ECLI:NL:RBNHO:2014:5865

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 april 2014
Publicatiedatum
25 juni 2014
Zaaknummer
15/700259-13
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mensenhandel en uitbuiting van Roemeense vrouwen in de prostitutie

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 28 april 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mensenhandel en uitbuiting van Roemeense vrouwen. De verdachte werd ervan beschuldigd meerdere vrouwen, waaronder [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 6], naar Nederland te hebben gebracht met het oogmerk hen in de prostitutie te laten werken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met medeverdachten de vrouwen heeft aangeworven en hen heeft meegenomen naar Nederland, waar zij zich beschikbaar stelden voor seksuele handelingen. De rechtbank heeft de tenlastelegging in verschillende feiten onderverdeeld, waarbij de nadruk lag op de dwang en uitbuiting van de slachtoffers. De verdediging voerde aan dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte wel degelijk betrokken was bij de mensenhandel. De rechtbank heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld voor het medeplegen van mensenhandel, terwijl hij van andere feiten werd vrijgesproken. De rechtbank legde een gevangenisstraf van twaalf maanden op, met aftrek van het voorarrest. De vorderingen van de benadeelde partijen werden deels niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze niet in het strafgeding konden worden behandeld. De uitspraak benadrukt de ernst van mensenhandel en de gevolgen voor de slachtoffers, die vaak in kwetsbare posities verkeren en psychische schade ondervinden van hun ervaringen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/700259-13
Uitspraakdatum: 28 april 2014
Tegenspraak (279 Sv)
Strafvonnis (Promis)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 8, 9, 11 en 14 april 2014 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Roemenië),
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. E. Visser en van wat de raadsvrouw van verdachte, mr. K. Lans, advocaat te Haarlem, naar voren heeft gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij in of omstreeks de periode van 01 augustus 2010 tot en met 15 september 2010 te Alkmaar en/of te Amsterdam en/of te Amstelveen en/of elders in Nederland en/of te Roemenië,
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een ander, genaamd [slachtoffer 3], door
(telkens) met één of meer van de onder lid 1, sub 1° van artikel 273f Wetboek van Strafrecht genoemde middelen, te weten door dwang en/of geweld of een andere feitelijkheid en/of door dreiging met geweld of een andere feitelijkheid en/of door afpersing en/of door misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeidend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie,
1) heeft geworven en/of vervoerd en/of overgebracht en/of gehuisvest en/of opgenomen met het oogmerk van uitbuiting (artikel 273 f lid 1 sub 1), en/of
2) heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (van seksuele aard)
dan wel enige handeling heeft ondernomen waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [slachtoffer 3] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (van seksuele aard) (artikel 273 f lid 1sub 4), en/of
3) heeft gedwongen of bewogen hem en/of zijn mededader(s) te bevoordelen uit de opbrengst van haar seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling (artikel 273f lid 1 sub 9),
en/of
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer 3]
(artikel 273 f lid 1 sub 6),
waarbij dat geweld of een andere feitelijkheid en/of die dreiging met geweld of een andere feitelijkheid en/of genoemde enige handeling (onder 2)) heeft/hebben bestaan uit:
[in Roemenië]
- het in een appartement in [plaatsnaam] opsluiten en/of gedurende (ongeveer) twee weken, althans enige tijd, opgesloten gehouden, althans het gedurende die tijd in haar vrijheid beperkt houden van die [slachtoffer 3], en/of
- het dwingen, althans bewegen, van die [slachtoffer 3] om seksuele handelingen van/met verdachte en/of zijn mededader(s) te dulden, en/of
- het regelen en/of betalen van een paspoort voor die [slachtoffer 3], en/of
- het brengen van die [slachtoffer 3] (per auto) naar Nederland, en/of
[in Nederland]
- het regelen en/of aanvragen van een werkvergunning voor die [slachtoffer 3], en/of
- het regelen en/of betalen van een werkkamer voor die [slachtoffer 3] en/of het geven van werkkleding (lingerie) aan die [slachtoffer 3] en/of het instrueren van die [slachtoffer 3]
over de tarieven die zij voor haar prostitutiewerkzaamheden moest vragen en welke handelingen zij moest verrichten en/of het instueren van die [slachtoffer 3] hoe zij haar (prostitutie)klant(en) in het Engels te woord moest staan;
Feit 2
hij in of omstreeks de periode van 01 augustus 2010 tot en met 15 september 2010 te Alkmaar en/of te Amsterdam en/of te Amstelveen en/of elders in Nederland en/of te Roemenië,
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een ander, genaamd [slachtoffer 2], door
(telkens) met één of meer van de onder lid 1, sub 1° van artikel 273f Wetboek van Strafrecht genoemde middelen, te weten door dwang en/of geweld of een andere feitelijkheid en/of door dreiging met geweld of een andere feitelijkheid en/of door afpersing en/of door misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeidend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie,
1) heeft geworven en/of vervoerd en/of overgebracht en/of gehuisvest en/of opgenomen met het oogmerk van uitbuiting (artikel 273 f lid 1 sub 1), en/of
2) heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (van seksuele aard) dan wel enige handeling heeft ondernomen waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [slachtoffer 2] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot
het verrichten van arbeid of diensten (van seksuele aard) (artikel 273 f lid 1 sub 4),en/of
3) heeft gedwongen of bewogen hem en/of zijn mededader(s) te bevoordelen uit de opbrengst van haar seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling (artikel 273f lid 1 sub 9),
en/of
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer 2] (artikel 273 f lid 1 sub 6),
waarbij dat geweld of een andere feitelijkheid en/of die dreiging met geweld of een andere feitelijkheid en/of genoemde enige handeling (onder 2)) heeft/hebben bestaan uit:
[in Roemenië]
- het in een appartement in [plaatsnaam] opsluiten en/of gedurende (ongeveer) twee weken, althans enige tijd, opgesloten gehouden, althans het gedurende die tijd in haar vrijheid beperkt houden van die [slachtoffer 2], en/of
- het dwingen, althans bewegen, van die [slachtoffer 2] om seksuele handelingen van/met verdachte en/of zijn mededader(s) te dulden, en/of
- het regelen en/of betalen van een paspoort voor die [slachtoffer 2], en/of
- het brengen van die [slachtoffer 2] (per auto) naar Nederland, en/of
[in Nederland]
- het regelen en/of aanvragen van een werkvergunning voor die [slachtoffer 2], en/of
- het regelen en/of betalen van een werkkamer voor die [slachtoffer 2] en/of het geven van werkkleding (lingerie) aan die [slachtoffer 2] en/of het instrueren van die [slachtoffer 2] over de tarieven die zij voor haar prostitutiewerkzaamheden moest vragen en welke handelingen zij moest verrichten en/of het instueren van die [slachtoffer 2] hoe zij haar (prostitutie)klant(en) in het Engels te woord moest staan;
Feit 3
hij in of omstreeks de periode van 01 augustus 2010 tot en met 15 september 2010 te Alkmaar en/of te Amsterdam en/of te Amstelveen en/of elders in Nederland en/of te Roemenië,
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een ander, genaamd [slachtoffer 6], door
(telkens) met één of meer van de onder lid 1, sub 1° van artikel 273f Wetboek
van Strafrecht genoemde middelen, te weten door dwang en/of geweld of een andere feitelijkheid en/of door dreiging met geweld of een andere feitelijkheid en/of door misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeidend overwicht en/of
door misbruik van een kwetsbare positie,
1) heeft geworven en/of vervoerd en/of overgebracht en/of gehuisvest en/of opgenomen met het oogmerk van uitbuiting (artikel 273 f lid 1 sub 1), en/of
2) heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (van seksuele aard) dan wel enige handeling heeft ondernomen waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [slachtoffer 6] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (van seksuele aard) (artikel 273 f
lid 1 sub 4),en/of
3) heeft gedwongen of bewogen hem en/of zijn mededader(s) te bevoordelen uit de opbrengst van haar seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling (artikel 273f lid 1 sub 9),
en/of
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer 6] (artikel 273 f lid 1 sub 6),
waarbij dat geweld of een andere feitelijkheid en/of die dreiging met geweld of een andere feitelijkheid en/of genoemde enige handeling (onder 2)) heeft/hebben bestaan uit:
[in Roemenië]
- het maken van foto's van die [slachtoffer 6] in lingerie en/of het versturen van die foto's naar Nederland;
- het regelen en/of betalen van een paspoort voor die [slachtoffer 6];
het brengen van die [slachtoffer 6] (per auto) naar Nederland;
[in Nederland]
- het beledigend en/of kleinerend en/of met verheven stem toespreken van die [slachtoffer 6];
- het voorhouden van die [slachtoffer 6] dat ze (zonder geld) naar Roemenië zou worden teruggestuurd wanneer zij onvoldoende geld zou verdienen met haar prostitutiewerkzaamheden;
- het controleren van die [slachtoffer 6] op haar werkplek(ken) en/of het door die [slachtoffer 6] laten afleggen van verantwoording over de door die [slachtoffer 6] met haar prostitutiewerkzaamheden verdiende geldbedragen;
- het halen en/of brengen van die [slachtoffer 6] van en/of naar haar werkplek(ken);
- het regelen en/of aanvragen van een werkvergunning voor die [slachtoffer 2], en/of
- het regelen en/of betalen van een werkkamer voor die [slachtoffer 6] en/of het geven van werkkleding (lingerie) aan die [slachtoffer 6] en/of het instrueren van die [slachtoffer 6] over de tarieven die zij voor haar prostitutiewerkzaamheden moest vragen en welke handelingen zij moest verrichten en/of het instueren van die [slachtoffer 6] hoe zij haar (prostitutie)klant(en) in het Engels te woord moest staan;
Feit 4
hij in of omstreeks de periode van 01 augustus 2010 tot en met 15 september 2010 te [plaatsnaam] in Roemenië en/of elders in Roemenië en/of te Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
[slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 6]
heeft aangeworven en/of medegenomen,
met het oogmerk die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 6] in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van één of meer seksuele handeling(en) met of voor een derde tegen betaling;
Feit 5
hij in of omstreeks de periode van 01 augustus 2010 tot en met 14 mei 2013 te Alkmaar en/of te Amsterdam en/of te Utrecht en/of elders in Nederland en/of te Roemenië en/of te Hongarije, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het
plegen van misdrijven, namelijk:
mensenhandel in vereniging, als bedoeld in artikel 273f (lid 1 ahf sub 1 en/of sub 4 en/of sub 6 en/of sub 9 en/of sub 3) wetboek van strafrecht;
2. Voorvragen
2.1 Geldigheid van de dagvaarding
De raadsvrouw heeft betoogd dat de dagvaarding nietig verklaard dient te worden omdat de toevoeging van feit 5, de deelname aan een criminele organisatie, pas bij de aanpassing van de tenlastelegging op 8 april 2014 kenbaar is gemaakt. Dit had bij het bevel tot gevangenhouding kenbaar gemaakt moeten worden. Derhalve voldoet de voorlopige dagvaarding niet aan de vereisten opgenomen in artikel 261 lid 3 juncto artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Op basis van artikel 313 lid 2 Sv kan deze wijziging in geen geval worden toegelaten.
Daarnaast dient de dagvaarding nietig te worden verklaard omdat deze niet aan de eisen van artikel 261 lid 1 Sv voldoet daar de wettelijke bepalingen waarbij de feiten strafbaar zijn gesteld, niet staan vermeld.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Volgens bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad brengt een redelijke wetstoepassing mee dat wijziging van de voorlopige tenlastelegging ingevolge artikel 314a Sv welke bestaat uit een uitbreiding daarvan met andere feiten, als waarvan in de onderhavige zaak sprake is, slechts dan niet toelaatbaar is indien elk verband tussen de feiten die overeenkomstig het bevel gevangenhouding zijn opgenomen in de voorlopige tenlastelegging en die in de gewijzigde tenlastelegging ontbreekt. Daarvan is in onderhavige zaak geenszins sprake. De rechtbank neemt daarbij nog in aanmerking dat reeds ter gelegenheid van de pro forma behandeling op 7 februari 2014 door de officier van justitie is aangekondigd dat gelet op de inhoud van het reeds verspreide definitieve eind-dossier van onderzoek Zwaluw zaaksdossier 4 (de uitbuiting van [slachtoffer 6]) evenals de deelname aan de criminele organisatie in het voorstel voor de definitieve tenlastelegging zou worden opgenomen.
Met betrekking tot het betoog dat de wettelijke bepalingen waarbij de feiten strafbaar zijn gesteld niet staan vermeld, overweegt de rechtbank dat - voor zover al sprake is van het ontbreken daarvan - dit volgens vaste jurisprudentie niet leidt tot nietigheid van de dagvaarding.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is.
2.2. Overige voorvragen en beroep op niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging
De raadsvrouw heeft primair aangevoerd dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk is in de vervolging van feiten die gepleegd zijn buiten Nederland. Subsidiair wordt bepleit dat rechtsmacht ontbreekt omdat geen sprake is van eenzelfde feitencomplex.
Dit verweer faalt. Volgens vaste jurisprudentie kunnen gedragingen die buiten Nederland hebben plaatsgevonden op grond van artikel 2 Sr ook in Nederland worden vervolgd, mits deze gedragingen deel uitmaken van een strafbaar feit dat zowel in Nederland als in het buitenland is gepleegd [2](vgl. HR 27 oktober 1998, LJN ZD1413). De Hoge Raad heeft dit in 2010[3] nogmaals bevestigd in een mensenhandelzaak waar de gedragingen deels in Nederland en deels in België plaatsvonden (HR 02-02-2010, LJN BK6328). De rechtsmacht geldt in dat geval voor het gehele feitencomplex, los van het feit dat een in Nederland begane gedraging als een zelfstandig delict kan worden gezien. Om rechtsmacht te kunnen aannemen moet het dus gaan om hetzelfde feitencomplex. De rechtbank stelt vast dat in onderhavige zaak aan die voorwaarde is voldaan. Immers, de op basis van het einddossier van onderzoek Zwaluw aan verdachte ten laste gelegde varianten van mensenhandel worden, zoals vaker het geval is in mensenhandelzaken, gekenmerkt door grensoverschrijdende handelingen waarbij aan verdachte, kort gezegd, wordt verweten dat hij in georganiseerd verband vrouwen uit Roemenië en Hongarije (onder meer) heeft aangeworven en vanuit Roemenië overgebracht naar Nederland, hen heeft bewogen om zich in Nederland in de prostitutie beschikbaar te stellen en dat hij aldus, al dan niet samen met anderen, deze vrouwen heeft uitgebuit gedurende de ten laste gelegde periode. Op grondslag van de tenlastelegging die inhoudt dat voornoemde gedragingen behoudens te Alkmaar en/of Amsterdam en/of Amstelveen en/of elders in Nederland tevens in Roemenië (en ten aanzien van feit 5 tevens in Hongarije) zijn begaan, kan dan ook worden geoordeeld dat de Nederlandse strafwet daarop van toepassing is en op dat punt ook geen vervolgingsbeletsel ontstaat.
De rechtbank heeft vastgesteld dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten.
3.2. Standpunt van de verdediging
Door en namens verdachte is vrijspraak van de ten laste gelegde feiten bepleit, nu er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte de vrouwen heeft aangeworven en meegenomen met het oogmerk hen in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen. Daarnaast kan niet bewezen worden dat er sprake is geweest van dwang, misleiding of misbruik van een kwetsbare positie/ uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht. Tevens heeft verdachte de vrouwen niet gehuisvest of vervoerd met het oogmerk van uitbuiting.
3.3. Vrijspraak met betrekking tot de feiten 1, 2, 3 en 5
Verdachte heeft na aankomst vanuit Roemenië in Nederland [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 6] naar het appartement van [medeverdachte 1] in Amsterdam gebracht. [slachtoffer 3] verklaart bij de rechter-commissaris op 24 maart 2014 dat [verdachte] vervolgens een week of twee is gebleven. In die periode is [slachtoffer 3] begonnen met het werk als prostituee. Het geld dat ze daarmee verdiende, probeerde [verdachte] van haar af te pakken. Hij gedroeg zich daarbij agressief en wilde haar slaan. Vervolgens is [medeverdachte 1] tussenbeide gekomen om hieraan een halt toe te roepen. [medeverdachte 1] heeft [verdachte] vervolgens circa € 500,-- gegeven en hem terug naar Roemenië gestuurd. Derhalve kan niet worden aangetoond dat [verdachte] opzettelijk voordeel heeft getrokken uit het geld dat [slachtoffer 3] heeft verdiend met de opbrengsten uit haar werk als prostituee. Het dossier bevat daarnaast geen enkel aanknopingspunt dat [slachtoffer 2] of [slachtoffer 6] inkomsten afkomstig uit hun werkzaamheden als prostituee, al dan niet daartoe bewogen of gedwongen, aan [verdachte] hebben overgedragen.
Gelet hierop en op het feit dat er, naast de enkele verklaring dat [verdachte] een keer heeft geprobeerd geld af te pakken van [slachtoffer 3], onvoldoende wettige en overtuigende bewijsmiddelen in het dossier aanwezig zijn dat [verdachte] daadwerkelijk het oogmerk van uitbuiting van genoemde vrouwen had, dan wel tijdens zijn korte verblijf in Nederland één van de vrouwen heeft bewogen of gedwongen zich beschikbaar te stellen voor de prostitutie of voordeel zou hebben getrokken uit de in de feiten 1, 2 en 3 bedoelde prostitutiewerkzaamheden van [slachtoffer 3], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 6], is de rechtbank van oordeel dat deze feiten niet wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
Hoewel de hieruit volgende vrijspraken van verdachte van betrokkenheid bij de genoemde mensenhandelfeiten niet noodzakelijkerwijs in de weg hoeven te staan aan een strafbare deelneming door verdachte aan een criminele organisatie, is de rechtbank van oordeel dat er evenmin voldoende aanknopingspunten bestaan om tot het wettig en overtuigend bewijs te komen dat bij verdachte ook daadwerkelijk wetenschap aanwezig was dat de groep waarin hij terecht kwam via [medeverdachte 7] tot oogmerk had het plegen van mensenhandel. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat uit de verklaring van verdachte zelf en uit die van [slachtoffer 6] volgt hoe zij ertoe zijn gekomen om met de andere vrouwen naar Nederland te komen om aldaar geld te gaan verdienen in de prostitutie. Het is verdachtes vriend en medeverdachte [medeverdachte 7] geweest die de verdere afspraken met de andere medeverdachten in Nederland maakte. Voor zover al gezegd kan worden dat verdachte eenmaal in Nederland en zich bevindend binnen de groep Roemeense vrienden in dat latere stadium wetenschap heeft gekregen van het criminele oogmerk, is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de zeer korte periode dat hij daar heeft verbleven en in feite is weggejaagd van de groep, deze handelswijze onvoldoende is om tot bewezenverklaring van zijn deelneming aan een de criminele organisatie te komen. Ook van dit feit dient verdachte te worden vrijgesproken.
3.4. Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 4 ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
In de zomer van 2010 stelt [verdachte] voor aan [slachtoffer 6], met wie hij tot kort daarvoor in [plaatsnaam] een samenwoonrelatie had van enkele maanden, om samen naar het buitenland te reizen, alwaar zij als prostituee aan het werk zal gaan. [2] [slachtoffer 6] werkte in Roemenië ook al als prostituee. [3] Gelet op haar penibele financiële situatie stemt zij met dit voorstel in. [verdachte] stelt haar voor om naar meer meisjes op zoek te gaan die dit werk ook willen doen, zodat [slachtoffer 6] niet alleen hoeft te gaan. [4] Zij komt in augustus 2010 in contact met de tweelingzussen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]. [5] Zij hebben beide twee kinderen en verkeren in een slechte financiële positie. [slachtoffer 6] brengt [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] vervolgens in contact met [verdachte]. Het voorstel is, dat [verdachte] de drie vrouwen samen met zijn vriend [medeverdachte 7] naar Nederland brengt met het doel dat de vrouwen daar werk vinden in de prostitutie. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] gaan ook op het voorstel in om naar het buitenland te reizen om daar in de prostitutie aan het werk te gaan. [6] [verdachte] vertelt hen dat ze in het buitenland een paspoort nodig hebben zodat de meisjes een bankrekening kunnen openen in Nederland waarop zij het geld kunnen storten dat zij zouden verdienen met de prostitutie. Over het prostitutiewerk wordt informatie uitgewisseld en er worden afspraken gemaakt met betrekking tot de reis naar Nederland door [verdachte] en zijn vriend, [medeverdachte 7]. Zij regelen de paspoorten voor [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 6]. [7]
[verdachte], [medeverdachte 7], [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 6] vertrekken vanuit Roemenië in een grijze BMW. [verdachte] en [medeverdachte 7] rijden om de beurten de auto. Op 24 augustus 2010 worden de inzittenden van diezelfde BMW in het kader van het Mobiel Toezicht Vreemdelingen door de KMAR gecontroleerd. Het blijkt te gaan om [verdachte], [medeverdachte 7], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]. [8]
[slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 6] worden naar Amsterdam gebracht [9] en gaan vervolgens aan de slag als prostituee. [10]
3.5. Bewijsoverweging
Een bewezenverklaring van artikel 273f, lid 1 sub 3 Sr kan volgen indien verdachte een ander aanwerft en/of medeneemt met het oogmerk die ander in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling. Daarbij hoeft niet te blijken dat de wijze van aanwerven de keuzevrijheid van die ander heeft beperkt. Ook is niet van belang of deze persoon al in de seksbranche werkzaam was.
Uit de hiervoor weergegeven redengevende feiten en omstandigheden volgt dat het uitdrukkelijk de bedoeling was dat [verdachte] en [medeverdachte 7] de drie vrouwen [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 6] hebben aangeworven en medegenomen om hen in Nederland ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling. Ook [verdachte] zelf heeft bevestigd dat het doel van de reis naar Nederland was om [slachtoffer 6], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] in de prostitutie te laten werken.
De rechtbank is tevens van oordeel dat sprake is van medeplegen. Uit de hierboven opgesomde bewijsmiddelen, de verklaringen van [slachtoffer 6], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], de verklaring van [verdachte] bij de Roemeense autoriteiten en de controle van de politie op 24 augustus 2010 is gebleken dat [verdachte] en [medeverdachte 7] afspraken met deze vrouwen hebben gemaakt, dat zij samen paspoorten voor de vrouwen hebben geregeld en dat zij beiden de auto naar Nederland hebben gereden met de bedoeling dat de vrouwen zich in Nederland zouden prostitueren. Onder deze omstandigheden is een zodanige bewuste en nauwe samenwerking tussen [verdachte] en [medeverdachte 7] aan de orde, dat [verdachte] als medepleger van deze variant van mensenhandel moet worden aangemerkt.
3.6. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 4 ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 4
hij in de periode van 01 augustus 2010 tot en met 15 september 2010 te [plaatsnaam] in Roemenië en elders in Roemenië en te Nederland, tezamen en in vereniging met een ander
[slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 6]
heeft aangeworven en medegenomen,
met het oogmerk die [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 6] in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van één of meer seksuele handeling(en) met of voor een derde tegen betaling;
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte onder 1. meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 4: mensenhandel, terwijl het feit wordt begaan door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
6. Motivering van de sanctie
6.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig (24) maanden met aftrek van het ondergane voorarrest. Tevens heeft de officier van justitie de gevangenneming van verdachte gevorderd.
6.2. Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan – kort gezegd – het medeplegen van mensenhandel. Verdachte heeft [slachtoffer 3], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 6] aangeworven en medegenomen uit Roemenië met het oogmerk hen in Nederland ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen in de raamprostitutie te gaan werken. Dat de drie vrouwen hier aanvankelijk mee hebben ingestemd, doet niet af aan het strafbare karakter van deze handelingen. Door het handelen van verdachte wordt eventuele uitbuiting van vrouwen mogelijk gemaakt, hetgeen ten aanzien van [slachtoffer 3], ook daadwerkelijk is geschied toen na aankomst in Nederland medeverdachte [medeverdachte 1] haar pooier werd. Zij verkeerde in een kwetsbare positie omdat zij in slechte financiële omstandigheden verkeerde en heeft zich om een oplossing te vinden voor haar slechte financiële omstandigheden naar een voor haar vreemd land laten brengen. Personen als verdachte zijn derhalve een onmisbare schakel in de keten van grensoverschrijdende mensenhandel, met alle gevolgen voor de slachtoffers van dien. Mensenhandel waarbij iemand wordt aangeworven en wordt meegenomen om in de prostitutie te gaan werken is een ernstig feit. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke feiten doorgaans nog lange tijd de psychische gevolgen hiervan ondervinden. Onder meer uit de informatie die de raadsvrouwe van slachtoffer [slachtoffer 3] ter terechtzitting van 9 april 2014 heeft gegeven, blijkt dat zij nog steeds ernstige psychische klachten ondervindt van hetgeen hen is overkomen. De rechtbank rekent dit verdachte, hoewel indirect, aan.
Op grond van de aard en de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat - uit een oogpunt van normhandhaving en preventie in die zin dat bescherming moet worden geboden tegen de aantasting van de lichamelijke en geestelijke integriteit en de persoonlijke vrijheid van individuele personen– alleen een vrijheidsbenemende straf in aanmerking komt.
De rechtbank heeft acht geslagen op de straffen die in andere mensenhandelzaken zijn opgelegd. De rechtbank heeft tevens acht geslagen op de omstandigheid dat de verdachte blijkens het hem betreffend uittreksel justitiële documentatie in Nederland niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld voor een soortgelijk feit.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. Deze straf is lager dan geëist, omdat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt.
7. Vorderingen benadeelde partij
7.1. [slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 155.000,- ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van de onder 1 en 4 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde materiële schade bestaat uit € 140.000,- en de gestelde immateriële schade uit € 15.000,-.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in haar vordering voor zover deze betrekking heeft op schade die rechtstreeks voortvloeit uit het onder feit 1 ten laste gelegde, nu verdachte van dat feit is vrijgesproken.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat een verantwoorde behandeling en beoordeling van de vordering van de benadeelde partij betreffende de gestelde materiële en immateriële schade voor zover (en voor welk deel) deze rechtstreeks voortvloeit uit het onder feit 4 bewezenverklaarde feit, een zodanige onevenredige belasting voor het strafgeding oplevert, dat zij zich niet leent voor behandeling in het strafgeding. Gelet op het bepaalde in artikel 361, derde lid Sv dient de benadeelde partij in zoverre niet ontvankelijk te worden verklaard met bepaling dat de benadeelde partij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
7.2. [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 10.600,- ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het onder 2 en 4 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde materiële schade bestaat uit € 5.600,- en de gestelde immateriële schade bestaat uit € 5.000,-.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in haar vordering voor zover deze betrekking heeft op schade die rechtstreeks voortvloeit uit het onder feit 2 ten laste gelegde, nu verdachte van dat feit is vrijgesproken.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat een verantwoorde behandeling en beoordeling van de vordering van de benadeelde partij betreffende de gestelde materiële en immateriële schade voor zover (en voor welk deel) deze rechtstreeks voortvloeit uit het onder feit 4 bewezenverklaarde feit, een zodanige onevenredige belasting voor het strafgeding oplevert, dat zij zich niet leent voor behandeling in het strafgeding. Gelet op het bepaalde in artikel 361, derde lid Sv dient de benadeelde partij in zoverre niet ontvankelijk te worden verklaard met bepaling dat de benadeelde partij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
47, 57, 273f van het Wetboek van Strafrecht.
9. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1, 2, 3 en 5 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 4 ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.6 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 3.6 bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van TWAALF (12) MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart de benadeelde partijen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk in hun vorderingen.
Bepaalt dat de benadeelde partijen hun vorderingen bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen.
Beveelt de gevangenneming van verdachte, welk bevel afzonderlijk is geminuteerd.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.W. Groenendijk, voorzitter,
mr. A.S. van Leeuwen en mr. E.J. van Keken, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers B.H.E. Zuidam en mr. A.M.A. Beckers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 april 2014.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Het schriftelijk stuk, te weten de verklaring van [verdachte] bij de Roemeense autoriteiten d.d. 3 april 2012, dossierpagina 1273 tot en met 1277
3.Het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 3] d.d. 20 maart 2013, dossierpagina 503 tot en met 505.
4.Het schriftelijk stuk, te weten een verklaring van [slachtoffer 6] d.d. 26 oktober 2010 bij het Openbaar Ministerie in Roemenië, dossierpagina 550.
5.Het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 3] d.d. 20 maart 2013, dossierpagina 503, het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 2], d.d. 25 augustus 2011, dossierpagina 366 en een schriftelijk stuk, te weten de verklaring van [verdachte] bij de Roemeense autoriteiten d.d. 3 april 2012, dossierpagina 1273 tot en met 1277.
6.Het schriftelijk stuk, te weten de verklaring van [verdachte] bij de Roemeense autoriteiten d.d. 3 april 2012, dossierpagina 1274 en een schriftelijk stuk, te weten een verklaring van [slachtoffer 6] d.d. 26 oktober 2010 bij het Openbaar Ministerie in Roemenië, dossierpagina 550.
7.Het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 3] d.d. 20 maart 2013, dossierpagina 503 tot en met 505, het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 2], d.d. 25 augustus 2011, dossierpagina 365 tot en met 369, het schriftelijk stuk, te weten een verklaring van [slachtoffer 6] d.d. 26 oktober 2010 bij het Openbaar Ministerie in Roemenië, dossierpagina 549 tot en met 551, het schriftelijk stuk, te weten de verklaring van [verdachte] bij de Roemeense autoriteiten d.d. 3 april 2012, dossierpagina 1273 tot en met 1277.
8.Het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 2], d.d. 25 augustus 2011, dossierpagina 371, het proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 februari 2011, inclusief kopieën van paspoorten, dossierpagina 856 tot en met 858,
9.Het proces-verbaal verhoor verdachte [medeverdachte 1] d.d. 15 mei 2013, dossierpagina 1142.
10.Het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 2] d.d. 16 april 2013, dossierpagina 415, 419, 421, het schriftelijk stuk, te weten een verklaring van [slachtoffer 6] d.d. 26 oktober 2010 bij het Openbaar Ministerie in Roemenië, dossierpagina 551.