Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
BESCHIKKING ONTBINDING ARBEIDSOVEREENKOMST
de stichting STICHTING TABIJN
[verweerder]
De procedure
De feiten
“(…) Nog voor de zomer heb je een gesprek gehad (…). In dit gesprek heb je aangegeven dat je niet meer als leerkracht werkzaam wilt zijn. [schooldirecteur B] heeft ook aangegeven dat dit niet goed zou zijn, gezien jouw functioneren. (…) Je vervult taken/werkzaamheden welke behoren tot de functie van leraarondersteuner / onderwijsassistent en werkt ook in de BSO van basisschool [locatie B]. Dit bevalt je goed. Je geeft aan dat je het liefste de functie van leraarondersteuner binnen Tabijn wil gaan vervullen.(…)”
“(…) U geeft aan het liefste in de functie van leraarondersteuner te werken, ook in de toekomst. Ondergetekende heeft aangegeven dat dit alleen mogelijk is wanneer er een passende vacature vrijkomt binnen Tabijn. Deze vacature blijken in de praktijk schaarst te zijn. Ondergetekende heeft in dit gesprek aangegeven dat de werkzaamheden zoals u ze momenteel uitvoert op tijdelijke basis zijn en dat het nu tijd is om verder met elkaar te praten over de toekomst. (…) Ondergetekende schetst u de mogelijkheden binnen Tabijn:
“(…) Aanleiding voor het gesprek is het feit dat je hebt aangegeven niet meer werkzaam te willen zijn als leerkracht. Dit schooljaar heb je werkzaamheden uitgevoerd horende bij de functie van leraar ondersteuner, maar afgesproken is dat dit eindigt en alleen voor dit schooljaar kan gelden. (…) Tijdens dit gesprek geef je wederom aan dat je je goed voelt bij jouw huidige werkzaamheden. Je wilt de druk van de functie leraar basisonderwijs niet meer. (…) [personeelsfunctionaris] geeft aan dat er een vacature op basisschool [locatie B] ontstaat per nieuwe schooljaar (per 1-8-2013) voor de functie van onderwijsassistent (…). Jij geeft aan dat je de vacature wel ziet zitten.”
“(…) [voornaam verweerder] geeft aan, wat hij ook al bij de bedrijfsarts heeft aangegeven, dat hij de functie van leraar basisonderwijs weer wil gaan uitvoeren, dit met gepaste coaching. (…)Tijdens het gehele traject was [voornaam verweerder] erg afwachtend. Hij nam weinig initiatief en gaf zelf geen sturing aan het proces. Deze feedback heeft Tabijn hem regelmatig gegeven, maar hij heeft er weinig mee gedaan. (…) [voornaam verweerder] geeft als reactie op deze samenvatting aan, dat hij heeft besloten de functie van leerkracht weer te willen gaan uitoefenen. [personeelsfunctionaris] geeft aan dat Tabijn dit niet gepast vindt en ook geen goede gang van zaken vindt gelet op hoe het is gelopen. Tabijn is het traject gericht op een andere functie aangegaan op basis van zijn wens en op basis van vertrouwen. (…) Namens Tabijn maakt [personeelsfunctionaris] kenbaar, dat [voornaam verweerder] de gelegenheid krijgt om de functie van leerkracht weer te gaan vervullen, maar gelet op het verleden wel onder begeleiding. Vanaf nu is er geen mogelijkheid meer voor [voornaam verweerder] om een andere functie binnen Tabijn te gaan vervullen. Er is nu een onderwijsondersteunende functie beschikbaar. Maar [voornaam verweerder] wil deze functie niet, terwijl de weg naar deze functie met elkaar is bewandeld. [personeelsfunctionaris] geeft aan dat Tabijn het noodzakelijk vindt dat er voor [voornaam verweerder] een intensief begeleidingstraject ingezet zal worden waarvoor een extern deskundige wordt ingeschakeld en waarbij in een plan van aanpak concrete verbeterpunten en doelen worden opgenomen. Aan het einde van het begeleidingstraject zal het functioneren van [voornaam verweerder] beoordeeld worden door zijn leidinggevende. Het resultaat van dit begeleidingstraject moet zijn dat [voornaam verweerder] voldoet aan de eisen die Tabijn stelt aan de vervulling van de functie van groepsleerkracht en dus op voldoende niveau functioneert. Is dit niet het geval dan zal dit gevolgen hebben voor het dienstverband van [voornaam verweerder] bij Tabijn, want dat kan dan niet worden.(...)”
“(…) U bent bereid de kandidaat een laatste mogelijkheid te bieden. (…) Tijdens het gesprek met [medewerkster Eduquality] is tevens naar voren gekomen dat u de kandidaat een eerlijke kans wil geven, hoewel u op basis van de voorgeschiedenis uw zorgen hebt over de mogelijkheden van de kandidaat te voldoen aan de eisen die gesteld moeten worden aan de vervulling van de functie van groepsleerkracht.”
Dit is een intake gesprek met [medewerkster Eduquality] van Eduquality. (…) Daarna zal de rapport besproken worden door [voornaam verweerder], [schooldirecteur B] en ondergetekende en kunnen afspraken gemaakt worden over het professionaliseringstraject. (…)”
“De kandidaat heeft in deze leerkrachtgestuurde les onvoldoende aangetoond in staat te zijn een stimulerend en op leren gericht klimaat in de groep te kunnen creëren. De leerlingen worden onvoldoende uitgedaagd actief mee te doen en zelf verantwoordelijkheid te nemen. De kandidaat beheerst de uitgangspunten van het IGDI-model nog onvoldoende, waardoor de toepassing van de les meer theoretisch is, dan dat er sprake is van een inhoudelijke verdieping van de kwaliteit van de instructie. De kandidaat mist vaardigheden om wezenlijke verbinding te maken met de onderwijsbehoeften van de groep en individuele kinderen op zowel pedagogisch als didactisch gebied. (…) De kandidaat is bij het bespreken van de antwoorden eerder gericht op het product dan op het proces. (…)AdviesDe kandidaat heeft op alle competenties nog essentiële ontwikkelpunten. Op de competentie werken met kinderen (competentie 1 t/m 4) heeft de kandidaat fundamentele tekorten. (…) De kandidaat geeft aan te weten op de pedagogische en didactische competentie tekort te schieten.(…)De problemen liggen primair op de interpersoonlijke competentie. Deze competentie is nauw verweven aan iemands persoonlijkheid. Zonder ontwikkeling op deze competentie zal professionalisering op de andere competenties in relatie met leerlingen (competentie 1, 3 en 4) geen duurzaam resultaat opleveren.(…) Bovenstaande brengt mij tot het volgende advies. Een intensieve inzet van een persoonlijk trainer. Deze trainer dient een tweeledige opdracht te krijgen. Enerzijds ondersteuning bij het verbeteren van de lespraktijk: de pedagogische en didactische kennis en vaardigheden van de kandidaat. Anderzijds reflectie van de kandidaat op zijn drijfveren en overtuigingen in de pedagogische en didactische vaardigheden. (…)”
“(…) De rapportage die uit het praktijkassessment is gekomen ziet Tabijn als zorgelijk. Het hiaat tussen de resultaten van de rapportage en wat er van een leraar basisonderwijs verwacht mag worden is te groot. Het verbetertraject vraagt naar de mening van Tabijn, te veel intensieve en langdurige begeleiding. (…) Tabijn adviseert [voornaam verweerder] een juridisch adviseur in de arm te nemen.(…)”
Het verzoek
Het verweer
De beoordeling
Dat de resultaten van het assessment ongunstig zouden zijn, kan voor Tabijn niet verrassend zijn geweest: al zes jaar had zij zelf het functioneren van [verweerder], vooral voor wat betreft de pedagogische en didactische kwaliteiten, op matig tot onvoldoende beoordeeld en het assessment ligt in het verlengde daarvan.
Tabijn voert voorts aan dat het begeleidingstraject te veel tijd en energie zou kosten, maar dat valt uit het advies van Eduquality niet zonder meer af te leiden. Daarin staat immers dat [verweerder] intensieve begeleiding van een persoonlijk trainer behoeft, welke trainer enerzijds ondersteuning zou moeten geven bij de lespraktijk en anderzijds gericht moet zijn op persoonlijke reflectie van [verweerder]. Hoeveel tijd en inspanning daarmee concreet gemoeid zal zijn, valt hierin niet te lezen. Tabijn heeft op vragen over de aard en omvang van de begeleiding ter zitting weinig concreet kunnen maken wat dit dan precies zou inhouden. Duidelijk is slechts geworden dat [verweerder] eerst door middel van een persoonlijk / psychologisch traject moet werken aan de interpersoonlijke competentie en dat het pas daarna mogelijk is om in de vorm van een professionaliseringstraject de andere competenties, waaronder de pedagogische en didactische vaardigheden, te verbeteren. Daarbij heeft Tabijn weliswaar aangevoerd dat het niet verantwoord is [verweerder] thans voor de klas te zetten, maar gedurende het persoonlijk / psychologisch traject is dat ook niet nodig en zou [verweerder] voor onderwijsondersteunende werkzaamheden ingezet kunnen worden. Voor het professionaliseringstraject is het weliswaar noodzakelijk dat [verweerder] weer voor de klas staat, maar vooralsnog valt niet in te zien waarom dat, mogelijk met enige vorm van begeleiding, onverantwoord zou zijn op het moment dat de interpersoonlijke competentie op een voldoende niveau is gebracht.
De beslissing
€ 400,-.