ECLI:NL:RBNHO:2014:5866

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 april 2014
Publicatiedatum
25 juni 2014
Zaaknummer
15/810049-14
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mensenhandel en deelneming aan een criminele organisatie met uitbuiting van Roemeense vrouwen in de prostitutie

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 28 april 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mensenhandel en deelname aan een criminele organisatie. De verdachte, geboren in Roemenië en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, werd beschuldigd van het werven, vervoeren en uitbuiten van Roemeense vrouwen in de prostitutie. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de aangeefster, [slachtoffer 5], onder valse voorwendselen naar Nederland had gebracht en haar had gedwongen om haar verdiensten af te staan. De rechtbank verwierp verschillende verweren van de verdediging, waaronder een beroep op niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie en twijfels over de betrouwbaarheid van getuigenverklaringen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan mensenhandel door gebruik te maken van dwang en misleiding, en dat hij deel uitmaakte van een criminele organisatie die zich bezighield met mensenhandel. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van dertig maanden en kende de benadeelde partij, [slachtoffer 5], een schadevergoeding toe van € 75.000,- voor materiële en immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/810049-14
Uitspraakdatum: 28 april 2014
Tegenspraak
Strafvonnis (Promis)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 7, 9, 11 en 14 april 2014 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Roemenië),
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Almere.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. E. Visser, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.S. Kat, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij in of omstreeks de periode van 1 november 2010 tot en met 14 mei 2013 te Alkmaar en/of te Amsterdam en/of te Amstelveen en/of elders in Nederland en/of in Roemenië,
een ander, genaamd [slachtoffer 5], door
(telkens) met één of meer van de onder lid 1, sub 1° van artikel 273f Wetboek van Strafrecht genoemde middelen, te weten door dwang en/of geweld of een andere feitelijkheid en/of door dreiging met geweld of een andere feitelijkheid en/of door misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeidend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie,
1) heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en/of opgenomen met het oogmerk van uitbuiting (artikel 273 f lid 1 sub 1), en/of
2) heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (van seksuele aard) dan wel enige handeling heeft ondernomen waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [slachtoffer 5] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (van seksuele aard) (artikel 273 f lid 1 sub 4),en/of
3) heeft gedwongen of bewogen hem te bevoordelen uit de opbrengst van haar seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling (artikel 273f lid 1
sub 9),
en/of
(telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer 5] (artikel 273 f lid 1 sub 6),
waarbij dat geweld of een andere feitelijkheid en/of die dreiging met geweld of een andere feitelijkheid en/of genoemde "enige handeling" (onder 2)) heeft/hebben bestaan uit:
- het stelselmatig, althans meermalen, mishandelen (slaan) van die [slachtoffer 5],
- het bedreigen van die [slachtoffer 5] (onder andere door haar te zeggen haar met benzine te overgieten en/of in brand te steken),
- het door die [slachtoffer 5] verantwoording laten afleggen over haar verdiensten uit haar prostitutiewerkzaamheden aan hem, verdachte, en/of het controleren van en/of onder controle houden van die [slachtoffer 5] op haar werkplek(ken),
- het straffen van die [slachtoffer 5] door haar te dwingen (op haar knieën) in een hoek van de kamer te gaan zitten,
- het beledigend en/of kwetsend en/of met stemverheffing toe te spreken van die [slachtoffer 5],
- het dwingen, althans bewegen van die [slachtoffer 5] om borstimplantaten en/of piercings en/of tattouages te laten plaatsen en/of haar lippen op te laten spuiten,
- het instrueren van die [slachtoffer 5] over wat zij wel en niet tegen anderen mocht/moest zeggen,
- het halen en/of brengen van die [slachtoffer 5] van en/of naar haar werkplek(ken);
Feit 2
hij in of omstreeks de periode van 01 augustus 2010 tot en met 14 mei 2013 te Alkmaar en/of te Amsterdam en/of te Utrecht en/of elders in Nederland en/of te Roemenië en/of te Hongarije, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het
plegen van misdrijven, namelijk: mensenhandel in vereniging, als bedoeld in artikel 273f (lid 1 ahf sub 1 en/of sub 4 en/of sub 6 en/of sub 9) wetboek van strafrecht;
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig.
2.1 Niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging
De raadsvrouw heeft op meerdere gronden betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging ter zake van alle aan de verdachte ten laste gelegde feiten.
Het niet-ontvankelijkheidsverweer is onderverdeeld in de volgende deelverweren:
1. Het openbaar ministerie dient niet ontvankelijk te worden verklaard omdat er sprake is van een schending van het “ne bis in idem” beginsel. Er is sprake van een dubbele daad van vervolging omdat zowel in de zaak met parketnummer 15/743077-13 als in de zaak met parketnummer 15/810049-14 een dagvaarding is uitgegaan. Ondanks dat de zaak met parketnummer 15/743077-13 is geseponeerd, is er een vervolgingsbeslissing genomen. Bovendien is er geen sprake van nieuwe feiten en omstandigheden op basis waarvan de officier van justitie opnieuw een vervolgingsbeslissing had kunnen nemen.
2. Er is sprake van gebreken bij de verhoren en gebreken in het vooronderzoek. De tolken die de verhoren hebben vertaald waren daartoe niet gekwalificeerd. Bovendien werden er manipulatieve vragen gesteld.
3. De rechtsmacht ontbreekt omdat de feiten die gepleegd zijn buiten Nederland vallen.
Oordeel van de rechtbank:
1. De rechtbank stelt vast, zoals reeds ten tijde van het onderzoek ter terechtzitting is geschied, dat de dagvaarding onder parketnummer 15/743077-13, is ingetrokken op basis van een dubbele registratie van de zaak (met toepassing van een zogenoemde ‘ sepotcode 99’ wegens ‘ dubbele registratie). Gelet op het feit dat de reden van het sepot puur een administratieve aangelegenheid is geweest, is geen sprake van een bis in idem situatie. De rechtbank verwerpt het verweer.
2. Daargelaten of op dit onderdeel nog gesproken kan worden van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt waarop een met reden omklede beslissing moet volgen is het de rechtbank volstrekt onduidelijk om welke reden de verhoren gebrekkig tot stand zijn gekomen en om welke reden de totstandkoming van deze verklaringen door verzuim van vormen of in strijd met enig rechtsbeginsel tot niet ontvankelijkheid van het openbaar miniserie zouden moeten leiden. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat op verzoek van de verdediging vele getuigen/aangeefsters (soms meerdere malen en langdurig) zijn gehoord en dat in overwegende mate is tegemoetgekomen aan de vele onderzoekwensen van de verdediging. Daarbij komt dat naast de mogelijkheid die tijdig aan de verdediging is geboden om alle verhoren te komen uitluisteren op het politiebureau, uiteindelijk is besloten om de dvd’s met alle verhoren van aangeefsters zoals afgelegd bij de politie in hun volle omvang aan de verdediging te verstrekken. Aldus beschouwd heeft de verdediging naar het oordeel van de rechtbank ruimschoots de gelegenheid gehad de onderzoeksresultaten te toetsen. Ook overigens is niet aannemelijk geworden dat bij de uitvoering van het strafrechtelijk onderzoek door de politie dan wel overige betrokkenen (ontlastende) informatie is achtergehouden door (delen van) verklaringen of andere stukken bewust niet aan het dossier toe te voegen. Wat er ook zij van het gestelde handelen van het openbaar ministerie en het kabinet van de rechter-commissaris, de door de verdediging gestelde gang van zaken levert geen schending op in de zin van artikel 359a Sv. Ook op dit onderdeel verwerpt de rechtbank dit verweer.
Met betrekking tot het gebruik van niet gekwalificeerde tolken op welk punt de verdediging zich ter gelegenheid van het pleidooi heeft aangesloten bij onderdeel J. in de pleitnota van mr. Petrescu in de zaak van medeverdachte [medeverdachte 1], in die zin dat de raadsvrouw aan dat verweer expliciet een andere conclusie verbindt, te weten “ niet ontvankelijkheid en niets anders” (zie pagina 4 van haar pleitnota), overweegt de rechtbank als volgt. Zowel de Wet beëdigde tolken en vertalers als de Wet bijstand van tolken en vertalers bij de opsporing en vervolging van strafbare feiten hebben de strekking de kwaliteit en de integriteit van tolken en vertalers te waarborgen. Uitgangspunt is het gebruik van de in het Register ingeschreven personen waarbij de mogelijkheid is gegeven hiervan af te wijken indien deze niet (tijdig) beschikbaar zijn of indien het register voor de desbetreffende bron- of doeltaal geen ingeschrevene bevat. De conclusie die de verdediging trekt dat “het dossier barst van leugenachtige verklaringen”, zonder ook maar met enige precisie aan te geven op welke onderdelen die vertalingen tot misverstanden zouden hebben geleid, kan de rechtbank niet volgen. De rechtbank neemt in aanmerking dat gedurende het onderzoek niet is gebleken van problemen bij de vertolking door genoemde beëdigde vertalers. Ook indien zou komen vast te staan dat de tolken en vertalers niet als zodanig zijn beëdigd, brengt dat naar het oordeel van de rechtbank niet mee dat dit tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie dient te volgen. Ook ten aanzien van de tapgesprekken in de Roma-taal overweegt de rechtbank dat niet is gebleken van problemen bij de vertaling en kan hetgeen door de verdediging is aangevoerd niet leiden tot de conclusie dat deze vertalingen de vereiste kwaliteit en integriteit ontberen en om die reden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie moet leiden. De rechtbank verwerpt het verweer.
3. Ook dit verweer faalt. Volgens vaste jurisprudentie kunnen gedragingen die buiten Nederland hebben plaatsgevonden op grond van artikel 2 Sr ook in Nederland worden vervolgd, mits deze gedragingen deel uitmaken van een strafbaar feit dat zowel in Nederland als in het buitenland is gepleegd [2](vgl. HR 27 oktober 1998, LJN ZD1413). De Hoge Raad heeft dit in 2010[3] nogmaals bevestigd in een mensenhandel zaak waar de gedragingen deels in Nederland en deels in België plaatsvonden (HR 02-02-2010, LJN BK6328). De rechtsmacht geldt in dat geval voor het gehele feitencomplex, los van het feit dat een in Nederland begane gedraging als een zelfstandig delict kan worden gezien. Om rechtsmacht te kunnen aannemen moet het dus gaan om hetzelfde feitencomplex. De rechtbank stelt vast dat in onderhavige zaak aan die voorwaarde is voldaan. Immers, de op basis van het einddossier van onderzoek Zwaluw aan verdachte ten laste gelegde varianten van mensenhandel worden, zoals vaker het geval is in mensenhandel zaken, gekenmerkt door grensoverschrijdende handelingen waarbij aan verdachte, kort gezegd, wordt verweten dat hij, deel uitmakend van een criminele organisatie die zich bezighoudt met mensenhandel, een vrouw uit Roemenië heeft aangeworven en vanuit Roemenië heeft overgebracht naar Nederland, haar heeft bewogen om zich in Nederland in de prostitutie beschikbaar te stellen en dat hij aldus deze vrouw heeft uitgebuit gedurende de ten laste gelegde periode. Op grondslag van de tenlastelegging die inhoudt dat voornoemde gedragingen behoudens te Alkmaar en/of Amsterdam en/of Amstelveen en/of elders in Nederland tevens in Roemenië zijn begaan, kan dan ook worden geoordeeld dat de Nederlandse strafwet daarop van toepassing is en op dat punt ook geen vervolgingsbeletsel bestaat.
De rechtbank is derhalve bevoegd tot kennisneming van de zaak en de officier van justitie is ontvankelijk in zijn vervolging.
Voorts heeft de rechtbank vastgesteld dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten.
3.2. Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten op grond van het volgende.
Met betrekking tot feit 1:
Komst naar Nederland
Begin november 2010 komt [slachtoffer 5] naar aanleiding van financiële problemen via een vriendin in contact met [verdachte] en zijn ex-vrouw [getuige 4]. Zij stellen haar voor om in Nederland als prostituee te gaan werken om zo haar financiële positie te verbeteren. [verdachte] zal met haar meegaan om haar te begeleiden en te helpen onder de voorwaarde dat ze de helft van het geld dat ze met de prostitutie verdient, na aftrek van de dagelijkste kosten, aan [verdachte] en zijn ex-vrouw afdraagt.
Een dag later belt [verdachte] [slachtoffer 5] en spreekt met haar af in een hotel. Hij vertelt haar dat hij van zijn vrouw is gescheiden en een liefdesrelatie met [slachtoffer 5] wil. Zijn vrouw zal verder buiten spel worden gezet. Het geld dat [slachtoffer 5] met haar werk in de prostitutie zal gaan verdienen, zal voor hen beiden bestemd zijn. Hij wil met haar een nieuw leven beginnen. Op 8 november 2010 vertrekken [verdachte] en [slachtoffer 5] met de auto naar Nederland. Zij betrekken een woning gelegen aan het [adres 1] te Amstelveen. [2]
Werklocaties en periode
Op 11 november 2010 begint [slachtoffer 5] met het werk als prostituee op de Achterdam in Alkmaar. [3] [verdachte] adviseert haar om in Amsterdam in de Rosse Buurt te gaan werken om meer geld te verdienen. [4] Op 3 januari 2011 begint [slachtoffer 5] met haar werk als prostituee in Amsterdam. [5] Zij heeft ongeveer drie jaar in Nederland gewerkt als prostituee. [6]
Manipulatie/ dwang
Toen [slachtoffer 5] in 2010 begon met het werk als prostituee, in Alkmaar, werkte ze zeven dagen in de week, van 11.00 uur ’s ochtends tot 03.00 uur ’s nachts. [7]
Al het door haar verdiende geld, tussen de ongeveer € 200,-- en € 500,-- per dag, geeft ze aan [verdachte] af zodat hij het voor haar kan sparen. [8] Toen zij in Amsterdam ging werken, had zij na een week recht op een vrije dag en werkte zij door de week van 19.00 uur tot 04.00 uur en in het weekend tot 05.00 uur. Zij stuurde € 200 per maand naar haar moeder voor haar kleine zus en hield geen geld voor zichzelf over, omdat zij de rest van het geld dat zij verdiende moest afgeven aan [verdachte]. [9] In de periode dat ze in Nederland als prostituee werkzaam is, was ze verliefd op [verdachte]. Hij doet haar geloven dat ze een relatie hebben. Hij belooft haar om later samen naar Roemenië terug te gaan, te trouwen en samen een huis te kopen. Het door haar verdiende geld wordt naar Roemenië overgeboekt door middel van moneytransfers naar de zussen van [verdachte] en andere personen. Van het geld dat naar Roemenië is gestuurd, is op naam van [slachtoffer 5] een appartement gekocht waarop een voor [slachtoffer 5] zeer nadelig levenslang vruchtgebruik voor [verdachte] is gevestigd. Daarnaast is op naam van zijn zus een stuk grond gekocht, waarop door de zwager van [verdachte] met het door [slachtoffer 5] verdiende geld een huis gebouwd zou worden in Amerikaanse stijl. [10]
[verdachte] heeft [slachtoffer 5] opgedragen om siliconenborsten te laten implanteren. Ook moet ze steeds op dieet en heeft ze op zijn verzoek piercings en tatoeages laten zetten. Ook heeft zij haar lippen laten opspuiten. [11]
Instrueren
[verdachte] heeft [slachtoffer 5] geïnstrueerd wat zij tegen anderen over haar werk mag vertellen. Zij noemt dit “het gedicht” wat zij naar de buitenwereld moest opdragen. Zij heeft dit vaak met hem gerepeteerd. De bedoeling daarvan was dat hij niet in verband mocht worden gebracht met haar werk als prostituee omdat hij niet opgepakt wilde worden. Ze mocht niet zeggen dat hij haar naar Nederland had gebracht, ze mocht niets zeggen over zijn vrienden en ze mocht niet zeggen dat ze al haar verdiende geld aan [verdachte] gaf. Als ze controle zou krijgen van de politie, dan moest ze vertellen dat ze net voldoende geld verdiende om van te leven. Ze mocht niet zeggen dat [verdachte] het geld voor haar bewaarde. [12]
[slachtoffer 5] heeft vaak ruzie gehad met [verdachte] over de hoeveelheid geld die ze verdiende. Hij spoorde haar aan om meer geld te verdienen. [13]
Getuige [slachtoffer 3]
[slachtoffer 3] herkent [verdachte] voor honderd procent als de pooier van [slachtoffer 5]. Ze weet dat ze siliconenborsten heeft. [14] Zij weet dat [verdachte] door haar zijn geld krijgt. Ze heeft wel gehoord dat [slachtoffer 5] en [verdachte] ruzie maakten over geld. Als ze te kort verdiende of als hij vermoedde dat ze geld achterhield, kregen ze ruzie. [15]
Getuige [slachtoffer 2]
[slachtoffer 2] herkent [slachtoffer 5] als het meisje dat voor [verdachte] werkte. [slachtoffer 2] heeft gezien dat zij hem geld gaf. [16]
Getuige [slachtoffer 1]
Ook [slachtoffer 1] herkent [slachtoffer 5] als het meisje met de blonde haren dat voor [verdachte] werkte. Zij heeft [verdachte] en [slachtoffer 5] horen zeggen dat ze met elkaar gingen trouwen. [slachtoffer 5] vertelde [slachtoffer 1] dat ze al haar geld aan [verdachte] gaf. Hij deed investeringen en had een stuk grond gekocht in Roemenië om daar voor hen een huis op te laten bouwen. [slachtoffer 1] heeft zelf gezien dat [slachtoffer 5] [verdachte] geld gaf. Als ze geld nodig had, kreeg ze dat van [verdachte]. Zelf had [slachtoffer 5] nooit geld. [17]
Met betrekking tot feit 2:
Begin november 2010 komen [slachtoffer 5] en [verdachte] naar Nederland [18] . In het najaar van 2010 komt ook [slachtoffer 4] met [medeverdachte 4] naar Nederland. [19] In de periode daarvoor, augustus 2010, zijn [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 6] door [medeverdachte 6] en [medeverdachte 7] Nederland binnen gebracht, nadat zij begin augustus 2010 met hen in contact zijn gekomen. [20] Op 19 april 2011 komt [slachtoffer 1] vanuit Roemenië aan op de luchthaven in Eindhoven en wordt door [medeverdachte 5] opgehaald en naar Amstelveen gebracht. [21]
Al deze vrouwen zijn door verschillende verdachten in Roemenië aangeworven en naar Nederland gebracht met het doel om hen te laten werken in de prostitutie. [22] Zij worden door hun begeleiders naar diverse verblijfplekken gebracht waar ook hun (toekomstige) pooiers en begeleiders verblijven. [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 6] worden in eerste instantie gebracht naar het appartement van [medeverdachte 1] in Amsterdam, gelegen aan de [adres 3]. [23] Na een paar dagen verhuizen [slachtoffer 2], [slachtoffer 3], [medeverdachte 1] en [slachtoffer 6] naar het [adres 1] te Amstelveen. [24]
De eerste twee weken na haar aankomst in Nederland heeft [slachtoffer 4] ook aan het [adres 1] te Amstelveen verbleven. [25] Zij verhuist later samen met [medeverdachte 4] naar de [adres 2] in Alkmaar. [26]
Na het vertrek van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 6] blijven [slachtoffer 3] en [medeverdachte 1] in het pand aan het [adres 1] achter en trekken [verdachte] en [slachtoffer 5] bij hen in. [27]
[slachtoffer 2], [slachtoffer 6] en [slachtoffer 3] belanden via [medeverdachte 1] en [medeverdachte 7] in de prostitutie. [28] [medeverdachte 6] vertrekt circa twee weken na aankomst in Nederland terug naar Roemenië. [29]
In november 2010 begint ook [slachtoffer 5] met haar werkzaamheden als prostituee in Alkmaar. [30] Vanaf begin 2011 begint [slachtoffer 4] met haar prostitutiewerkzaamheden op de Achterdam in Alkmaar. [31]
Deze vrouwen, die werkzaam zijn in de prostitutie en (onder meer) al dan niet tijdelijk in bovengenoemde woningen wonen, zijn met uitzondering van [slachtoffer 4] in [plaatsnaam], Roemenië, benaderd om in Nederland in de prostitutie te gaan werken. [32] De mannen, die de reis van de vrouwen naar Nederland regelen en hen hier huisvesten en opnemen, zijn met uitzondering van [medeverdachte 4] afkomstig uit Roemenië, en woonden voornamelijk in [plaatsnaam]. Zij zijn behulpzaam met het regelen van een werkplek voor de vrouwen. Vervolgens moeten de vrouwen het geld dat ze in de prostitutie hebben verdiend aan hen afstaan. [33] De pooiers [verdachte], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 7] instrueren de vrouwen met betrekking tot wat zij wel en niet tijdens controles van de belastingdienst en de politie mogen vertellen. Ze geven hen instructies en aanwijzingen over hun werkzaamheden, zoals welke tarieven zij moeten rekenen of laten dat over aan een meer ervaren prostituee die ook voor hen werkt. [34] De vrouwen worden door de pooiers bewogen zoveel mogelijk geld te verdienen. Ze maken lange dagen en moeten het door hen verdiende geld voor het grootste deel afstaan. Ze moeten ook werken als ze ongesteld of ziek zijn, ook al willen ze dat niet. Zij worden ook op hun werk gecontroleerd door de pooiers. [35] Binnen de groep worden de meisjes geadviseerd door zowel hun eigen pooier als andere pooiers om het door hen verdiende geld af te staan aan hun pooier. [36] De pooiers en de mannen die zijdelings betrokken zijn bij de aanwerving en begeleiding van de prostituees maken deel uit van een vriendengroep. [37] Maandelijks moeten alle pooiers voor ieder meisje dat voor hen werkt € 300,-- beschermgeld afdragen aan [medeverdachte 8](“grote [naam]”). Deze [medeverdachte 8] is ook afkomstig uit [plaatsnaam]. [38] [verdachte] en [medeverdachte 1] zijn aan deze [medeverdachte 8] ondergeschikt. [39]
[medeverdachte 2] fungeert binnen de groep als chauffeur van de prostituees van en naar werk en als toezichthouder terwijl de vrouwen aan het werk zijn. [40] De auto’s die de mannen kochten en waar de mannen in reden, werden op naam van een van de vrouwen gezet [41] . [medeverdachte 2] verricht in ieder geval vanaf oktober 2010 tot en met april 2013 tevens met grote regelmaat moneytransfers (voornamelijk vanuit Alkmaar en Amsterdam naar [plaatsnaam] in Roemenië). [42] Ook verricht hij binnen de groep andere diensten en klusjes voor de mannen tegen betaling. [43] Hij verblijft af en toe in de woning aan de [adres 2] in Alkmaar, welke woning een eerste opvangadres in Nederland was voor de vrouwen en hun pooiers [44] , en in de woning aan het [adres 1] te Amstelveen. [45] Na de aangifte van [slachtoffer 3] heeft [medeverdachte 2] haar nog benaderd en onder meer gevraagd waarom ze problemen heeft veroorzaakt voor [medeverdachte 1] door een verklaring af te leggen. [46]
Op 14 mei 2013 worden [verdachte] en [medeverdachte 1] aangehouden op verdenking van mensenhandel. [47]
3.3. Nadere bewijsoverwegingen
Met betrekking tot feit 1:
Een bewezenverklaring van artikel 273f, lid 1 sub 1 Sr zoals onder het eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegd, kan volgen indien verdachte met aangeefster handelingen heeft verricht (werven/vervoeren/huisvesten/opnemen) met het oogmerk van uitbuiting en door gebruik van de in dat artikel genoemde (dwang)middelen. Een bewezenverklaring van de overige cumulatief/alternatief tenlastegelegde modaliteiten van mensenhandel kan volgen indien verdachte aangeefster door een (dwang)middel beweegt zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (lid 1 sub 4), haar dwingt/beweegt hem te bevoordelen uit de opbrengst van seksuele handelingen (lid 1 sub 9) en indien verdachte opzettelijk voordeel trekt uit uitbuiting (lid 1 sub 6) .
Voor het vaststellen van de door verdachte toegepaste (dwang)middelen, hoe subtiel deze op sommige onderdelen ook genoemd kunnen worden in een situatie als de onderhavige waarbij sprake is van instemming met de uitbuiting en het afstaan van geld, is de hele context waarin de handelingen van de verdachte plaats hebben gevonden van belang. De rechtbank zal bij de beantwoording van de vraag of verdachte misbruik heeft gemaakt van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht alle aspecten van de verhouding waarin verdachte en aangeefster zich tot elkaar bevinden in ogenschouw.
Uit de onder 3.2 vermelde redengevende feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat verdachte [slachtoffer 5] onder valse voorwendsels naar Nederland heeft gebracht en haar daar heeft gehuisvest en dat hij deze handelingen verrichtte met het oogmerk om haar uit te buiten in de prostitutie en haar ook daadwerkelijk heeft uitgebuit en overweegt daartoe als volgt.
Vaststaat dat [slachtoffer 5] toen zij besloot met [verdachte] naar Nederland te komen, als alleenstaande 20-jarige vrouw in nadelige financiële omstandigheden verkeerde waarbij komt dat haar naaste familie zoals haar moeder inmiddels een verblijfstatus in Italië had en aldaar verbleef. Verdachte was hiervan op de hoogte en in die wetenschap doet hij haar geloven dat ze een liefdesrelatie hebben en dat hij met haar wil trouwen en een toekomst met haar wil opbouwen. Door misbruik van haar verliefdheid en aldus wijsgemaakte toekomstverwachtingen verlaat zij haar geboorteland samen met verdachte en begint zij, geheel geïnstrueerd door verdachte, met haar werkzaamheden als prostituee in Alkmaar en vervolgens in Amsterdam omdat daar volgens verdachte meer geld te verdienen valt. Door dit misbruik heeft verdachte haar tevens bewogen al het door haar verdiende geld aan hem af te staan, met de valse voorspiegeling van zaken dat hij dat voor haar zal sparen en investeren. Haar geld kwam immers in werkelijkheid terecht bij de zussen van verdachte in Roemenië en andere familieleden van hem en werd onder meer aangewend om onroerend goed te kopen waarbij een voor verdachte gunstige maar voor [slachtoffer 5] zeer ongunstige regeling notarieel werd vastgelegd. Behalve de relatief kleine bedragen die zij aan haar moeder mocht overmaken, heeft [slachtoffer 5] verder nooit meer iets van het door haar verdiende geld teruggezien. In die zin is zij ook misleid ten behoeve van verdachtes financieel gewin en heeft hij opzettelijk voordeel getrokken uit het aldus uitbuiten van [slachtoffer 5]. Om de opbrengst die hij uit haar werkzaamheden genoot te maximaliseren, heeft hij haar bovendien bewogen om siliconenborsten te laten plaatsen, tatoeages en piercings te laten zetten en haar lippen te laten opspuiten. Ook draagt hij haar op wat zij tegen anderen moet zeggen over haar werk als prostituee en over zijn rol. De bedoeling van die gang van zaken kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders uitgelegd worden dan dat hij op geen enkele manier met haar werkzaamheden wil worden gerelateerd hetgeen mede van betekenis is voor het aannemen van het bij verdachte aanwezige oogmerk van uitbuiting en het door verdachte (zelfs doelbewust) misbruik maken van uit feitelijke omstandigheden voorvloeiend overwicht.
Bewijsverweer
Door de raadsvrouw is aangevoerd dat [slachtoffer 5] niet naar waarheid zou hebben verklaard, omdat zij aangifte doet uit jaloezie, namelijk op het moment dat ze denkt dat [verdachte] is vreemd gegaan. Deze verklaring is ongeloofwaardig en staat haaks op haar eerder afgelegde verklaringen, namelijk dat zij vrijwillig als zelfstandig prostituee aan het werk is en haar inkomsten niet afstaat, aldus de raadsvrouw.
Met betrekking tot waardering van de verklaring van aangeefster [slachtoffer 5] overweegt de rechtbank het volgende.
In de verklaringen die door [slachtoffer 5] op 14 mei 2013 bij de politie en op 21 juni 2013 bij de rechter-commissaris zijn afgelegd, verklaart zij dat zij zelfstandig en vrijwillig als prostituee werkt, en een liefdesrelatie heeft met [verdachte]. Hij woont echter niet bij haar en is niet haar pooier en zij draagt geen geld aan hem af. Zij weet niets van een door [verdachte] gekocht stuk grond in Roemenië, waarop hij een huis gaat bouwen in Amerikaanse stijl.
Door het onderzoeksteam worden in bovengenoemde verklaringen op bepaalde punten discrepanties geconstateerd ten opzichte van verklaringen die getuigen hebben afgelegd alsmede ten opzichte van andere onderzoeksbevindingen. Uit getuigenverklaringen blijkt bijvoorbeeld dat [slachtoffer 5] wel degelijk het door haar verdiende geld afdraagt aan [verdachte] (zie verklaringen getuige [slachtoffer 1] d.d. 13 februari 2013 en [slachtoffer 2] d.d. 18 april 2013). Voorts blijkt uit een tapgesprek van 8 maart 2013 dat ze wel degelijk op de hoogte is van de aankoop van een stuk grond waarop een huis zal worden gebouwd. Bovendien blijkt uit zendmastgegevens dat in de periodes dat [verdachte] in Nederland is geweest, zijn mobiele telefoon een zendmast heeft aangestraald in de Dapperstraat, in de directe nabijheid van de woning van [slachtoffer 5].
Naar aanleiding van een telefoongesprek tussen de zedenpolitie en [slachtoffer 5] met betrekking tot de mededeling dat zij door een pooiergroepering in Italië wordt bedreigd, volgt een mailbericht op 23 september 2013. Uit hoofde van dit bericht wordt [slachtoffer 5] vanaf 11 november 2013 een aantal malen door leden van het onderzoeksteam Zwaluw gehoord en legt zij voor [verdachte] belastende verklaringen af. Deze verklaringen bevestigt zij tijdens de verhoren bij de rechter-commissaris op 18 maart 2014 en 24 maart 2014 en legt uit, na meermaals hierop te zijn doorgevraagd (zowel door politie als door de rechter commissaris als op verzoek van de verdediging) dat zij haar eerdere ontlastende verklaringen heeft afgelegd omdat zij door [verdachte] was geïnstrueerd om ontlastend over hem te verklaren. In die zin is de rechtbank er ook van overtuigd dat zij lange tijd onder invloed heeft gestaan van [verdachte] waardoor zij vasthield aan het ingestudeerde ‘gedicht’ en dienovereenkomstig bleef verklaren, zelfs toen verdachte was aangehouden. De rechtbank herkent in de handelswijze van verdachte dan ook de tactiek van de zogenoemde ‘loverboy’, tegenwoordig ook wel ‘loverpooier’ genoemd.
Gelet op de authenticiteit van en de consistentie van de belastende verklaringen die aangeefster [slachtoffer 5] heeft afgelegd en mede in aanmerking genomen dat de lijn in al haar verklaringen past bij de modus operandi die wordt toegepast bij het werven en uitbuiten van andere in onderzoek Zwaluw bekend geworden prostituees, acht de rechtbank de aangifte jegens [verdachte] en de aanvullende verklaringen van [slachtoffer 5] daarop geloofwaardig.
Daarnaast overweegt de rechtbank (met verwijzing naar hetgeen de rechtbank over de criminele organisatie heeft vastgesteld) dat uit de aangiftes van de diverse prostituees binnen het onderzoek Zwaluw het beeld naar voren komt dat verdachte en medeverdachten tot een groep mannen behoren, die elkaar grotendeels vanuit Roemenië (in het bijzonder de stad [plaatsnaam]) kennen. Zij delen in Nederland elkaars woningen en hebben zelf geen inkomsten uit eigen (aantoonbare) werkzaamheden. Met betrekking tot de uitbuiting van de vrouwen wordt een eenduidige modus operandi gehanteerd. Er wordt misbruik gemaakt van de kwetsbare positie van de vrouwen, omdat zij vaak de zorg hebben voor jonge kinderen en/of te kampen hebben met financiële problemen. Bij alle betrokken prostituees is sprake van misleiding, doordat gemaakte afspraken met betrekking tot de opbrengst uit de prostitutie niet worden nagekomen.
Met betrekking tot feit 2:
Juridisch kader
Voor een bewezenverklaring van deelname aan een criminele organisatie is vereist dat de organisatie bestaat uit een samenwerkingsverband tussen de verdachte en tenminste één andere persoon en dat deze een zekere duurzaamheid heeft alsmede een structureel karakter kent. Voorts moet de organisatie als oogmerk hebben het plegen van misdrijven. Ook moeten de deelnemers het opzet hebben op deelname aan de organisatie.
Duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband
Uit voormelde bewijsmiddelen leidt de rechtbank het volgende af. Een in Nederland verblijvende groep mannen, bestaande uit vrienden die elkaar oorspronkelijk kennen uit [plaatsnaam], Roemenië, werft in het thuisland vrouwen aan om in de prostitutie te gaan werken. [medeverdachte 1], [verdachte] en [medeverdachte 7] maken onder meer deel uit van deze groep en hebben ieder een van deze vrouwen (met als doel deze) voor hen in de prostitutie (te laten) werken. [medeverdachte 7], [medeverdachte 6] en [verdachte], hebben zich beziggehouden met het aanwerven van vrouwen in Roemenië en hebben ervoor gezorgd dat de vrouwen direct na aankomst in Nederland naar de genoemde adressen in Amsterdam, Amstelveen en Alkmaar worden gebracht. Daar worden ze gedurende enige tijd gehuisvest bij hun (beoogde) pooiers in huis en wordt een werkplek voor de vrouwen geregeld. Alle (beoogde) pooiers instrueren hun vrouw op overeenkomstige wijze wat zij wel en niet tijdens controles door de belastingdienst en de politie moet zeggen. Ook krijgen zij instructies over hun werkzaamheden, over de tarieven die ze daarvoor moeten rekenen en over hoe zij klanten in de Engelse taal te woord moeten staan. Aan het hoofd van de groep pooiers staat [medeverdachte 8], aan wie maandelijks een geldbedrag ad € 300,-- als beschermgeld wordt afgedragen. [medeverdachte 2] is de ‘klusjesman’ of ‘loopjongen’ in de groep, die voor de verschillende pooiers diensten verricht, al dan niet tegen betaling. Deze diensten bestaan onder meer uit het chauffeuren van de vrouwen van en naar hun werk of naar instanties als de Belastingdienst, het op verzoek verrichten van moneytransfers en het toezicht houden op de vrouwen terwijl ze werken. De auto’s die de mannen kochten en waar de mannen in reden werden met praktische hulp van [medeverdachte 2] op naam van een van de vrouwen gezet. [48] Deze groep is vanaf 1 augustus 2010 tot en met 14 mei 2013 in wisselende samenstelling actief bezig geweest met de mensenhandel van verschillende vrouwen. Op basis van deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat er sprake is (geweest) van een samenwerkingsverband tussen genoemde verdachten, dat van een duurzaam karakter en gestructureerd van aard was, op basis van een hiërarchische verhouding zoals hiervoor omschreven.
Oogmerk
Het aldus duurzame en gestructureerde samenwerkingsverband tussen onder meer de verdachten [medeverdachte 7], [medeverdachte 1], [verdachte] en [medeverdachte 2] had als oogmerk het plegen van mensenhandel in verschillende varianten. Hiermee diende zoveel mogelijk geld binnen te worden gehaald. Dit volgt uit al hetgeen hiervoor is overwogen, in onderling verband en samenhang beschouwd. Het samenwerkingsverband had geen ander doel dan het naar Nederland brengen van vrouwen om hen in de prostitutie te laten werken, het daadwerkelijk tewerkstellen van deze vrouwen in de prostitutie en het verrichten van werkzaamheden die daarmee verband hielden, zoals het vervoeren van de vrouwen van en naar hun werkplekken en het houden van toezicht en controle op deze vrouwen tijdens hun werk. Niet gebleken is dat bovengenoemde mannen andere structurele inkomstenbronnen hadden dan het geld dat de door hen aangeworven en tewerkgestelde prostituees verdienden.
Deelneming
Op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen, ook die onder feit 1 acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in strafrechtelijk relevante zin heeft deelgenomen aan bovenstaande criminele organisatie. Het bewijs van het (dubbele) opzet van de verdachte, zowel op de deelname aan de organisatie, als op het algemeen oogmerk van deze organisatie, volgt uit de bewijsmiddelen en uit hetgeen hiervoor, onder ‘duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband’ over de rol en het handelen van de verdachte nader is overwogen.
Hetgeen de raadsvrouw overigens nog naar voren heeft gebracht, vindt zijn weerlegging in de gebezigde bewijsmiddelen en/of wordt verworpen onder verwijzing naar hetgeen de rechtbank hiervoor ten aanzien van het bewijs heeft overwogen.
3.3. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1
hij in de periode van 1 november 2010 tot en met 14 mei 2013 te Alkmaar en/of te Amsterdam en/of te Amstelveen en/of elders in Nederland en/of in Roemenië,
een ander, genaamd [slachtoffer 5], door
telkens met één of meer van de onder lid 1, sub 1° van artikel 273f Wetboek van Strafrecht genoemde middelen, te weten door dwang en andere feitelijkheid en door misleiding en door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie,
1) heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en opgenomen met het oogmerk van uitbuiting (artikel 273 f lid 1 sub 1), en
2) heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard (artikel 273 f lid 1 sub 4), en
3) heeft gedwongen hem te bevoordelen uit de opbrengst van haar seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling (artikel 273f lid 1
sub 9),
en
telkens opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer 5] (artikel 273 f lid 1 sub 6),
waarbij die dwang of een andere feitelijkheid hebben bestaan uit:
- het door die [slachtoffer 5] verantwoording laten afleggen over haar verdiensten uit haar prostitutiewerkzaamheden aan hem, verdachte,
- het bewegen van die [slachtoffer 5] om borstimplantaten en piercings en tatoeages te laten
plaatsen en haar lippen op te laten spuiten,
- het instrueren van die [slachtoffer 5] over wat zij wel en niet tegen anderen mocht/moest zeggen.
Feit 2
hij in de periode van 01 augustus 2010 tot en met 14 mei 2013 te Alkmaar en/of te Amsterdam en/of te Utrecht en/of elders in Nederland en/of te Roemenië,
heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het
plegen van misdrijven, namelijk: mensenhandel in vereniging, als bedoeld in artikel 273f (lid 1 ahf sub 1 en/of sub 4 en/of sub 6 en/of sub 9) wetboek van strafrecht;
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1: mensenhandel, meermalen gepleegd;
Feit 2: deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
6. Motivering van de sanctie
6.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achtenveertig (48) maanden met aftrek van het ondergane voorarrest.
6.2. Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich op de bewezen verklaarde wijze binnen georganiseerd verband schuldig gemaakt aan – kort gezegd – mensenhandel. Verdachte heeft misbruik gemaakt van de kwetsbare (financiële) positie van [slachtoffer 5]. Door haar in strijd met de waarheid voor te spiegelen dat de door haar verdiende inkomsten uit haar prostitutiewerkzaamheden voor haar werden gespaard, heeft hij haar misleid. Verdachte hield het grootste deel van de opbrengst uit het prostitutiewerk van [slachtoffer 5] onder zich en bewoog haar ertoe zo veel mogelijk te werken en te verdienen. Bovendien instrueerde verdachte haar in wat zij wel en niet tegen de politie mocht zeggen, om zo te voorkomen dat de door hem gepleegde mensenhandel aan het licht zou komen. Op die manier heeft verdachte zich ten koste van [slachtoffer 5] verrijkt.
Uit het bewezen verklaarde is tevens gebleken dat verdachte deel uitmaakte van een criminele organisatie met als oogmerk het plegen van mensenhandel op soortgelijke wijze als hierboven beschreven. Dit is ook een ernstig feit. Mensenhandel waarbij iemand die in een zeer kwetsbare positie verkeert met het oog op financieel gewin in de prostitutie wordt gebracht is een vergaande en ontluisterende manier van uitbuiting, waarbij de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer ondergeschikt wordt gemaakt aan de zucht naar geldelijk gewin van de uitbuiters. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke feiten doorgaans nog lange tijd de psychische gevolgen hiervan ondervinden. Onder meer uit de informatie die de raadsvrouwe van [slachtoffer 5] ter terechtzitting van 9 april 2014 heeft gegeven, blijkt dat zij nog steeds ernstige psychische klachten ondervindt van hetgeen haar is overkomen. De rechtbank rekent dit verdachte ernstig aan.
Op grond van de aard en de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat – uit een oogpunt van normhandhaving en preventie – alleen een vrijheidsbenemende straf in aanmerking komt.
De rechtbank heeft acht geslagen op de straffen die in andere mensenhandelzaken zijn opgelegd. De rechtbank heeft tevens acht geslagen op de omstandigheid dat de verdachte blijkens het hem betreffend uittreksel justitiële documentatie in Nederland niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld voor een soortgelijk feit.
De rechtbank ziet aanleiding enigszins af te wijken van de eis van de officier van justitie in de omstandigheden dat zij niet alle ten laste gelegde vermelde middelen van feit 1 – met name het ten laste gelegde geweld – wettig en overtuigend bewezen acht. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
7. Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer 5] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 325.000,- ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde materiële schade bestaat uit € 300.000,- en de gestelde immateriële schade uit € 25.000,-.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 70.000,- rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 bewezen verklaarde feit. Tevens komt de rechtbank vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 5.000,- billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, tot een totaalbedrag van € 75.000,- vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 november 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken, tot op heden begroot op nihil.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: mensenhandel] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen voor het totaalbedrag van € 75.000,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door driehonderdvijfenzestig (365) dagen hechtenis. De toepassing van deze hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36f, 57, 140 en 273f van het Wetboek van Strafrecht.
9. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.3 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van DERTIG (30) MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 5] geleden schade tot een bedrag van € 75.000,-, bestaande uit € 70.000,- voor de materiële en
€ 5.000,- voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 november 2010 tot aan de dag der algehele voldoening, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 5] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 75.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 november 2010 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 365 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.W. Groenendijk, voorzitter,
mr. A.S. van Leeuwen en mr. E.J. van Keken, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers B.H.E. Zuidam en mr. A.M.A. Beckers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 april 2014.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Het schriftelijk stuk, te weten een e-mail bericht in de Roemeense taal, inclusief Nederlandse vertaling, d.d. 23 september 2013, dossierpagina 3428 tot en met 3433, het proces-verbaal verhoor aangeefster [slachtoffer 5] d.d. 11 november 2013, opgenomen in het A-dossier, dossierpagina 3436 tot en met 3437 en dossierpagina 3440 tot en met 3441.
3.Het proces-verbaal verhoor aangeefster [slachtoffer 5] d.d. 12 november 2013, opgenomen in het A-dossier, dossierpagina 3447 en proces-verbaal van bevindingen melding belastingdienst, dossierpagina 757.
4.Het schriftelijk stuk, te weten een e-mail bericht, d.d. 23 september 2013, dossierpagina 3431.
5.Het proces-verbaal verhoor aangeefster [slachtoffer 5] d.d. 12 november 2013, opgenomen in het A-dossier, dossierpagina 3447.
6.Het proces-verbaal verhoor aangeefster [slachtoffer 5] d.d. 12 november 2013, opgenomen in het A-dossier, dossierpagina 3450 en het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 14 mei 2013, dossierpagina 1325.
7.Het proces-verbaal verhoor aangeefster [slachtoffer 5] d.d. 11 november 2013, opgenomen in het A-dossier, dossierpagina 3446.
8.Het proces-verbaal verhoor aangeefster [slachtoffer 5] d.d. 12 november 2013, opgenomen in het A-dossier, dossierpagina 3446, het proces-verbaal verhoor getuige [slachtoffer 1] d.d. 13 februari 2013, dossierpagina 277.
9.Het proces-verbaal verhoor aangeefster [slachtoffer 5] d.d. 12 november 2013, opgenomen in het A-dossier, dossierpagina 3449 en 3450.
10.Het schriftelijk stuk, te weten een e-mail bericht d.d. 23 september 2013, dossierpagina 3431 tot en met 3433, het proces-verbaal verhoor van aangeefster [slachtoffer 5] d.d. 11 november 2013, opgenomen in het A-dossier, dossierpagina 3439, het proces-verbaal bevindingen d.d. 12 juli 2013, dossierpagina 1033 tot en met 1034, inclusief bijlagen dossierpagina 1035 tot en met 1046, het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 14 mei 2013, dossierpagina 1325 tot en met 1328 en de verklaring die verdachte ter terechtzitting van 7 april 2014 heeft afgelegd.
11.Het proces-verbaal verhoor van aangeefster [slachtoffer 5] d.d. 12 november 2013, opgenomen in het A-dossier, dossierpagina 3450, het proces-verbaal verhoor getuige [slachtoffer 3] d.d. 20 maart 2013, dossierpagina 506.
12.Het proces-verbaal verhoor van aangeefster [slachtoffer 5] d.d. 11 november 2013, opgenomen in het A-dossier, dossierpagina 3435 tot en met 3436.
13.Het proces-verbaal verhoor van getuige [slachtoffer 3] d.d. 20 maart 2013, dossierpagina 507 en het proces-verbaal verhoor van getuige [slachtoffer 3] d.d. 24 maart 2013, dossierpagina 516, het proces-verbaal van verhoor van aangeefster [slachtoffer 5] d.d. 12 november 2013, opgenomen in het A-dossier, dossierpagina 3447 en 3452, het proces-verbaal verhoor van aangeefster [slachtoffer 5] d.d. 18 maart 2014 bij de rechter-commissaris.
14.Het proces-verbaal verhoor van getuige [slachtoffer 3] d.d. 20 maart 2013, dossierpagina 506.
15.Het proces-verbaal verhoor van getuige [slachtoffer 3] d.d. 24 maart 2013, dossierpagina 516.
16.Het proces-verbaal verhoor van getuige [slachtoffer 2] d.d. 18 april 2013, dossierpagina 472.
17.Het proces-verbaal verhoor getuige [slachtoffer 1] d.d. 12 februari 2013, dossierpagina 249 en het proces-verbaal verhoor getuige [slachtoffer 1] d.d. 13 februari 2013, dossierpagina 276 tot en met 277.
18.Het schriftelijk stuk, te weten een e-mail bericht d.d. 23 september 2013, dossierpagina 3431 tot en met 3432 en het proces-verbaal verhoor aangeefster [slachtoffer 5], d.d. 12 november 2013, opgenomen in het A-dossier, dossierpagina 3444.
19.Het proces-verbaal aangifte door [slachtoffer 4], d.d. 27 augustus 2012, dossierpagina 569.
20.Het proces-verbaal aangifte door [slachtoffer 4], d.d. 27 augustus 2012, dossierpagina 569.
21.Het proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1], d.d. 5 mei 2011, dossierpagina 205 en het proces-verbaal van bevindingen uitlezen locaties SIMkaart [slachtoffer 1], d.d. 21 november 2012, dossierpagina 832 tot en met 836.
22.Het schriftelijk stuk, te weten een verklaring van [slachtoffer 6] d.d. 26 oktober 2010 bij het Openbaar Ministerie in Roemenië, dossierpagina 550 tot en met 552, het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 2] d.d. 16 april 2013, dossierpagina 413, proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 3] d.d. 20 maart 2013, dossierpagina 502 tot en met 503, het proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1], d.d. 5 mei 2011, dossierpagina 206, het schriftelijk stuk, te weten een e-mailbericht van [slachtoffer 5] d.d. 23 september 2013, dossierpagina 3431en het proces-verbaal aangifte door [slachtoffer 4], d.d. 27 augustus 2012, dossierpagina 569.
23.Het schriftelijk stuk, te weten een verklaring van [slachtoffer 6] d.d. 26 oktober 2010 bij het Openbaar Ministerie in Roemenië, dossierpagina 550 tot en met 552, het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 2] d.d. 16 april 2013, dossierpagina 413, het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 2], d.d. 17 april 2013, dossierpagina 440 en het proces-verbaal verhoor verdachte [medeverdachte 1] d.d. 15 mei 2013, dossierpagina 1142.
24.Het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 3], d.d. 20 maart 2013, dossierpagina 506.
25.Het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 4], d.d. 25 januari 2013, dossierpagina 722.
26.Het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 3], d.d. 24 maart 2013, dossierpagina 514.
27.Het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 3], d.d. 20 maart 2013, dossierpagina 506 en het schriftelijk stuk, te weten een e-mail bericht van [slachtoffer 5] d.d. 23 september 2013, dossierpagina 3432 en het proces-verbaal verhoor aangeefster [slachtoffer 5], d.d. 12 november 2013, opgenomen in het A-dossier, dossierpagina 3444.
28.Het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 2] d.d. 16 april 2013, dossierpagina 415, 419, 421 en het schriftelijk stuk, te weten een verklaring [slachtoffer 6] d.d. 26 oktober 2010 bij het Openbaar Ministerie in Roemenië, dossierpagina 549 tot en met 551.
29.Het schriftelijk stuk, te weten de verklaring van [medeverdachte 6] bij de Roemeense autoriteiten d.d. 3 april 2012, dossierpagina 1273 tot en met 1277 en het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 2] d.d. 16 april 2013, dossierpagina 420.
30.Het proces-verbaal verhoor aangeefster [slachtoffer 5], d.d. 12 november 2013, opgenomen in het A-dossier, dossierpagina 3445 tot en met 3446.
31.Het proces-verbaal aangifte [slachtoffer 4], d.d. 27 augustus 2012, dossierpagina 580.
32.Het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 2], d.d. 25 augustus 2011, dossierpagina 362, 365 en 368, het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 3], d.d. 18 maart 2013, dossierpagina 503, het proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1], d.d. 5 mei 2011, dossierpagina 202 en het proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 5], d.d. 13 november 2013, opgenomen in het A-dossier, dossierpagina 3470.
33.Het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 5], d.d. 12 november 2013, opgenomen in het A-dossier, dossierpagina 3446 tot en met 3447, het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 1], d.d. 7 juli 2011, dossierpagina 228 en 229, het proces-verbaal aangifte door [slachtoffer 4], d.d. 27 augustus 2012, dossierpagina 576, het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 3], d.d. 20 maart 2013, dossierpagina 505, het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 2], d.d. 25 augustus 2011, dossierpagina 380 en 384 en het schriftelijk stuk, te weten een verklaring [slachtoffer 6] d.d. 26 oktober 2010 bij het Openbaar Ministerie in Roemenië, dossierpagina 551.
34.Het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 3], d.d. 20 maart 2013, dossierpagina 502 en 503, het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 3], d.d. 24 maart 2013, dossierpagina 514, het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 1] d.d. 13 februari 2013, dossierpagina 277 en 280, het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 4] d.d. 5 december 2012, dossierpagina 672 en 673, het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 2], d.d. 16 april 2013, dossierpagina 414 en 415 en het proces-verbaal aangifte door [slachtoffer 5], d.d. 11 november 2013, dossierpagina 3435 en 3436.
35.Het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 1] d.d. 7 juli 2011, dossierpagina 228, het proces-verbaal aangifte door [slachtoffer 2], d.d. 25 augustus 2011, dossierpagina 378, 380 en 384, proces-verbaal aangifte door [slachtoffer 2], d.d. 16 april 2013, dossierpagina 415 en 425, het proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 3], d.d. 24 maart 2013, dossierpagina 513 en 514, het proces-verbaal aangifte door [slachtoffer 4], d.d. 27 augustus 2012, dossierpagina 577 en 578 en het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 5], d.d. 12 november 2011, opgenomen in het A-dossier, dossierpagina 3446, 3449 en 3450.
36.Het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 4] d.d. 5 december 2012, dossierpagina 671.
37.Het proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 3], d.d. 24 maart 2013, dossierpagina 515 en het proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 5], d.d. 13 november 2013, opgenomen in het A-dossier, dossierpagina 3481 en 3482.
38.Het proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 4], d.d. 11 december 2012, dossierpagina 676 tot en met 677, het proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 4], d.d. 12 december 2012, dossierpagina 690 tot en met 691, het proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 3], d.d. 24 maart 2013, dossierpagina 516, het proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 2], d.d. 18 april 2013, dossierpagina 479, het proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 5], d.d. 12 november 2013, opgenomen in het A-dossier, dossierpagina 3455 en het proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 5], d.d. 13 november 2013, opgenomen in het A-dossier, dossierpagina 3482.
39.Het proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 5], d.d. 12 november 2013, opgenomen in het A-dossier, dossierpagina 3455.
40.Het proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 1], d.d. 7 juli 2011, dossierpagina 226 en 227, het proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 2], d.d. 16 april 2013, dossierpagina 425 en 426, het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 4], d.d. 27 augustus 2012, dossierpagina 575 tot en met 576 en 594, het proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 4], d.d. 30 november 2012, dossierpagina 640 en 642, het proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 5] door de rechter-commissaris, d.d. 18 maart 2014, blad 10 en 11, het proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 1], d.d. 12 februari 2013, dossierpagina 250, het proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 5], d.d. 12 november 2013, opgenomen in het A-dossier, dossierpagina 3445 en 3446 en het proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 2], d.d. 5 oktober 2013, dossierpagina 3815 tot en met 3816.
41.Het proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 2] d.d. 5 oktober 2013, dossierpagina 3817
42.Het proces-verbaal van bevindingen onderzoek naar geldtransacties middels Western Union door [medeverdachte 2], dossierpagina 3270-3272 met bijlagen
43.Het schriftelijk stuk, te weten een e-mail bericht in de Roemeense taal, inclusief Nederlandse vertaling, d.d. 23 september 2013, dossierpagina 3432 en het proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 2], d.d. 5 oktober 2013, dossierpagina 3815 tot en met 3816
44.Het proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 2] d.d. 5 oktober 2013, dossierpagina 3817
45.Het proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 4], d.d. 29 november 2012, dossierpagina 627, het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 1] d.d. 7 juli 2011, dossierpagina 225 en het proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 5], d.d. 12 november 2013, opgenomen in het A-dossier, dossierpagina 3444 tot en met 3445.
46.Het proces-verbaal van bevindingen [medeverdachte 2] aan de deur bij [slachtoffer 3] d.d. 3 februari 2014, dossierpagina 3855 en het proces-verbaal van bevindingen bedreiging [slachtoffer 3] d.d. 17 maart 2014, losse dossierbijlage.
47.Het proces-verbaal aanhouding [medeverdachte 1], dossierpagina 1108 en het proces-verbaal aanhouding [verdachte], dossierpagina 1312.
48.Het proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 2] d.d. 5 oktober 2013, dossierpagina 3817