen wordt aangepakt. Gedacht wordt aan een behandeling door een systeemtherapeut.
Naast de twee ambulante trajecten is een begeleidingstraject geïndiceerd, gericht op sturing en controle en het aanbrengen van structuur. Hierbij wordt onder andere gedacht aan: stimuleren om weer intensief te gaan sporten, creëren van zinvolle dagbesteding, onthouding van gebruik van middelen, structurering van de omgang vrienden/kennissen, structurering vrijetijdsbesteding. Hierbij wordt gedacht aan jeugdreclasseringscontacten.
Het bovengenoemde rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 16 juni 2014 houdt betreffende de strafrechtelijke afdoening, zakelijk weergegeven, onder meer het volgende in:
Het risico dat betrokkene opnieuw in aanraking komt met politie en justitie vanwege het plegen van een delict is hoog. De Raad is van mening dat ondanks dat het gezin een beschermende factor is, er ook zorgen worden gezien binnen dit domein. Met name de persoonlijkheidsontwikkeling van betrokkene is door de combinatie van traumatische ervaringen en hoe het gezinssysteem hier mee omgaat, kwetsbaar te noemen.
Punten van zorg, komend uit het NIFP rapport, dienen zo spoedig mogelijk te worden aangepakt. Daarnaast zal ingezet moeten worden op het niet kunnen weerstaan van groepsdruk en de druk vanuit het gezinssysteem op perfect functioneren. Tot slot is het van belang dat de jeugdreclassering zich richt op dagbesteding, vriendkeuze, vrije tijdsbesteding en middelengebruik. Van belang is dat de controlerende en stimulerende rol meer bij de jeugdreclassering komt te liggen dan bij de ouders en de heer [naam 9], zodat het systeem zich kan richten op de onderliggende problematiek.
De Raad meent dat er veel zorgen zijn over de ontwikkeling en het functioneren van betrokkene, daarbij is hij verdachte van een zeer ernstig delict. De Raad volgt het advies van het NIFP.
De Raad adviseert de rechtbank, indien betrokkene veroordeeld kan worden voor hetgeen hem ten laste wordt gelegd, om hem op te leggen: deels voorwaardelijk en deels onvoorwaardelijke jeugddetentie met een proeftijd van 2 jaar, met de bijzondere voorwaarden de verplichting zich te houden aan de aanwijzingen van Bureau Jeugdzorg, afdeling Jeugdbescherming /Jeugdreclassering ook als dit inhoudt:
Meewerken aan behandeling, individueel en systeemgericht bij het Palier of een soortgelijke instelling;
Meewerken aan traumaverwerking zoals EMDR bij een nader te bepalen behandelinstelling;
Contactverbod met de medeverdachte;
Openheid geven over gokgedrag en middelengebruik en indien nodig behandeling aangaan bij een gespecialiseerde instelling zoals de Brijder Stichting of Palier.
De rechtbank kan zich met bovengenoemde conclusies en advies verenigen, neemt deze over en maakt deze tot de hare. Aan verdachte zal een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur worden opgelegd. De rechtbank komt, gelet op de ernst van het feit, tot een hogere strafoplegging dan geëist door de officier van justitie. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit. Voorts zal de rechtbank de hierboven genoemde bijzondere voorwaarden opleggen.