ECLI:NL:RBNHO:2014:6040

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
11 juni 2014
Publicatiedatum
30 juni 2014
Zaaknummer
3043454 AO VERZ 14-142
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst met disfunctionerende leerkracht na intensief verbetertraject

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 11 juni 2014 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst van een leerkracht, [verweerder], door de stichting Tabijn. De stichting verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst vanwege disfunctioneren van de leerkracht, die sinds 1985 in dienst was. De kantonrechter oordeelde dat, ondanks de verontrustende uitkomsten van een tussentijds assessment, de leerkracht nog de kans moest krijgen om zijn functioneren te verbeteren. Tabijn had de leerkracht gedurende een lange periode verschillende kansen geboden, maar de kantonrechter vond dat de leerkracht recht had op een intensief begeleidingstraject om zijn pedagogische en didactische vaardigheden te verbeteren. De kantonrechter stelde vast dat de stichting niet aan haar toezegging gehouden kon worden om de leerkracht de kans te geven om zijn functioneren te verbeteren, ondanks de ongunstige resultaten van het assessment. De kantonrechter wees het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst af en veroordeelde Tabijn in de kosten van de procedure. De uitspraak benadrukt het belang van het bieden van kansen aan werknemers om zich te verbeteren, vooral in het onderwijs, waar de kwaliteit van het onderwijs van groot belang is.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Kanton – locatie Haarlem
zaak/rep.nr.: 3043454/ AO VERZ 14-142
datum uitspraak: 11 juni 2014

BESCHIKKING ONTBINDING ARBEIDSOVEREENKOMST

inzake

de stichting STICHTING TABIJN

te Heemskerk
verzoekster
hierna te noemen Tabijn
gemachtigde mr. J.W. Janse-Velema
tegen

[verweerder]

te [woonplaats 1]
verweerder
hierna te noemen [verweerder]
gemachtigde mr. H.H.A. Lewin (voorheen mr. E. W. Heespelink)

De procedure

Op 6 mei 2014 is ter griffie een verzoekschrift ontvangen van Tabijn. [verweerder] heeft een verweerschrift ingediend. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 27 mei 2014. Op deze zitting hebben partijen hun standpunten nader toegelicht. De gemachtigde van Tabijn heeft een pleitnotitie overgelegd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen verder naar voren hebben gebracht. Beide partijen hebben producties in het geding gebracht.

De feiten

Tabijn is een stichting die 25 (bijzondere) basisscholen in Noord-Holland aanstuurt.
[verweerder], 52 jaar oud, is op 25 september 1985 bij de rechtsvoorganger van Tabijn in dienst getreden. Het laatstelijk door hem verdiende salaris bedroeg € 3.274,00 bruto per maand exclusief vakantiegeld (en overige emolumenten).
Op de arbeidsovereenkomst is de cao voor het primair onderwijs (CAO-PO) van toepassing.
[verweerder] is in de periode 1985 tot 2006 opgeklommen van remedial teacher tot groepsleerkracht tot adjunct-directeur. In 2006 heeft hij vrijwillig afstand gedaan van de functie van adjunct-directeur en is hij gedurende drie jaar werkzaam geweest als groepsleerkracht op de school [locatie A]. In die periode is zijn functioneren, vooral voor wat betreft pedagogische en didactische vaardigheden, door de schooldirecteur [schooldirecteur A] meerdere malen als matig tot onvoldoende beoordeeld.
[verweerder] is in 2009 op eigen verzoek in de Flexpool geplaatst en heeft van daaruit gedurende drie jaar gewerkt als leerkracht op de school [locatie B]. Ook in die periode is zijn functioneren door de schooldirecteur [schooldirecteur B] als matig tot onvoldoende beoordeeld. In dat verband is [verweerder] een coaching traject aangeboden, waarvan hij ook gebruik heeft gemaakt, evenals van een video interactie begeleidingstraject.
In mei 2012 heeft [verweerder] kenbaar gemaakt dat hij de functie van leerkracht niet meer kon vervullen en heeft Tabijn hem in staat gesteld om met behoud van salaris tijdelijk onderwijsondersteunende werkzaamheden te verrichten.
In een verslag van 13 november 2012 van een gesprek waarbij [schooldirecteur B] en personeelsfunctionaris [personeelsfunctionaris] en [verweerder] aanwezig waren, is het volgende vermeld:
“(…) Nog voor de zomer heb je een gesprek gehad (…). In dit gesprek heb je aangegeven dat je niet meer als leerkracht werkzaam wilt zijn. [schooldirecteur B] heeft ook aangegeven dat dit niet goed zou zijn, gezien jouw functioneren. (…) Je vervult taken/werkzaamheden welke behoren tot de functie van leraarondersteuner / onderwijsassistent en werkt ook in de BSO van basisschool [locatie B]. Dit bevalt je goed. Je geeft aan dat je het liefste de functie van leraarondersteuner binnen Tabijn wil gaan vervullen.(…)”
In een verslag van 27 november 2012 van een gesprek tussen [personeelsfunctionaris] en [verweerder] is het onder meer het volgende vastgelegd:
“(…) U geeft aan het liefste in de functie van leraarondersteuner te werken, ook in de toekomst. Ondergetekende heeft aangegeven dat dit alleen mogelijk is wanneer er een passende vacature vrijkomt binnen Tabijn. Deze vacature blijken in de praktijk schaarst te zijn. Ondergetekende heeft in dit gesprek aangegeven dat de werkzaamheden zoals u ze momenteel uitvoert op tijdelijke basis zijn en dat het nu tijd is om verder met elkaar te praten over de toekomst. (…) Ondergetekende schetst u de mogelijkheden binnen Tabijn:
1.
Wanneer er een fulltime vacature als leraarondersteuner ontstaat kunt u hierop solliciteren. (…)
2.
Wanneer er een parttime vacature voor de functie van leraarondersteuner of er ontstaat geen vacature voor de functie van leraarondersteuner zullen wij afspraken met elkaar maken over de mogelijkheden (zowel binnen als buiten Tabijn).(…)”
In een verslag van 6 juni 2013 van een gesprek tussen [personeelsfunctionaris], [schooldirecteur B] en [verweerder] heeft [personeelsfunctionaris] het volgende vermeld:
“(…) Aanleiding voor het gesprek is het feit dat je hebt aangegeven niet meer werkzaam te willen zijn als leerkracht. Dit schooljaar heb je werkzaamheden uitgevoerd horende bij de functie van leraar ondersteuner, maar afgesproken is dat dit eindigt en alleen voor dit schooljaar kan gelden. (…) Tijdens dit gesprek geef je wederom aan dat je je goed voelt bij jouw huidige werkzaamheden. Je wilt de druk van de functie leraar basisonderwijs niet meer. (…) [personeelsfunctionaris] geeft aan dat er een vacature op basisschool [locatie B] ontstaat per nieuwe schooljaar (per 1-8-2013) voor de functie van onderwijsassistent (…). Jij geeft aan dat je de vacature wel ziet zitten.”
Bij brief van 1 juli 2013 stelt Tabijn [verweerder] voor om per 1 augustus 2013 benoemd te worden in de functie van onderwijsassistent/medewerker voor in totaal 1 FTE met een afbouwregeling ter zake het salaris. Het gesprek dat hierop zou volgen, werd uitgesteld vanwege ziekte als gevolg van spanningsklachten van [verweerder]. Aalbrecht is ongeveer twaalf weken afwezig geweest.
Bij verslag van 5 september 2013 van een gesprek tussen [schooldirecteur B], [personeelsfunctionaris] en [verweerder] is het volgende onder meer vastgelegd:
“(…) [voornaam verweerder] geeft aan, wat hij ook al bij de bedrijfsarts heeft aangegeven, dat hij de functie van leraar basisonderwijs weer wil gaan uitvoeren, dit met gepaste coaching. (…)Tijdens het gehele traject was [voornaam verweerder] erg afwachtend. Hij nam weinig initiatief en gaf zelf geen sturing aan het proces. Deze feedback heeft Tabijn hem regelmatig gegeven, maar hij heeft er weinig mee gedaan. (…) [voornaam verweerder] geeft als reactie op deze samenvatting aan, dat hij heeft besloten de functie van leerkracht weer te willen gaan uitoefenen. [personeelsfunctionaris] geeft aan dat Tabijn dit niet gepast vindt en ook geen goede gang van zaken vindt gelet op hoe het is gelopen. Tabijn is het traject gericht op een andere functie aangegaan op basis van zijn wens en op basis van vertrouwen. (…) Namens Tabijn maakt [personeelsfunctionaris] kenbaar, dat [voornaam verweerder] de gelegenheid krijgt om de functie van leerkracht weer te gaan vervullen, maar gelet op het verleden wel onder begeleiding. Vanaf nu is er geen mogelijkheid meer voor [voornaam verweerder] om een andere functie binnen Tabijn te gaan vervullen. Er is nu een onderwijsondersteunende functie beschikbaar. Maar [voornaam verweerder] wil deze functie niet, terwijl de weg naar deze functie met elkaar is bewandeld. [personeelsfunctionaris] geeft aan dat Tabijn het noodzakelijk vindt dat er voor [voornaam verweerder] een intensief begeleidingstraject ingezet zal worden waarvoor een extern deskundige wordt ingeschakeld en waarbij in een plan van aanpak concrete verbeterpunten en doelen worden opgenomen. Aan het einde van het begeleidingstraject zal het functioneren van [voornaam verweerder] beoordeeld worden door zijn leidinggevende. Het resultaat van dit begeleidingstraject moet zijn dat [voornaam verweerder] voldoet aan de eisen die Tabijn stelt aan de vervulling van de functie van groepsleerkracht en dus op voldoende niveau functioneert. Is dit niet het geval dan zal dit gevolgen hebben voor het dienstverband van [voornaam verweerder] bij Tabijn, want dat kan dan niet worden.(...)”
Tabijn heeft [voornaam verweerder] een basispraktijkassessment en een professionaliseringstraject aangeboden uitgevoerd door Eduquality.
Bij brief van 10 oktober 2013 heeft Eduquality aan Tabijn het volgende geschreven:
“(…) U bent bereid de kandidaat een laatste mogelijkheid te bieden. (…) Tijdens het gesprek met [medewerkster Eduquality] is tevens naar voren gekomen dat u de kandidaat een eerlijke kans wil geven, hoewel u op basis van de voorgeschiedenis uw zorgen hebt over de mogelijkheden van de kandidaat te voldoen aan de eisen die gesteld moeten worden aan de vervulling van de functie van groepsleerkracht.”
Bij verslag van 14 november 2013 van een gesprek tussen [verweerder], [schooldirecteur B], [medewerkster Eduquality] en [personeelsfunctionaris] is het volgende vastgelegd: “
Dit is een intake gesprek met [medewerkster Eduquality] van Eduquality. (…) Daarna zal de rapport besproken worden door [voornaam verweerder], [schooldirecteur B] en ondergetekende en kunnen afspraken gemaakt worden over het professionaliseringstraject. (…)”
Bij rapport van 13 december 2013 heeft Eduquality het volgende geconcludeerd:
“De kandidaat heeft in deze leerkrachtgestuurde les onvoldoende aangetoond in staat te zijn een stimulerend en op leren gericht klimaat in de groep te kunnen creëren. De leerlingen worden onvoldoende uitgedaagd actief mee te doen en zelf verantwoordelijkheid te nemen. De kandidaat beheerst de uitgangspunten van het IGDI-model nog onvoldoende, waardoor de toepassing van de les meer theoretisch is, dan dat er sprake is van een inhoudelijke verdieping van de kwaliteit van de instructie. De kandidaat mist vaardigheden om wezenlijke verbinding te maken met de onderwijsbehoeften van de groep en individuele kinderen op zowel pedagogisch als didactisch gebied. (…) De kandidaat is bij het bespreken van de antwoorden eerder gericht op het product dan op het proces. (…)AdviesDe kandidaat heeft op alle competenties nog essentiële ontwikkelpunten. Op de competentie werken met kinderen (competentie 1 t/m 4) heeft de kandidaat fundamentele tekorten. (…) De kandidaat geeft aan te weten op de pedagogische en didactische competentie tekort te schieten.(…)De problemen liggen primair op de interpersoonlijke competentie. Deze competentie is nauw verweven aan iemands persoonlijkheid. Zonder ontwikkeling op deze competentie zal professionalisering op de andere competenties in relatie met leerlingen (competentie 1, 3 en 4) geen duurzaam resultaat opleveren.(…) Bovenstaande brengt mij tot het volgende advies. Een intensieve inzet van een persoonlijk trainer. Deze trainer dient een tweeledige opdracht te krijgen. Enerzijds ondersteuning bij het verbeteren van de lespraktijk: de pedagogische en didactische kennis en vaardigheden van de kandidaat. Anderzijds reflectie van de kandidaat op zijn drijfveren en overtuigingen in de pedagogische en didactische vaardigheden. (…)”
Bij verslag van 30 januari 2014 van een gesprek tussen [schooldirecteur B], sectormanager HRM [manager] en [verweerder] is het volgende onder meer vastgelegd:
“(…) De rapportage die uit het praktijkassessment is gekomen ziet Tabijn als zorgelijk. Het hiaat tussen de resultaten van de rapportage en wat er van een leraar basisonderwijs verwacht mag worden is te groot. Het verbetertraject vraagt naar de mening van Tabijn, te veel intensieve en langdurige begeleiding. (…) Tabijn adviseert [voornaam verweerder] een juridisch adviseur in de arm te nemen.(…)”
Met ingang van 14 mei 2014 heeft Tabijn [verweerder] geschorst voor de duur van deze ontbindingsprocedure
De regeling Werkloosheidsregeling onderwijspersoneeel primair onderwijs (WOPO) is in geval van niet verwijtbare werkloosheid op [verweerder] van toepassing.

Het verzoek

Tabijn verzoekt ontbinding van de arbeidsovereenkomst, wegens veranderingen in de omstandigheden gelegen in het (dis)functioneren van [verweerder]. Tabijn stelt –samengevat – dat zij [verweerder] gedurende een lange periode alle kansen heeft aangeboden en steeds op zijn verzoeken om van functie te veranderen, is ingegaan. Vanaf 2006 is steeds duidelijker geworden dat [verweerder] op voor het onderwijs essentiële punten, te weten didactische en pedagogische vaardigheden, tekortschiet. Zo is [verweerder] laatstelijk op eigen verzoek en met behoud van salaris als leerkrachtondersteuner werkzaam geweest. In weerwil van eerdere gemaakte afspraken maakte [verweerder] eind 2013 kenbaar dat hij toch wilde terugkeren als leerkracht met behulp van coaching. In dat kader heeft Tabijn [verweerder] een assessment laten doen. De uitslag hiervan was evenwel dermate zorgwekkend (fundamentele tekorten op de competentie samenwerken met kinderen en essentiële ontwikkelpunten op alle andere competenties) dat zij het onverantwoord vindt om [verweerder] op dit moment als leerkracht voor de klas te laten staan. [verweerder] moet eerst aan zijn interpersoonlijke vaardigheden werken voordat kan worden toegekomen aan de ontwikkeling van de didactische en pedagogische vaardigheden. Tabijn vindt dat geen reële optie gezien de enorme tijd die ermee gemoeid gaat en de geringe kans op succes. Van Tabijn kan niet langer verwacht worden de arbeidsovereenkomst met [verweerder] voort te zetten. Omdat [verweerder] zelf de weg heeft afgesneden voor andere functies, verzoekt zij ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
Zij biedt een vergoeding aan van € 7.500,000 op declaratiebasis voor een outplacement traject. Indien en voor zover (daarnaast) toch een vergoeding wordt toegewezen verzoekt Tabijn deze te matigen rekening houdende met de aanspraken van [verweerder] op de wettelijke en bovenwettelijke uitkering.

Het verweer

[verweerder] concludeert tot afwijzing van het verzoek. [verweerder] erkent dat er problemen zijn in zijn functioneren maar hij wil die graag aanpakken, zoals ook was overeengekomen. Hij wil graag aan zichzelf werken. [verweerder] voert aan dat Tabijn heeft toegezegd dat hij nog een kans zou krijgen terug te keren als leerkracht en van die mogelijkheid wil hij gebruik maken. Als op termijn blijkt dat dit geen kans van slagen heeft wil hij per augustus 2015 aan de slag als leerkrachtondersteuner. In de diverse gesprekken voorafgaand aan het assessment heeft Tabijn nooit gezegd dat als de uitslag van het assessment anders zou zijn dan zij hoopte er dan geen toekomst meer voor [verweerder] tegen Tabijn zou zijn. Na de bespreking van het assessmentrapport is vrijwel direct een verzoekschrift ingediend tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst, terwijl de omstandigheid dat [verweerder] bijna 29 jaar bij Tabijn heeft gewerkt, rechtvaardigt dat hem daadwerkelijk de eerder toegezegde mogelijkheid wordt geboden om te laten zien dat hij kan terugkeren voor de klas.

De beoordeling

1.
De kantonrechter stelt vast dat het verzoek geen verband houdt met een opzegverbod.
2.
In deze moet worden beantwoord de vraag of het dienstverband tussen Tabijn en [verweerder] direct moet eindigen of dat [verweerder] nog de kans moet krijgen om het hem toegezegde professionaliseringstraject te volgen. Volgens Tabijn kan dat laatste niet meer aan de orde zijn omdat uit het door [verweerder] gevolgde assessment is gebleken dat het onverantwoord is om hem nog voor de klas te laten staan, het traject te veel tijd en energie zou vergen, niet alleen van Tabijn maar ook van [verweerder], en de kans van slagen mede gelet op het verleden van [verweerder] bij Tabijn, gering is.
3.
Vast staat dat [verweerder], ondanks zijn lange dienstverband, op dit moment niet functioneert zoals van een leerkracht verwacht mag worden. [verweerder] betwist dat ook niet maar heeft desondanks in september 2013 aangegeven weer terug te willen keren naar zijn oude functie van leraar. Hoewel Tabijn die wens gelet op het, op verzoek van [verweerder], al ingezette traject om te komen tot een onderwijsondersteunende functie, ongepast vond, heeft zij desalniettemin toegezegd dat [verweerder] de kans zou krijgen de functie van leerkracht weer te vervullen. In het door beide partijen ondertekende verslag van het gesprek van 5 september 2013 heeft Tabijn zonder enig voorbehoud toegezegd dat een intensief begeleidingstraject zou worden ingezet met inschakeling van een extern deskundige en het opstellen van een plan van aanpak met concrete verbeterpunten. Voorts is aangegeven dat het functioneren van [verweerder] aan het einde van het traject zou worden beoordeeld en wat daarvan het resultaat zou moeten zijn. Gelet hierop kon en mocht [verweerder], die onbevangen aan het assessment heeft meegewerkt, ervan uit gaan dat hij ongeacht de uitkomsten van het assessment de kans zou krijgen om (met behulp van intensieve begeleiding) zijn functioneren te verbeteren.
4.
Uit hetgeen Tabijn heeft aangevoerd valt af te leiden dat zij meent niet aan die toezegging gehouden te zijn nu de resultaten van het assessment zodanig zijn dat het professionaliseringstraject te veel tijd en energie zou kosten en het maar zeer de vraag is of daarmee uiteindelijk de benodigde verbetering mee bereikt kan worden. Deze argumentatie overtuigt niet.
Dat de resultaten van het assessment ongunstig zouden zijn, kan voor Tabijn niet verrassend zijn geweest: al zes jaar had zij zelf het functioneren van [verweerder], vooral voor wat betreft de pedagogische en didactische kwaliteiten, op matig tot onvoldoende beoordeeld en het assessment ligt in het verlengde daarvan.
Tabijn voert voorts aan dat het begeleidingstraject te veel tijd en energie zou kosten, maar dat valt uit het advies van Eduquality niet zonder meer af te leiden. Daarin staat immers dat [verweerder] intensieve begeleiding van een persoonlijk trainer behoeft, welke trainer enerzijds ondersteuning zou moeten geven bij de lespraktijk en anderzijds gericht moet zijn op persoonlijke reflectie van [verweerder]. Hoeveel tijd en inspanning daarmee concreet gemoeid zal zijn, valt hierin niet te lezen. Tabijn heeft op vragen over de aard en omvang van de begeleiding ter zitting weinig concreet kunnen maken wat dit dan precies zou inhouden. Duidelijk is slechts geworden dat [verweerder] eerst door middel van een persoonlijk / psychologisch traject moet werken aan de interpersoonlijke competentie en dat het pas daarna mogelijk is om in de vorm van een professionaliseringstraject de andere competenties, waaronder de pedagogische en didactische vaardigheden, te verbeteren. Daarbij heeft Tabijn weliswaar aangevoerd dat het niet verantwoord is [verweerder] thans voor de klas te zetten, maar gedurende het persoonlijk / psychologisch traject is dat ook niet nodig en zou [verweerder] voor onderwijsondersteunende werkzaamheden ingezet kunnen worden. Voor het professionaliseringstraject is het weliswaar noodzakelijk dat [verweerder] weer voor de klas staat, maar vooralsnog valt niet in te zien waarom dat, mogelijk met enige vorm van begeleiding, onverantwoord zou zijn op het moment dat de interpersoonlijke competentie op een voldoende niveau is gebracht.
5.
Dat de kans op succes volgens Tabijn, mede gelet op het verleden van [verweerder] en de begeleiding die hij al heeft gehad, maar zeer gering is, kan er niet toe leiden dat [verweerder], die op dit moment zeer gemotiveerd is om weer als leerkracht aan de slag te gaan, die kans niet moet krijgen. Ook op dat punt heeft Tabijn op 5 september 2013 geen voorbehoud gemaakt. Het is gelet op het lange dienstverband met Tabijn, het eenzijdige arbeidsverleden en de leeftijd van [verweerder] ook begrijpelijk dat hij kiest voor een traject dat hem nog uitzicht biedt op voortzetting van het dienstverband in de functie van leerkracht. Het is ook aan [verweerder] zelf om te beoordelen of hij een dergelijk intensief traject met een volgens Tabijn grote kans op mislukking wenst te volgen. Nu hij meent daartoe in staat te zijn, dient Tabijn haar toezegging na te komen.
6.
Het is daarom aan Tabijn om conform hetgeen op 5 september 2013 is besproken, afspraken te maken over een begeleidingstraject dat erop is gericht het functioneren van [verweerder] als groepsleerkracht op voldoende niveau te brengen. Voor zover [verweerder] meent dat hem bij het eventueel mislukken van het begeleidingstraject nog een functie als leerkrachtondersteuner aangeboden zou moeten worden, merkt de kantonrechter op dat zulks uit het verslag van 5 september 2013 niet volgt.
7.
Het voorgaande betekent dat beëindiging van het dienstverband op dit moment niet opportuun is. Het verzoek zal dan ook worden afgewezen.
8.
Tabijn wordt veroordeeld in de kosten van de procedure, omdat zij in het ongelijk wordt gesteld.

De beslissing

De kantonrechter:
- wijst het verzoek af;
- veroordeelt Tabijn in de kosten van de procedure, aan de zijde van [verweerder] begroot op
€ 400,-.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.J. Dijk en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
Coll.