ECLI:NL:RBNHO:2014:5863

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 april 2014
Publicatiedatum
25 juni 2014
Zaaknummer
15/743002-13
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mensenhandel en deelname aan een criminele organisatie met uitbuiting van Roemeense vrouwen in de prostitutie

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 28 april 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mensenhandel en deelname aan een criminele organisatie. De verdachte, geboren in Roemenië en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, werd ervan beschuldigd Roemeense vrouwen te hebben geworven en naar Nederland te hebben gebracht met het oogmerk hen in de prostitutie te laten werken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met medeverdachten handelingen heeft verricht die onder de Wetboek van Strafrecht vallen, waaronder het werven, vervoeren en huisvesten van de slachtoffers. De rechtbank heeft de verweren van de verdediging, waaronder een beroep op niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie en de betrouwbaarheid van getuigenverklaringen, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan mensenhandel, waarbij de slachtoffers in een kwetsbare positie verkeerden en dat er sprake was van uitbuiting. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden en heeft een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder immateriële schade voor de slachtoffers. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk verklaard, maar de vordering van [slachtoffer 2] tot schadevergoeding van € 2.500,- toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. De uitspraak benadrukt de ernst van mensenhandel en de gevolgen voor de slachtoffers, evenals de noodzaak van een strenge aanpak van dergelijke misdrijven.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/743002-13
Uitspraakdatum: 28 april 2014
Tegenspraak (279 Sv)
Strafvonnis (Promis)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 8, 9 en 14 april 2014 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Roemenië),
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. E. Visser en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.S. Kat, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij in of omstreeks de periode van 01 augustus 2010 tot en met 25 oktober 2010
te Alkmaar en/of te Amsterdam en/of te Amstelveen en/of elders in Nederland
en/of te Roemenië,
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een ander, genaamd [slachtoffer 2], door
(telkens) met één of meer van de onder lid 1, sub 1° van artikel 273f Wetboek
van Strafrecht genoemde middelen, te weten door dwang en/of geweld of een andere feitelijkheid en/of door dreiging met geweld of een andere feitelijkheid en/of door afpersing en/of door misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeidend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie,
1) heeft geworven en/of vervoerd en/of overgebracht en/of gehuisvest en/of opgenomen met het oogmerk van uitbuiting (artikel 273 f lid 1 sub 1), en/of
2) heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (van seksuele aard)
dan wel enige handeling heeft ondernomen waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [slachtoffer 2] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (van seksuele aard) (artikel 273 f lid 1 sub 4),en/of
3) heeft gedwongen of bewogen hem en/of zijn mededader(s) te bevoordelen uit
de opbrengst van haar seksuele handelingen met of voor een derde tegen
betaling (artikel 273f lid 1 sub 9),
en/of
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer 2] (artikel 273 f lid 1 sub 6),
waarbij dat geweld of een andere feitelijkheid en/of die dreiging met geweld of een andere feitelijkheid en/of genoemde enige handeling (onder 2)) heeft/hebben bestaan uit:
[in Roemenië]
- het in een appartement in [plaatsnaam] opsluiten en/of gedurende (ongeveer) twee weken, althans enige tijd, opgesloten gehouden, althans het gedurende die tijd in haar vrijheid beperkt houden van die [slachtoffer 2], en/of
- het dwingen, althans bewegen, van die [slachtoffer 2] om seksuele handelingen van/met verdachte en/of zijn mededader(s) te dulden, en/of
- het regelen en/of betalen van een paspoort voor die [slachtoffer 2], en/of
- het brengen van die [slachtoffer 2] (per auto) naar Nederland, en/of
[in Nederland]
- het bedreigen van die [slachtoffer 2] (onder meer) met de dood, en/of
- het agressief bejegenen van die [slachtoffer 2], en/of
- het dwingen, althans bewegen, van die [slachtoffer 2] om seksuele handelingen van/met
verdachte en/of zijn mededader(s) te dulden, en/of
het laten ontstaan en/of voortduren van een bedreigende en/of angstige situatie voor die [slachtoffer 2] (mede) door voornoemde bedreiging(en) en/of
agressieve bejegening en/of gedwongen seks en/of door die [slachtoffer 2] (voortdurend)
onder controle te houden, en/of
- het regelen en/of aanvragen van een werkvergunning voor die [slachtoffer 2], en/of
- het regelen en/of betalen van een werkkamer voor die [slachtoffer 2] en/of het geven van werkkleding (lingerie) aan die [slachtoffer 2] en/of het instrueren van die [slachtoffer 2] over de tarieven die zij voor haar prostitutiewerkzaamheden moest vragen en welke handelingen zij moest verrichten en/of het instueren van die [slachtoffer 2] hoe zij haar (prostitutie)klant(en) in het Engels te woord moest staan;
Feit 2
hij in of omstreeks de periode van 01 augustus 2010 tot en met 24 augustus 2010 te [plaatsnaam] in Roemenië en/of elders in Roemenië en/of te Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
[slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 6]
heeft aangeworven en/of medegenomen,
met het oogmerk die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 6] in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van één of meer seksuele handeling(en) met of voor een derde tegen betaling;
Feit 3
hij in of omstreeks de periode van 01 augustus 2010 tot en met 14 mei 2013 te Alkmaar en/of te Amsterdam en/of te Utrecht en/of elders in Nederland en/of te Roemenië, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het
plegen van misdrijven, namelijk: mensenhandel in vereniging, als bedoeld in artikel 273f (lid 1 ahf sub 1 en/of sub 4 en/of sub 6 en/of sub 9 en/of sub 3) wetboek van strafrecht;
2. Voorvragen
2.1. Beroep op nietigheid van de dagvaarding
De raadsvrouw van [verdachte] heeft een beroep gedaan op de nietigheid van de dagvaarding nu deze niet in vertaling en inclusief de mededelingen schriftelijk aan [verdachte] is uitgereikt. Dit is in strijd met het voorschrift van artikel 260 Wetboek van Strafvordering en dient tot nietigheid te leiden. Overigens constateert de raadsvrouw dat uit niets blijkt dat de vertaalde mededelingen bij de dagvaarding door een beëdigd vertaler zijn vertaald.
De officier van justitie heeft verweer gevoerd tegen het beroep op nietigheid van de dagvaarding. De dagvaarding is op 19 december 2013 in aanwezigheid van deze officier van justitie integraal voorgelezen en door een tolk vertaald en vervolgens in persoon aan [verdachte] betekend. De schriftelijke vertaling van deze dagvaarding is met mededelingen op 7 februari 2014 naar een tweetal adressen van [verdachte] in Roemenië verzonden alsmede ter griffie betekend op 21 maart 2014. Ter toelichting meldt de officier van justitie dat de mededelingen door het openbaar ministerie op voorhand in een groot aantal talen vertaald zijn door beëdigde vertalers en dat deze met de vertaalde dagvaarding standaard worden meegezonden in de betreffende vertaling.
De rechtbank overweegt als volgt. Een verdachte die de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst heeft ingevolge artikel 260 Sv, zoals laatstelijk gewijzigd op 1 oktober 2013 door toevoeging van een nieuw vijfde lid, recht op onverwijlde verstrekking van een schriftelijke vertaling van de dagvaarding dan wel een korte omschrijving daarvan alsmede van de mededelingen van bepaalde rechten als bedoeld in artikel 260 Sv, derde en vierde lid. Het nieuwe artikellid is een uitwerking van artikel 3 lid 2 van de Richtlijn 2010/64/EU betreffende het recht op tolken en vertaling in strafprocedures en op grond hiervan is de dagvaarding één van de drie essentiële processtukken waarvan de relevante onderdelen in ieder geval steeds vertaald moeten worden ten behoeve van een verdachte die de taal van de procedure niet beheerst. Het ligt in de rede dat die schriftelijke vertaling van de dagvaarding gelijktijdig met de uitreiking van de dagvaarding aan verdachte wordt verstrekt (immers onverwijld), aldus ook de Memorie van Toelichting bij deze wetsbepaling. Echter brengt voornoemde wetsbepaling naar het oordeel van de rechtbank niet met zich mee dat door een latere verstrekking die niet met zoveel woorden uit de akte van uitreiking blijkt, de dagvaarding nietig moet worden verklaard. Verdedigbaar is dat indien een verdachte ondanks de strikte eis van schriftelijke vertaling, deze niet heeft ontvangen, het belang van verdachte op een eerlijk proces voldoende is gewaarborgd als er een tolk aanwezig is die voor de verschenen verdachte de dagvaarding kan vertalen.
In onderhavige procedure is aan [verdachte] op 19 december 2013 in persoon met behulp van een tolk de dagvaarding uitgereikt waarbij deze integraal is vertaald. Vervolgens is hem op 7 februari 2014 de schriftelijke vertaling inclusief mededelingen toegezonden op een tweetal van hem bekende adressen in Roemenië, alsmede is deze betekend aan de griffie van de rechtbank op 21 maart 2014. Uit deze gang van zaken concludeert de rechtbank dat de dagvaarding in persoon is betekend waarbij de dagvaarding voor [verdachte] door een tolk integraal is vertaald. In die zin kan gesproken worden van een geldige dagvaarding (immers rechtsgeldig betekend). Een vertaalde dagvaarding met mededelingen is verdachte nadien in schriftelijke vorm ter beschikking gesteld zodat daarmee aan de eis van artikel 260 is voldaan. Voorts overweegt de rechtbank dat uit niets is gebleken dat deze vertaling van de dagvaarding met mededelingen niet aan de wettelijke vereisten zou voldoen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat met deze mondelinge en vervolgens schriftelijke vertalingen een eerlijk verloop van de procedure op dit punt voldoende gegarandeerd is geweest. Het beroep op nietigheid van de dagvaarding wordt dan ook verworpen.
2.2 Overige voorvragen en beroep op niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging
De raadsvrouw heeft primair aangevoerd dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk is in de vervolging van feiten die gepleegd zijn buiten Nederland.
Dit verweer faalt. Volgens vaste jurisprudentie kunnen gedragingen die buiten Nederland hebben plaatsgevonden op grond van artikel 2 Sr ook in Nederland worden vervolgd, mits deze gedragingen deel uitmaken van een strafbaar feit dat zowel in Nederland als in het buitenland is gepleegd [2](vgl. HR 27 oktober 1998, LJN ZD1413). De Hoge Raad heeft dit in 2010[3] nogmaals bevestigd in een mensenhandelzaak waar de gedragingen deels in Nederland en deels in België plaatsvonden (HR 02-02-2010, LJN BK6328). De rechtsmacht geldt in dat geval voor het gehele feitencomplex, los van het feit dat een in Nederland begane gedraging als een zelfstandig delict kan worden gezien. Om rechtsmacht te kunnen aannemen moet het dus gaan om hetzelfde feitencomplex. De rechtbank stelt vast dat in onderhavige zaak aan die voorwaarde is voldaan. Immers, de op basis van het einddossier van onderzoek Zwaluw aan verdachte ten laste gelegde varianten van mensenhandel worden, zoals vaker het geval is in mensenhandelzaken, gekenmerkt door grensoverschrijdende handelingen waarbij aan verdachte, kort gezegd, wordt verweten dat hij in georganiseerd verband vrouwen uit Roemenië en Hongarije (onder meer) heeft aangeworven en vanuit Roemenië overgebracht naar Nederland, hen heeft bewogen om zich in Nederland in de prostitutie beschikbaar te stellen en dat hij aldus, al dan niet samen met anderen, deze vrouwen heeft uitgebuit gedurende de ten laste gelegde periode. Op grondslag van de tenlastelegging die inhoudt dat voornoemde gedragingen behoudens te Alkmaar en/of Amsterdam en/of Amstelveen en/of elders in Nederland tevens in Roemenië zijn begaan, kan dan ook worden geoordeeld dat de Nederlandse strafwet daarop van toepassing is en op dat punt ook geen vervolgingsbeletsel ontstaat.
De rechtbank is derhalve bevoegd tot kennisneming van de zaak en de officier van justitie is ontvankelijk in zijn vervolging. Tenslotte heeft de rechtbank vastgesteld dat er
geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten.
3.2 Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van alle feiten vrijspraak bepleit.
3.3 Gedeeltelijke vrijspraak feit 1
De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat voor het wettig en overtuigend bewijs dat verdachte daadwerkelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van [slachtoffer 2] of haar heeft gedwongen of bewogen als bedoeld in de ten laste gelegde sub, 4, 9 en 6 uit het eerste lid van artikel 273f Sr. Derhalve dient verdachte van deze onderdeel te worden vrijgesproken.
3.4. Redengevende feiten en omstandigheden [1]
Met betrekking tot feit 1 en 2:
Komst naar Nederland
In de zomer van 2010 worden [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] benaderd door [slachtoffer 6] met het voorstel om samen naar Nederland te gaan om daar aan het werk te gaan als prostituee. [2] [slachtoffer 6] werkte in Roemenië ook al als prostituee voor [medeverdachte 6]. [3] [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] hebben beide twee kinderen en verkeren in een slechte financiële positie. [slachtoffer 6] brengt [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] vervolgens in contact met [medeverdachte 6]. Het voorstel is, dat [medeverdachte 6] de drie vrouwen samen met zijn vriend [verdachte] naar Nederland brengt met het doel dat de vrouwen daar werk vinden in de prostitutie. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] gaan ook op het voorstel in om naar het buitenland te reizen om daar in de prostitutie aan het werk te gaan. [4] [medeverdachte 6] vertelt hen dat ze in het buitenland een paspoort nodig hebben zodat de meisjes een bankrekening kunnen openen in Nederland waarop zij het geld kunnen storten dat zij zouden verdienen met de prostitutie. Over het prostitutiewerk wordt informatie uitgewisseld en er worden afspraken gemaakt met betrekking tot de reis naar Nederland door [medeverdachte 6] en zijn vriend [verdachte]. Zij regelen de paspoorten voor [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 6]. [5]
[medeverdachte 6], [verdachte], [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 6] vertrekken vanuit Roemenië in een grijze BMW. [medeverdachte 6] en [verdachte] rijden om de beurten de auto. Op 24 augustus 2010 worden de inzittenden van diezelfde BMW in het kader van het Mobiel Toezicht Vreemdelingen door de KMAR gecontroleerd. Het blijkt te gaan om [medeverdachte 6], [verdachte], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]. [6] [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 6] worden naar Amsterdam gebracht en gaan vervolgens aan de slag als prostituee, waarbij zij regelmatig door verdachte naar hun werk in Alkmaar werden gebracht. [7] [8]
Werklocatie
[slachtoffer 2] is drie dagen na haar aankomst in Nederland met haar prostitutiewerkzaamheden begonnen in Alkmaar. [9] Omstreeks 25 oktober 2010 keert zij terug naar Roemenië. [10]
Prostitutiewerk en instructie
[medeverdachte 1] en [verdachte] instrueren [slachtoffer 2] welke tarieven zij moet vragen voor haar prostitutiewerkzaamheden en welke seksuele handelingen zij met klanten moet verrichten. Ze leren haar ook hoe ze in de Engelse taal een kamer moet regelen en hoe ze een klant moet aanspreken. [11] Er werd lingerie voor haar geregeld. [12] [medeverdachte 1] en [verdachte] geven haar ook instructies over wat zij moet zeggen tijdens een controle van de belastingdienst of de politie. Ze moet zeggen dat er geen problemen zijn, dat ze hier alleen is en voor zichzelf werkt. [13] [verdachte] regelt voor haar een werkkamer. [14]
Getuige [slachtoffer 3]
Zowel [slachtoffer 3] als [slachtoffer 2] hebben van hun pooiers, [medeverdachte 1] en [verdachte], instructies gekregen over wat zij tijdens een controle van de belastingdienst of tegen de politie moesten zeggen. [15]
Met betrekking tot feit 3:
Nadat [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 6] begin augustus 2010 in contact zijn gekomen met [medeverdachte 6] en [verdachte], worden zij op 24 augustus 2010 door hen Nederland binnen gebracht. [16] Ook komt in november 2010 [slachtoffer 5] samen met [medeverdachte 3], [17] en in het najaar van 2010 [slachtoffer 4] met [medeverdachte 4] naar Nederland. [18]
Op 19 april 2011 komt [slachtoffer 1] vanuit Roemenië aan op de luchthaven in Eindhoven en wordt door [medeverdachte 5] opgehaald en naar Amstelveen gebracht. [19]
Al deze door de verschillende verdachten meegebrachte vrouwen zijn bewogen om naar Nederland te komen met het doel om hen te laten werken in de prostitutie. [20] Zij worden door hun begeleiders naar diverse verblijfplekken gebracht waar ook hun (toekomstige) pooiers en begeleiders verblijven. [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 6] worden in eerste instantie gebracht naar het appartement van [medeverdachte 1] in Amsterdam, gelegen aan de [adres 3]. [21] Na een paar dagen verhuizen [slachtoffer 2], [slachtoffer 3], [medeverdachte 1] en [slachtoffer 6] naar het [adres 1] te Amstelveen. [22]
De eerste twee weken na haar aankomst in Nederland heeft [slachtoffer 4] ook aan het [adres 1] te Amstelveen verbleven. [23] Zij verhuist later samen met [medeverdachte 4] naar de [adres 2]in Alkmaar. [24]
Na het vertrek van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 6] blijven [slachtoffer 3] en [medeverdachte 1] in het pand aan het [adres 1] achter en trekken [medeverdachte 3] en [slachtoffer 5] bij hen in. [25]
[slachtoffer 2], [slachtoffer 6] en [slachtoffer 3] belanden via [medeverdachte 1] en [verdachte] in de prostitutie. [26] [medeverdachte 6] vertrekt circa twee weken na aankomst in Nederland terug naar Roemenië. [27]
In november 2010 begint ook [slachtoffer 5] met haar werkzaamheden als prostituee in Alkmaar. [28] Vanaf begin 2011 begint [slachtoffer 4] met haar prostitutiewerkzaamheden op de Achterdam in Alkmaar. [29]
Deze vrouwen, die werkzaam zijn in de prostitutie en (onder meer) al dan niet tijdelijk in bovengenoemde woningen wonen, zijn met uitzondering van [slachtoffer 4] in [plaatsnaam], Roemenië, benaderd om in Nederland in de prostitutie te gaan werken. [30] De mannen, die de reis van de vrouwen naar Nederland regelen en hen hier huisvesten en opnemen, zijn met uitzondering van [medeverdachte 4] afkomstig uit Roemenië, en hebben woonden in [plaatsnaam]. Zij zijn behulpzaam met het regelen van een werkplek voor de vrouwen. Vervolgens moeten de vrouwen het geld dat ze in de prostitutie hebben verdiend aan hen afstaan. [31] De pooiers [medeverdachte 3], [medeverdachte 1] en [verdachte] instrueren de vrouwen met betrekking tot wat zij wel en niet tijdens controles van de belastingdienst en de politie mogen vertellen. Ze geven hen instructies en aanwijzingen over hun werkzaamheden, zoals welke tarieven zij moeten rekenen of laten dat over aan een meer ervaren prostituee die ook voor hen werkt. [32] De vrouwen worden door de pooiers bewogen zoveel mogelijk geld te verdienen. Ze maken lange dagen en moeten het door hen verdiende geld voor het grootste deel afstaan. Ze moeten ook werken als ze ongesteld of ziek zijn, ook al willen ze dat niet. Zij worden ook op hun werk gecontroleerd door de pooiers. [33] Binnen de groep worden de meisjes geadviseerd door zowel hun eigen pooier als andere pooiers om het door hen verdiende geld af te staan aan hun pooier. [34] De pooiers en de mannen die zijdelings betrokken zijn bij de aanwerving en begeleiding van de prostituees maken deel uit van een vriendengroep. [35] Maandelijks moeten alle pooiers voor ieder meisje dat voor hen werkt € 300,-- beschermgeld afdragen aan [medeverdachte 8](“grote [bijnaam medeverdachte 8]”). Deze [medeverdachte 8]is ook afkomstig uit [plaatsnaam]. [36] [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] zijn aan deze [medeverdachte 8]ondergeschikt. [37]
[medeverdachte 2] fungeert binnen de groep als chauffeur van de prostituees van en naar werk en als toezichthouders terwijl de vrouwen aan het werk zijn. [38] De auto’s die de mannen kochten en waar de mannen in reden werden met praktische hulp van [medeverdachte 2] op naam van een van de vrouwen gezet [39] . [medeverdachte 2] verricht in ieder geval vanaf oktober 2010 tot en met april 2013 tevens met grote regelmaat moneytransfers (voornamelijk vanuit Alkmaar en Amsterdam naar [plaatsnaam] in Roemenië). [40] Ook verricht hij binnen de groep andere diensten en klusjes voor de mannen tegen betaling. [41] Hij verblijft af en toe in de woning aan de [adres 2] in Alkmaar, welke woning een eerste opvangadres in Nederland was voor de vrouwen en hun pooiers [42] , en in de woning aan het [adres 1] te Amstelveen. [43] Na de aangifte van [slachtoffer 3] heeft [medeverdachte 2] haar nog benaderd en onder meer gevraagd waarom ze problemen heeft veroorzaakt voor [medeverdachte 1] door een verklaring af te leggen. [44]
Op 14 mei 2013 worden [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] aangehouden op verdenking van mensenhandel. [45]
3.5. Bewijsoverwegingen
Met betrekking tot feit 1 en 2:
Juridisch kader
Wezenlijk bestanddeel van de diverse varianten van het delict mensenhandel is, dat sprake is van uitbuiting of dat het oogmerk van de verdachte daarop is gericht.
De memorie van antwoord bij het wetsontwerp waarbij artikel 250ter (oud), de voorloper van en geïncorporeerd in het huidige artikel 273f en toen nog (alleen) gericht op seksuele uitbuiting, werd ingevoerd, houdt onder meer het volgende in:
Het woord ‘uitbuitingssituatie’ (…) wordt in de memorie van toelichting gebruikt ter verduidelijking van het begrip ‘misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht’ (…). In die memorie wordt gesteld dat van een zodanige uitbuitingssituatie sprake is indien de betrokkene in een situatie verkeert die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostitué(e) in Nederland pleegt te verkeren. …Ten aanzien van meerderjarigen geldt dat vrijwilligheid ontbreekt, indien de prostitué(e) niet of slechts in verminderde mate de mogelijkheid heeft een bewuste keuze te maken met betrekking tot het al dan niet voortzetten van zijn of haar relatie met de exploitant. Dit is niet anders indien de relatie aanvankelijk op vrijwillig basis werd aangegaan(…). (Kamerstukken, 1988-1989 21 027, nr. 5, blz. 3 en 7).
Een bewezenverklaring van artikel 273f, lid 1 sub 1 Sr zoals onder het eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegd, kan volgen indien verdachte met aangeefster handelingen heeft verricht (werven/vervoeren/huisvesten/opnemen) met het oogmerk van uitbuiting en door gebruik van de in dat artikel genoemde (dwang)middelen.
Een bewezenverklaring van artikel 273f, lid 1 sub 3 Sr kan volgen indien verdachte een ander aanwerft en/of medeneemt met het oogmerk die ander in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling. Daarbij hoeft niet te blijken dat de wijze van aanwerven de keuzevrijheid van die ander heeft beperkt. Ook is niet van belang of deze persoon al in de seksbranche werkzaam was.
[verdachte] en [medeverdachte 6] hebben [slachtoffer 2] naar Nederland gebracht, alwaar zij in een nog kwetsbaarder positie kwam te verkeren. Zij sprak immers de taal niet en had wegens armoedige omstandigheden in Roemenië haar kinderen daar achtergelaten met als doel haar financiële positie te verbeteren door te gaan werken als prostituee. Uit de hiervoor weergegeven redengevende feiten en omstandigheden volgt dat verdachte, eenmaal in Nederland, misbruik heeft gemaakt van deze kwetsbare positie van [slachtoffer 2], met als doel om zichzelf met het geld dat zij in de prostitutie zou gaan verdienen te verrijken.
Uit de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden volgt tevens dat het uitdrukkelijk de bedoeling was van [verdachte] en zijn medeverdachte [medeverdachte 6] om de drie vrouwen, [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 6] (aan) te werven en mee te nemen om hen in Nederland ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling. Daartoe hebben zij deze vrouwen nadat zij door hen in Roemenië waren geworven en naar Nederland gebracht, in dit land vervolgens ook gehuisvest, in eerste instantie allen bij medeverdachte [medeverdachte 1] waar verdachte en [medeverdachte 6] toen ook verbleven, en hen aldus ook opgenomen. Medeverdachte [medeverdachte 6] heeft zelf ook bevestigd dat het doel van de reis naar Nederland was om [slachtoffer 6], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] in de prostitutie te laten werken, dat [verdachte] het contact in Nederland heeft gelegd met [medeverdachte 1] en ook medeverdachte [medeverdachte 1] bevestigt dat de drie vrouwen na aankomst in Nederland naar zijn huis kwamen en dat zij daar een korte periode met onder meer hem, verdachte en [medeverdachte 6] zijn blijven wonen, in welke periode zij begonnen met hun werk in de prostitutie in Alkmaar, waarbij zij regelmatig door verdachte naar hun werk werden gebracht.
Uit de handelswijze van [verdachte] volgt dat het niet zijn bedoeling was dat [slachtoffer 2], zoals een mondige Nederlandse prostituee, over haar eigen verdiensten zou kunnen beschikken. Gelet op de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het juist de bedoeling was van [verdachte] om een inbreuk te maken op de lichamelijke en geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid van [slachtoffer 2] ten behoeve van zijn financieel gewin en aldus heeft hij gehandeld met het oogmerk haar uit te buiten. Tot die uitbuiting is het feitelijk echter niet gekomen. Nu [slachtoffer 2] echter heeft verklaard dat zij zelf heeft besloten om ongeveer twee maanden af te wachten hoe de situatie als prostituee in Nederland zou gaan lopen en in de periode dat zij in Nederland verbleef al in een vrij vroeg stadium zelf keuzes heeft gemaakt met betrekking tot haar huisvesting en medebewoner(s), (haar verhoor van door de politie op 16 april 2013 dossierpagina 426) en zij na twee maanden zonder noemenswaardige problemen kon terugkeren naar Roemenië waar verdachte haar op haar verzoek naar toe heeft gebracht, acht de rechtbank het niet bewezen dat het ook daadwerkelijk tot uitbuiting van [slachtoffer 2] door verdachte is gekomen.
Medeplegen (feiten 1 en 2)
De rechtbank is van oordeel dat er ten aanzien van de bewezenverklaarde handelingen te weten het werven, vervoeren, overbrengen en huisvesten (feit 1) en het aanwerven en medenemen (feit 2) sprake is van medeplegen. Uit de hierboven opgesomde bewijsmiddelen, de verklaringen van [slachtoffer 6], [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [medeverdachte 1], de verklaring van [medeverdachte 6] bij de Roemeense autoriteiten en de controle van de politie op 24 augustus 2010 is gebleken dat [medeverdachte 6] en [verdachte] afspraken met [slachtoffer 6], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] hebben gemaakt, samen paspoorten voor hen hebben geregeld en samen de auto naar Nederland hebben gereden met de bedoeling dat deze vrouwen zich in Nederland zouden prostitueren. In Nederland aangekomen wordt [slachtoffer 2] gehuisvest bij [medeverdachte 1]. [verdachte] en [medeverdachte 1] instrueren haar over de werkzaamheden die ze moet verrichten, de tarieven die ze moet vragen, hoe ze in het Engels klanten te woord moet staan en wat ze moet zeggen bij controles van de belastingdienst of de politie. Onder deze omstandigheden is een zodanige bewuste en nauwe samenwerking aan de orde, dat [verdachte] als medepleger van mensenhandel moet worden aangemerkt.
Bewijsverweer
Door de raadsvrouw is aangevoerd dat [slachtoffer 2] inconsistent heeft verklaard en dat deze verklaring onvoldoende wordt ondersteund door de verklaringen van [slachtoffer 6] en [slachtoffer 3]. Daarnaast zou zij door middel van haar onjuiste belastende verklaring gebruik kunnen maken van de B9-regeling en een schadevergoeding kunnen vorderen van de verdachte.
De rechtbank overweegt dat de verklaringen die aangeefster [slachtoffer 2] heeft afgelegd op cruciale punten consistent zijn en worden ondersteund door de verklaringen van [slachtoffer 6], [slachtoffer 3], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 6]. De tegenstrijdigheden waar sprake van zou zijn in de verklaringen van [slachtoffer 2], vinden weerlegging in de gebezigde bewijsmiddelen. Daarbij overweegt de rechtbank dat uit de aangiftes van de diverse prostituees binnen het onderzoek Zwaluw het beeld naar voren komt dat verdachte tot een groep mannen behoort, die elkaar grotendeels vanuit Roemenië kennen. Zij delen in Nederland elkaars woningen en hebben zelf geen inkomsten uit eigen (aantoonbare) werkzaamheden.
Met betrekking tot de uitbuiting van de vrouwen wordt een eenduidige modus operandi gehanteerd. Er wordt misbruik gemaakt van de kwetsbare positie van de vrouwen, omdat zij vaak de zorg hebben voor jonge kinderen en te kampen hebben met financiële problemen. Bij de betrokken prostituees is sprake van misleiding, doordat gemaakte afspraken met betrekking tot de opbrengst uit de prostitutie niet worden nagekomen.
Met betrekking tot feit 3:
Juridisch kader
Voor een bewezenverklaring van deelname aan een criminele organisatie is vereist dat de organisatie bestaat uit een samenwerkingsverband tussen de verdachte en tenminste één andere persoon en dat deze een zekere duurzaamheid heeft alsmede een structureel karakter kent. Voorts moet de organisatie als oogmerk hebben het plegen van misdrijven. Ook moeten de deelnemers het opzet hebben op deelname aan de organisatie.
Duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband
Uit voormelde bewijsmiddelen leidt de rechtbank het volgende af. Een in Nederland verblijvende groep mannen, bestaande uit vrienden die elkaar oorspronkelijk kennen uit [plaatsnaam], Roemenië, werft in het thuisland vrouwen aan om in de prostitutie te gaan werken. [medeverdachte 1], [medeverdachte 3] en [verdachte] maken onder meer deel uit van deze groep en hebben ieder een van deze vrouwen (met als doel deze) voor hen in de prostitutie (te laten) werken. [verdachte], [medeverdachte 6] en [medeverdachte 3], hebben zich beziggehouden met het aanwerven van vrouwen in Roemenië en hebben ervoor gezorgd dat de vrouwen direct na aankomst in Nederland naar de genoemde adressen in Amsterdam, Amstelveen en Alkmaar worden gebracht. Daar worden ze gedurende enige tijd gehuisvest bij hun (beoogde) pooiers in huis en wordt een werkplek voor de vrouwen geregeld. Alle (beoogde) pooiers instrueren hun vrouw op overeenkomstige wijze wat zij wel en niet tijdens controles door de belastingdienst en de politie moet zeggen. Ook krijgen zij instructies over hun werkzaamheden, over de tarieven die ze daarvoor moeten rekenen en over hoe zij klanten in de Engelse taal te woord moeten staan. Aan het hoofd van de groep pooiers staat [medeverdachte 8], aan wie maandelijks een geldbedrag ad € 300,-- als beschermgeld wordt afgedragen. [medeverdachte 2] is de ‘klusjesman’ of ‘loopjongen’ in de groep, die voor de verschillende pooiers diensten verricht, al dan niet tegen betaling. Deze diensten bestaan onder meer uit het chauffeuren van de vrouwen van en naar hun werk of naar instanties als de Belastingdienst, het op verzoek verrichten van moneytransfers en het toezicht houden op de vrouwen terwijl ze werken. De auto’s die de mannen kochten en waar de mannen in reden werden met praktische hulp van [medeverdachte 2] op naam van een van de vrouwen gezet [46] . Deze groep is vanaf 1 augustus 2010 tot en met 14 mei 2013 in wisselende samenstelling actief bezig geweest met de mensenhandel van verschillende vrouwen. Op basis van deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat er sprake is (geweest) van een samenwerkingsverband tussen genoemde verdachten, dat van een duurzaam karakter en gestructureerd van aard was, op basis van een hiërarchische verhouding zoals hiervoor omschreven.
Oogmerk
Het aldus duurzame en gestructureerde samenwerkingsverband tussen onder meer de verdachten [verdachte], [medeverdachte 1], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] had als oogmerk het plegen van mensenhandel in verschillende varianten. Hiermee diende zoveel mogelijk geld binnen te worden gehaald. Dit volgt uit al hetgeen hiervoor is overwogen, in onderling verband en samenhang beschouwd. Het samenwerkingsverband had geen ander doel dan het naar Nederland brengen van vrouwen om hen in de prostitutie te laten werken, het daadwerkelijk tewerkstellen van deze vrouwen in de prostitutie en het verrichten van werkzaamheden die daarmee verband hielden, zoals het vervoeren van de vrouwen van en naar hun werkplekken en het houden van toezicht en controle op deze vrouwen tijdens hun werk. Niet gebleken is dat bovengenoemde mannen andere structurele inkomstenbronnen hadden dan het geld dat de door hen aangeworven en tewerkgestelde prostituees verdienden.
Deelneming
Op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen, ook die onder de feiten 1 en 2 acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in strafrechtelijk relevante zin heeft deelgenomen aan bovenstaande criminele organisatie. Het bewijs van het (dubbele) opzet van de verdachte, zowel op de deelname aan de organisatie, als op het algemeen oogmerk van deze organisatie, volgt uit de bewijsmiddelen en uit hetgeen hiervoor, onder ‘duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband’ over de rol en het handelen van de verdachte nader is overwogen.
Hetgeen de raadsvrouw overigens nog naar voren heeft gebracht, vindt zijn weerlegging in de gebezigde bewijsmiddelen en/of wordt verworpen onder verwijzing naar hetgeen de rechtbank hiervoor ten aanzien van het bewijs heeft overwogen.
3.6. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1
hij in de periode van 01 augustus 2010 tot en met 25 oktober 2010 te Alkmaar en te Amsterdam en elders in Nederland en te Roemenië,
tezamen en in vereniging met een ander,
een ander, genaamd [slachtoffer 2], door
met één of meer van de onder lid 1, sub 1° van artikel 273f Wetboek van Strafrecht genoemde middelen, te weten een feitelijkheid en/of door misbruik van een kwetsbare positie,
1) heeft geworven en vervoerd en overgebracht en gehuisvest en opgenomen met het oogmerk van uitbuiting (artikel 273 f lid 1 sub 1),
waarbij die feitelijkheid heeft bestaan uit:
[in Roemenië]
- het regelen en/of betalen van een paspoort voor die [slachtoffer 2], en
- het brengen van die [slachtoffer 2] (per auto) naar Nederland, en
[in Nederland]
- het regelen en betalen van een werkkamer voor die [slachtoffer 2] en het geven van
werkkleding (lingerie) aan die [slachtoffer 2] en het instrueren van die [slachtoffer 2] over de
tarieven die zij voor haar prostitutiewerkzaamheden moest vragen en welke
handelingen zij moest verrichten en het instrueren van die [slachtoffer 2] hoe zij
haar (prostitutie)klant(en) in het Engels te woord moest staan;
Feit 2
hij in de periode van 01 augustus 2010 tot en met 24 augustus 2010 te [plaatsnaam] in Roemenië en elders in Roemenië en te Nederland, tezamen en in vereniging met een ander,
[slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 6]
heeft aangeworven en medegenomen,
met het oogmerk die [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 6] in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van één of meer seksuele handeling(en) met of voor een derde tegen betaling;
Feit 3
hij in de periode van 01 augustus 2010 tot en met 14 mei 2013 te Alkmaar en/of te Amsterdam en/of te Utrecht en/of elders in Nederland en/of te Roemenië, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk: mensenhandel in vereniging, als bedoeld in artikel 273f (lid 1 ahf sub 1 en/of sub 4 en/of sub 6 en/of sub 9 en/of sub 3) wetboek van strafrecht;
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1: mensenhandel, terwijl het feit is gepleegd door twee of meer verenigde personen;
Feit 2: mensenhandel, terwijl het feit is gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd;
Feit 3: deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
6. Motivering van de sanctie
6.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig (30) maanden met aftrek van het ondergane voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd om de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] in zijn geheel toe te wijzen.
6.2 Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan – kort gezegd – het medeplegen van mensenhandel. Verdachte heeft [slachtoffer 3], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 6] aangeworven en medegenomen uit Roemenië met de bedoeling dat zij in Nederland in de raamprostitutie zouden gaan werken. Dat de drie vrouwen hier aanvankelijk mee hebben ingestemd, doet niet af aan het strafbare karakter van deze handelingen. Door het handelen van verdachte werd de eventuele uitbuiting van deze vrouwen mogelijk gemaakt. Daarbij weegt de rechtbank mee dat [slachtoffer 3] ook daadwerkelijk is uitgebuit, door [medeverdachte 1] en dat verdachte het oogmerk had om ook daadwerkelijk geld aan [slachtoffer 2] te verdienen. Dit is echter niet gelukt omdat [slachtoffer 2] zich al in een vroeg stadium aan dit scenario heeft weten te onttrekken, ondanks de hierop gerichte handelswijze van verdachte. De door verdachte aangeworven vrouwen bevonden zich alle drie in een kwetsbare positie omdat zij in hun thuisland in slechte financiële omstandigheden verkeerden. Zij hebben zich, om een oplossing te vinden voor deze financiële omstandigheden, naar een voor hen vreemd land laten brengen. Personen als verdachte zijn derhalve een onmisbare schakel in de keten van grensoverschrijdende mensenhandel, met alle gevolgen voor de slachtoffers van dien. Mensenhandel waarbij iemand wordt aangeworven en wordt meegenomen om in de prostitutie te gaan werken is een ernstig feit, hetgeen nog zwaarder weegt indien ook sprake is van een oogmerk tot uitbuiting, zoals in dit geval ten aanzien van [slachtoffer 2]. De rechtbank houdt echter ook rekening met het feit dat het toepassen van dwang of (het dreigen met) geweld, dwangmiddelen met een nog ernstiger karakter, in het geval van verdachte niet bewezen worden verklaard en het ook niet verder is gekomen dan de bewezenverklaarde handelingen als huisvesten en onderbrengen. Verder weegt de rechtbank mee dat het een feit van algemene bekendheid is dat slachtoffers van dergelijke feiten doorgaans nog lange tijd de psychische gevolgen hiervan ondervinden. Onder meer uit de informatie die de raadsvrouw van slachtoffer [slachtoffer 2] ter terechtzitting van 9 april 2014 heeft gegeven, blijkt dat zij nog steeds ernstige psychische klachten ondervindt van hetgeen hen is overkomen. De rechtbank rekent dit verdachte, hoewel deels indirect, aan.
Op grond van de aard en de ernst van de feiten is de rechtbank van oordeel dat – uit een oogpunt van normhandhaving en preventie – alleen een vrijheidsbenemende straf in aanmerking komt.
De rechtbank heeft acht geslagen op de straffen die in andere mensenhandelzaken zijn opgelegd. De rechtbank heeft tevens acht geslagen op de omstandigheid dat de verdachte blijkens het hem betreffend uittreksel justitiële documentatie in Nederland niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld.
De rechtbank ziet aanleiding af te wijken van de eis van de officier van justitie in de omstandigheid dat zij niet alle ten laste gelegde in de wet vermelde middelen en mensenhandelmodaliteiten van feit 1 wettig en overwegen bewezen acht. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
7. Vorderingen benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
7.1. [slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 155.000,- ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde materiële schade bestaat uit € 140.000,- en de gestelde immateriële schade uit € 15.000,-.
De rechtbank is van oordeel dat een verantwoorde behandeling en beoordeling van de vordering van de benadeelde partij betreffende de gestelde materiële en immateriële schade voor zover (en voor welk deel) deze rechtstreeks voortvloeit uit het onder feit 2 bewezenverklaarde feit, een zodanige onevenredige belasting voor het strafgeding oplevert, dat zij zich niet leent voor behandeling in het strafgeding. Gelet op het bepaalde in artikel 361, derde lid Sv dient de benadeelde partij in zoverre niet ontvankelijk te worden verklaard met bepaling dat de benadeelde partij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in haar vordering.
7.2. [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 10.600,- ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde materiële schade bestaat uit € 5.600,- en de gestelde immateriële schade bestaat uit € 5.000,-.
De rechtbank is van oordeel dat een verantwoorde behandeling en beoordeling van de vordering van de benadeelde partij betreffende de gestelde materiële schade voor zover (en voor welk deel) deze rechtstreeks voortvloeit uit het onder feit 1 bewezenverklaarde feit, een zodanige onevenredige belasting voor het strafgeding oplevert, dat zij zich niet leent voor behandeling in het strafgeding. Gelet op het bepaalde in artikel 361, derde lid Sv dient de benadeelde partij in zoverre niet ontvankelijk te worden verklaard met bepaling dat de benadeelde partij haar vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De rechtbank komt vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 2.500,- billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 augustus 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken, tot op heden begroot op nihil.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: mensenhandel] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen voor het totaalbedrag van € 2.500,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door zevenenzeventig (50) dagen hechtenis. De toepassing van deze hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36f, 47, 57, 140 en 273f van het Wetboek van Strafrecht.
9. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.6 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1 tot en met 3 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van VIERENTWINTIG (24) MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk in de vordering.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 2] geleden schade tot een bedrag van
€ 2.500,- voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 augustus 2010 tot aan de dag der algehele voldoening, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 augustus 2010 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 50 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Beveelt de gevangenneming van verdachte, welk bevel afzonderlijk is geminuteerd.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.W. Groenendijk, voorzitter,
mr. A.S. van Leeuwen en mr. E.J. van Keken, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers B.H.E. Zuidam en mr. A.M.A. Beckers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 april 2014.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 3] d.d. 20 maart 2013, dossierpagina 503 tot en met 505, het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 2], d.d. 25 augustus 2011, dossierpagina 365 tot en met 369.een schriftelijk stuk, te weten een verklaring van [slachtoffer 6] d.d. 26 oktober 2010 bij het Openbaar Ministerie in Roemenië, dossierpagina 550.
3.Het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 3] d.d. 20 maart 2013, dossierpagina 503 tot en met 505.
4.Het schriftelijk stuk, te weten de verklaring van [medeverdachte 6] bij de Roemeense autoriteiten d.d. 3 april 2012 met vertaling, dossierpagina 1274 en een schriftelijk stuk, te weten een verklaring van [slachtoffer 6] d.d. 26 oktober 2010 bij het Openbaar Ministerie in Roemenië, met vertaling dossierpagina 550.
5.Het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 3] d.d. 20 maart 2013, dossierpagina 503 tot en met 505, het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 2], d.d. 25 augustus 2011, dossierpagina 365 tot en met 369, het schriftelijk stuk, te weten een verklaring van [slachtoffer 6] d.d. 26 oktober 2010 bij het Openbaar Ministerie in Roemenië met vertaling, dossierpagina 549 tot en met 551, het schriftelijk stuk, te weten de verklaring van [medeverdachte 6] bij de Roemeense autoriteiten d.d. 3 april 2012, dossierpagina 1273 tot en met 1277.
6.Het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 2], d.d. 25 augustus 2011, dossierpagina 371, het proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 februari 2011, inclusief kopieën van paspoorten, dossierpagina 856 tot en met 858, het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 3] d.d. 20 maart 2013, dossierpagina 502 tot en met 503.
7.Het proces-verbaal verhoor verdachte [medeverdachte 1] d.d. 15 mei 2013, dossierpagina 1142 en 1161.
8.Het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 2] d.d. 16 april 2013, dossierpagina 415, 419, 421, het schriftelijk stuk, te weten een verklaring van [slachtoffer 6] d.d. 26 oktober 2010 bij het Openbaar Ministerie in Roemenië met vertaling, dossierpagina 551.
9.Het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 2], d.d. 25 augustus 2011, dossierpagina 371.
10.Het proces-verbaal bevindingen d.d. 2 juli 2013, dossierpagina 894, het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 2], d.d. 25 augustus 2011, dossierpagina 381 tot en met 382.
11.Het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 2], d.d. 25 augustus 2011, dossierpagina 372, het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 2], d.d. 17 april 2013, dossierpagina 440.
12.Het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 2] d.d. 16 april 2013, dossierpagina 424, Het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 2] d.d. 25 augustus 2011, dossierpagina 374.
13.Het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 2], d.d. 17 april 2013, dossierpagina 442.
14.Het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 2], d.d. 25 augustus 2011, dossierpagina 385.
15.Het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 3], d.d. 24 maart 2013, dossierpagina 514.
16.Het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 2], d.d. 25 augustus 2011, dossierpagina 370, het proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 februari 2011, inclusief kopieën van paspoorten, dossierpagina 856 tot en met 858, het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 3] d.d. 20 maart 2013, dossierpagina 502 tot en met 503 en het schriftelijk stuk, te weten de verklaring van [medeverdachte 6] bij de Roemeense autoriteiten d.d. 3 april 2012, dossierpagina 1273 tot en met 1277.
17.Het schriftelijk stuk, te weten een e-mail bericht d.d. 23 september 2013, dossierpagina 3431 tot en met 3432 en het proces-verbaal verhoor aangeefster [slachtoffer 5], d.d. 12 november 2013, opgenomen in het A-dossier, dossierpagina 3441.
18.Het proces-verbaal aangifte door [slachtoffer 4], d.d. 27 augustus 2012, dossierpagina 569.
19.Het proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1], d.d. 5 mei 2011, dossierpagina 205 en het proces-verbaal van bevindingen uitlezen locaties SIMkaart [slachtoffer 1], d.d. 21 november 2012, dossierpagina 832 tot en met 836.
20.Het schriftelijk stuk, te weten een verklaring van [slachtoffer 6] d.d. 26 oktober 2010 bij het Openbaar Ministerie in Roemenië, dossierpagina 550 tot en met 552, het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 2] d.d. 16 april 2013, dossierpagina 413, proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 3] d.d. 20 maart 2013, dossierpagina 502 tot en met 503, het proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1], d.d. 5 mei 2011, dossierpagina 206, het schriftelijk stuk, te weten een e-mailbericht van [slachtoffer 5] d.d. 23 september 2013, dossierpagina 3431en het proces-verbaal aangifte door [slachtoffer 4], d.d. 27 augustus 2012, dossierpagina 569.
21.Het schriftelijk stuk, te weten een verklaring van [slachtoffer 6] d.d. 26 oktober 2010 bij het Openbaar Ministerie in Roemenië, dossierpagina 550 tot en met 552, het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 2] d.d. 16 april 2013, dossierpagina 413, het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 2], d.d. 17 april 2013, dossierpagina 440 en het proces-verbaal verhoor verdachte [medeverdachte 1] d.d. 15 mei 2013, dossierpagina 1142.
22.Het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 3], d.d. 20 maart 2013, dossierpagina 506.
23.Het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 4], d.d. 25 januari 2013, dossierpagina 722.
24.Het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 3], d.d. 24 maart 2013, dossierpagina 514.
25.Het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 3], d.d. 20 maart 2013, dossierpagina 506 en het schriftelijk stuk, te weten een e-mail bericht van [slachtoffer 5] d.d. 23 september 2013, dossierpagina 3432 en het proces-verbaal verhoor aangeefster [slachtoffer 5], d.d. 12 november 2013, opgenomen in het A-dossier, dossierpagina 3444.
26.Het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 2] d.d. 16 april 2013, dossierpagina 415, 419, 421 en het schriftelijk stuk, te weten een verklaring [slachtoffer 6] d.d. 26 oktober 2010 bij het Openbaar Ministerie in Roemenië, dossierpagina 549 tot en met 551.
27.Het schriftelijk stuk, te weten de verklaring van [medeverdachte 6] bij de Roemeense autoriteiten d.d. 3 april 2012, dossierpagina 1273 tot en met 1277 en het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 2] d.d. 16 april 2013, dossierpagina 420.
28.Het proces-verbaal verhoor aangeefster [slachtoffer 5], d.d. 12 november 2013, opgenomen in het A-dossier, dossierpagina 3445 tot en met 3446.
29.Het proces-verbaal aangifte [slachtoffer 4], d.d. 27 augustus 2012, dossierpagina 580.
30.Het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 2], d.d. 25 augustus 2011, dossierpagina 362, 365 en 368, het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 3], d.d. 18 maart 2013, dossierpagina 503, het proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1], d.d. 5 mei 2011, dossierpagina 202 en het proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 5], d.d. 13 november 2013, opgenomen in het A-dossier, dossierpagina 3470.
31.Het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 5], d.d. 12 november 2013, opgenomen in het A-dossier, dossierpagina 3446 tot en met 3447, het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 1], d.d. 7 juli 2011, dossierpagina 228 en 229, het proces-verbaal aangifte door [slachtoffer 4], d.d. 27 augustus 2012, dossierpagina 576, het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 3], d.d. 20 maart 2013, dossierpagina 505, het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 2], d.d. 25 augustus 2011, dossierpagina 380 en 384 en het schriftelijk stuk, te weten een verklaring [slachtoffer 6] d.d. 26 oktober 2010 bij het Openbaar Ministerie in Roemenië, dossierpagina 551.
32.Het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 3], d.d. 20 maart 2013, dossierpagina 502 en 503, het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 3], d.d. 24 maart 2013, dossierpagina 514, het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 1] d.d. 13 februari 2013, dossierpagina 277 en 280, het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 4] d.d. 5 december 2012, dossierpagina 672 en 673, het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 2], d.d. 16 april 2013, dossierpagina 414 en 415 en het proces-verbaal aangifte door [slachtoffer 5], d.d. 11 november 2013, dossierpagina 3435 en 3436.
33.Het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 1] d.d. 7 juli 2011, dossierpagina 228, het proces-verbaal aangifte door [slachtoffer 2], d.d. 25 augustus 2011, dossierpagina 378, 380 en 384, proces-verbaal aangifte door [slachtoffer 2], d.d. 16 april 2013, dossierpagina 415 en 425, het proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 3], d.d. 24 maart 2013, dossierpagina 513 en 514, het proces-verbaal aangifte door [slachtoffer 4], d.d. 27 augustus 2012, dossierpagina 577 en 578 en het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 5], d.d. 12 november 2011, opgenomen in het A-dossier, dossierpagina 3446, 3449 en 3450.
34.Het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 4] d.d. 5 december 2012, dossierpagina 671.
35.Het proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 3], d.d. 24 maart 2013, dossierpagina 515 en het proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 5], d.d. 13 november 2013, opgenomen in het A-dossier, dossierpagina 3481 en 3482.
36.Het proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 4], d.d. 11 december 2012, dossierpagina 676 tot en met 677, het proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 4], d.d. 12 december 2012, dossierpagina 690 tot en met 691, het proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 3], d.d. 24 maart 2013, dossierpagina 516, het proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 2], d.d. 18 april 2013, dossierpagina 479, het proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 5], d.d. 12 november 2013, opgenomen in het A-dossier, dossierpagina 3455 en het proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 5], d.d. 13 november 2013, opgenomen in het A-dossier, dossierpagina 3482.
37.Het proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 5], d.d. 12 november 2013, opgenomen in het A-dossier, dossierpagina 3455.
38.Het proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 1], d.d. 7 juli 2011, dossierpagina 226 en 227, het proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 2], d.d. 16 april 2013, dossierpagina 425 en 426, het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 4], d.d. 27 augustus 2012, dossierpagina 575 tot en met 576 en 594, het proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 4], d.d. 30 november 2012, dossierpagina 640 en 642, het proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 5] door de rechter-commissaris, d.d. 18 maart 2014, blad 10 en 11, het proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 1], d.d. 12 februari 2013, dossierpagina 250, het proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 5], d.d. 12 november 2013, opgenomen in het A-dossier, dossierpagina 3445 en 3446 en het proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 2], d.d. 5 oktober 2013, dossierpagina 3815 tot en met 3816.
39.Het proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 2] d.d. 5 oktober 2013, dossierpagina 3817
40.Het proces-verbaal van bevindingen onderzoek naar geldtransacties middels Western Union door [medeverdachte 2], dossierpagina 3270-3272 met bijlagen
41.Het schriftelijk stuk, te weten een e-mail bericht in de Roemeense taal, inclusief Nederlandse vertaling, d.d. 23 september 2013, dossierpagina 3432 en het proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 2], d.d. 5 oktober 2013, dossierpagina 3815 tot en met 3816
42.Het proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 2] d.d. 5 oktober 2013, dossierpagina 3817
43.Het proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 4], d.d. 29 november 2012, dossierpagina 627, het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 1] d.d. 7 juli 2011, dossierpagina 225 en het proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 5], d.d. 12 november 2013, opgenomen in het A-dossier, dossierpagina 3444 tot en met 3445.
44.Het proces-verbaal van bevindingen [medeverdachte 2] aan de deur bij [slachtoffer 3] d.d. 3 februari 2014, dossierpagina 3855 en het proces-verbaal van bevindingen bedreiging [slachtoffer 3] d.d. 17 maart 2014, losse dossierbijlage.
45.Het proces-verbaal aanhouding [medeverdachte 1], dossierpagina 1108 en het proces-verbaal aanhouding [medeverdachte 3], dossierpagina 1312.
46.Het proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 2] d.d. 5 oktober 2013, dossierpagina 3817