ECLI:NL:RBNHO:2014:5862

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 april 2014
Publicatiedatum
25 juni 2014
Zaaknummer
15/743000-13
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mensenhandel en uitbuiting van Roemeense vrouwen in de prostitutie

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 28 april 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mensenhandel. De verdachte, een Roemeense man, werd ervan beschuldigd Roemeense vrouwen, waaronder [slachtoffer 1], naar Nederland te hebben gebracht onder valse voorwendselen, met als doel hen te dwingen tot prostitutie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de vrouwen heeft misleid door hen te vertellen dat er ook andere werkmogelijkheden waren, terwijl hij hen in werkelijkheid in de prostitutie wilde laten werken. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster en getuigen als betrouwbaar beoordeeld, ondanks de verdediging die stelde dat de verklaringen inconsistent waren en onder druk waren afgelegd. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard vanwege onzorgvuldig vooronderzoek. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van schending van de rechten van de verdachte en dat de procedure eerlijk was verlopen. De verdachte werd schuldig bevonden aan mensenhandel en het onder dwang laten verrichten van seksuele handelingen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van twaalf maanden op, met aftrek van het voorarrest, en kende de benadeelde partij [slachtoffer 1] een schadevergoeding toe van € 4.400,00, bestaande uit materiële en immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/743000-13
Uitspraakdatum: 28 april 2014
Tegenspraak
Strafvonnis (Promis)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 7, 9, 10 en 14 april 2014 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Roemenië),
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Haarlem te Haarlem.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. E. Visser en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. P.D. Popescu, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij in of omstreeks de periode van 18 april 2011 tot en met 4 mei 2011 te Alkmaar en/of te Eindhoven en/of te Amsterdam en/of elders in Nederland, en/of te [plaatsnaam] (Roemenië), (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [slachtoffer 1] (telkens) met één of meer van de onder lid 1, sub 1° van artikel 273f Wetboek van Strafrecht genoemde middelen, te weten door dwang en/of geweld of een andere feitelijkheid en/of door dreiging met geweld of een andere feitelijkheid en/of door afpersing en/of door misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloedend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie,
1) heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en/of opgenomen met het oogmerk van uitbuiting (artikel 273 f lid 1 sub 1), en/of
2) heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten
van arbeid of diensten (van seksuele aard) dan wel enige handeling heeft ondernomen waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [slachtoffer 1] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (van seksuele aard) (artikel 273 f lid 1 sub 4), en/of
3) heeft gedwongen of bewogen hem en/of zijn mededader(s) te bevoordelen uit de opbrengst van haar seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling (artikel 273f lid 1 sub 9), en/of
4) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer 1] (artikel 273 f lid 1 sub 6),
waarbij dat geweld of een andere feitelijkheid en/of die dreiging met geweld of een andere feitelijkheid heeft/hebben bestaan uit:
- het dreigen het kind van die [slachtoffer 1] iets aan te zullen doen, en/of
- het drogeren van die [slachtoffer 1], en/of
- het mishandelen van die [slachtoffer 1], en/of
- het dwingen, althans bewegen van die [slachtoffer 1] om (onvrijwillig) seksuele handelingen van en/of met hem, verdachte, te ondergaan en/of te dulden, en/of
- het wegnemen van een door die [slachtoffer 1] naar Nederland meegebracht geldbedrag, en/of
- het voortdurend ruzie maken met die [slachtoffer 1], en/of
- het (voortdurend) onder controle houden van die [slachtoffer 1], en/of
- het beperken van de bewegingsvrijheid van die [slachtoffer 1], en/of
- het (zo handelend) laten ontstaan en/of voortduren van een bedreigende en/of angstige en/of murw-makende situatie voor die [slachtoffer 1];
en/of welk bevoordelen en/of voordeel trekken heeft/hebben bestaan uit:
- het dwingen althans bewegen van die [slachtoffer 1] om het door haar met prostitutiewerkzaamheden verdiende geld af te dragen aan hem, verdachte en/of zijn mededader(s);
Feit 2
hij in of omstreeks 18 tot en met 19 april 2011 te [plaatsnaam], althans in Roemenië en/of in Hongarije en/of in Eindhoven, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [slachtoffer 1] heeft aangeworven en/of medegenomen met het oogmerk die [slachtoffer 1] in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling.
Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak.
2.1. Overige voorvragen en beroep op niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging
De raadsman heeft op meerdere gronden betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging ter zake van alle aan de verdachte ten laste gelegde feiten. Dit betoog is uitvoering uiteengezet op de eerste 25 pagina’s van de door mr. Petrescu in de zaak tegen medeverdachte [medeverdachte 1] overgelegde pleitnota, waar de verdediging in onderhavige zaak zich ter gelegenheid van het pleidooi bij heeft aangesloten, voor zover de aangevoerde deelverweren betrekking hebben op de zaak van verdachte. Het niet-ontvankelijkheidsverweer is onderverdeeld in de volgende deelverweren:
- het opsporingsonderzoek is in strijd met de Richtlijn inzake mensenhandel (onderdeel B. in de pleitnota van mr. Petrescu);
- frustreren van de controle op het opsporingsonderzoek/ondeugdelijke verhoren (onderdeel I. in de pleitnota van mr. Petrescu)
- geen fair trial (onderdeel L. in de pleitnota van mr. Petrescu).
Concluderend stelt de verdediging dat door deze onrechtmatigheden en vormfouten de strafprocedure ‘as a whole’ niet eerlijk is en derhalve tot niet ontvankelijkheid van het openbaar ministerie moet leiden.
Bespreking van de niet-ontvankelijkheidsverweren
- opsporing in strijd met de Richtlijn inzake mensenhandel 2011/36/EU (onderdeel B. in de pleitnota van mr. Petrescu)
De verdediging heeft aangevoerd dat de vermeende slachtoffers in onderzoek Zwaluw tot aangifte zijn bewogen door hen keer op keer de voordelen van de B9-procedure voor te schotelen, hetgeen moet leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Dat aan aangeefsters door de verhorende politieambtenaren beloften zijn gedaan of dat zij anderszins op oneigenlijke gronden zijn uitgelokt of onder druk zijn gezet tot het afleggen van belastende verklaringen jegens verdachte is niet aannemelijk geworden. De enkele omstandigheid dat aan mogelijke slachtoffers van mensenhandel is uitgelegd wat de B9 procedure inhoudt kan niet tot een ander oordeel leiden. Overige omstandigheden waaruit zou kunnen volgen dat aan aangeefsters beloften zijn gedaan dan wel oneigenlijk onder druk zijn gezet aangifte te doen, blijken niet uit het dossier. Er is dus geen sprake van enig vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv, zodat sanctionering in de vorm van niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie niet aan de orde komt.
- frustreren van de controle op het opsporingsonderzoek/ondeugdelijke verhoren (onderdeel I. in de pleitnota van mr. Petrescu)
De verdediging heeft aangevoerd dat de dvd’s met opnames van de verhoren van aangeefsters in een zo laat stadium zijn verstrekt dat daardoor de verdediging de bevoegdheid (de rechtbank begrijpt: de mogelijkheid) is ontnomen om de officier van justitie tijdig te verzoeken opdracht te geven voor het uittypen van de verhoren in hun oorspronkelijke vorm. Achteraf is niet te controleren of de getuigen hebben gezegd wat in het dossier staat geverbaliseerd. Ter onderbouwing van dit standpunt wordt gesteld dat ten aanzien van het door de verdediging uitgeluisterde verhoor van [slachtoffer 2] op 16 april 2013 (p. 411-428) ‘bijna alle gegeven antwoorden geen antwoorden zijn die door [slachtoffer 2] zouden zijn gegeven zoals geverbaliseerd, maar gedeeltes betreffen van de door verbalisanten gestelde vragen, waarop [slachtoffer 2] enkel met een ‘ja’ antwoordt’. Dit zou volgens de verdediging een duidelijk bewijs zijn dat er naast het gepubliceerde onderzoek nog een ander geheim onderzoek loopt. Voorts wordt gerept over een bepaalde toon waarop iets wordt gezegd door de verbalisant tegen aangeefster [slachtoffer 3] op 31 mei 2013 (p. 531-534) en wordt op grond daarvan geconcludeerd dat [slachtoffer 3] door verbalisanten bang wordt gemaakt.
Daargelaten of op dit onderdeel nog gesproken kan worden van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt waarop een met reden omklede beslissing moet volgen is het de rechtbank volstrekt onduidelijk om welke reden deze verhoren gebrekkig tot stand zouden zijn gekomen en om welke reden de totstandkoming van deze verklaringen door verzuim van vormen of in strijd met enig rechtsbeginsel tot niet ontvankelijkheid van het openbaar miniserie zouden moeten leiden. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat op verzoek van de verdediging vele getuigen/aangeefsters (soms meerdere malen en langdurig) zijn gehoord en dat in overwegende mate is tegemoetgekomen aan de vele onderzoekwensen van de verdediging. Daarbij komt dat naast de mogelijkheid die aan de verdediging tijdig is geboden om alle verhoren te komen uitluisteren op het politiebureau, uiteindelijk is besloten om de dvd’s met alle verhoren van aangeefsters zoals afgelegd bij de politie in hun volle omvang aan de verdediging te verstrekken. Aldus beschouwd heeft de verdediging naar het oordeel van de rechtbank ruimschoots de gelegenheid gehad de onderzoeksresultaten te toetsen. Ook overigens is niet aannemelijk geworden dat bij de uitvoering van het strafrechtelijk onderzoek door de politie dan wel overige betrokkenen (ontlastende) informatie is achtergehouden door (delen van) verklaringen of andere stukken bewust niet aan het dossier toe te voegen. Wat er ook zij van het gestelde handelen van het openbaar ministerie en het kabinet van de rechter-commissaris, de door de verdediging gestelde gang van zaken levert geen schending op in de zin van artikel 359a Sv. Ook op dit onderdeel verwerpt de rechtbank deze verweren.
- Geen fair trial (onderdeel L. in de pleitnota van mr. Petrescu)
Op meerdere momenten is door de verdediging in de zaken van [verdachte] verzocht om de essentiële stukken naar de Roemeense taal te vertalen. Verdachte heeft hier op grond van artikel 32a Sv recht op indien kennisneming is toegestaan en noodzakelijk wordt geacht voor zijn verdediging. Het gaat daarbij om alle verhoren van aangeefsters en medeverdachten. Slechts als verdachte deze verklaringen in de Roemeense taal tot zijn beschikking heeft is sprake van een evenwichtige situatie van hoor en wederhoor. Een verkorte weergave op zitting of door de tolk tijdens bezoeken van zijn advocaat voldoet niet. De verdediging stelt dat verdachte geen fair trial heeft gehad.
Het verzoek van verdachte heeft betrekking op een zeer groot aantal stukken, te weten alle processen verbaal van verhoren van aangeefsters en medeverdachten. Niet is gemotiveerd waarom een mondelinge vertaling door een tolk tijdens de voorbereiding van de verdediging of ter terechtzitting niet zou volstaan. Uit het oogpunt van een goede procesorde mag van de verdediging worden geëist, met name indien het een omvangrijk dossier betreft zoals het onderhavige, dat nauwkeurig wordt aangegeven van welke verklaring een vertaling noodzakelijk is en waarom vertolken hiervan niet volstaat. Aan het recht op bijstand van verdachte door een tolk als bedoeld in artikel 6 lid 3 van het EVRM is voldaan. Ook overigens is de rechtbank van oordeel dat in onderhavige strafprocedure in zijn geheel het aan de verdachte toekomende recht op vertolking en vertaling voldoende is gewaarborgd. De rechtbank verwerpt het verweer dat geen sprake is geweest van fair trial.
Voor zover mr. Popescu zich heeft aangesloten bij de overige in de pleitnota van mr. Petrescu genoemde deelverweren die hierboven niet zijn genoemd, zal de rechtbank daaraan geen rechtsgevolg verbinden reeds omdat het niet verdachte is die door de beweerde niet-naleving van het voorschrift is getroffen in het belang dat die norm beoogt te beschermen.
Derhalve is de officier van justitie ontvankelijk in zijn vervolging.
De rechtbank heeft voorts vastgesteld dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten.
3.2. Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat voor zover de door de verdediging aangevoerde verzuimen niet leiden tot niet ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging, bewijsuitsluiting dient te volgen voor die onderdelen. Tevens dient bewijsuitsluiting te volgen op grond van het in onderdeel J aangevoerde in de pleitnota van mr. Petrescu op welk onderdeel wordt aangesloten. Tenslotte is door en namens verdachte vrijspraak van de ten laste gelegde feiten bepleit, nu er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor de ten laste gelegde middelen en (het oogmerk van) uitbuiting.
3.3. Bespreking van het bewijsuitsluitingsverweer
Nu de rechtbank, met verwijzing naar het onder 2.1. overwogene, van oordeel is dat van onherstelbare vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek noch van buiten het kader van artikel 359a Sv gelegen inbreuken of verzuimen is gebleken, komt sanctionering in de vorm van bewijsuitsluiting om die reden evenmin aan de orde. Voor wat betreft het aangevoerde op onderdeel J, overweegt de rechtbank als volgt.
-Tolken/ondeugdelijke verhoren (onderdeel J. in de pleitnota van mr. Petrescu)
Het verweer is gevoerd dat in het onderzoek veelvuldig gebruik is gemaakt van personen die volgens het Register Beëdigde tolken en vertalers niet als tolken zijn beëdigd. De tolken bleken enkel te zijn beëdigd als vertaler. De verdediging concludeert tot uitsluiting van alle verklaringen (opgesomd op p. 20 en 21 van de pleitnota) die ten overstaan van de politie zijn afgelegd middels een niet beëdigde tolk. Met betrekking tot de tapgesprekken en sms berichten gevoerd in de Roma taal wordt eveneens aangevoerd deze uit te sluiten van het bewijs nu in het Register Beëdigde tolken en vertalers niemand is vermeld voor deze taal.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Zowel de Wet beëdigde tolken en vertalers als de Wet bijstand van tolken en vertalers bij de opsporing en vervolging van strafbare feiten hebben de strekking de kwaliteit en de integriteit van tolken en vertalers te waarborgen. Uitgangspunt is het gebruik van de in het Register ingeschreven personen waarbij de mogelijkheid is gegeven hiervan af te wijken indien deze niet (tijdig) beschikbaar zijn of indien het register voor de desbetreffende bron- of doeltaal geen ingeschrevene bevat. De conclusie die de verdediging trekt dat “het dossier barst van leugenachtige verklaringen” en dat om die reden alle verklaringen dienen te worden uitgesloten van het bewijs, zonder ook maar met enige precisie aan te geven op welke onderdelen die vertalingen tot misverstanden zouden hebben geleid, kan de rechtbank niet volgen. De rechtbank neemt in aanmerking dat gedurende het onderzoek niet is gebleken van problemen bij de vertolking door genoemde beëdigde vertalers. Ook indien zou komen vast te staan dat de tolken en vertalers niet als zodanig zijn beëdigd, brengt dat naar het oordeel van de rechtbank niet mee dat deze vertolkte verklaringen reeds om die reden dienen te worden uitgesloten van het bewijs. Hierbij wijst de rechtbank er nog op dat aan verdachten telkens bij aanvang van het verhoor is gevraagd of verdachte en de tolk elkaar goed verstaan hetgeen alle keren is bevestigd. Ook ten aanzien van de tapgesprekken in de Roma taal overweegt de rechtbank dat niet is gebleken van problemen bij de vertaling en kan hetgeen door de verdediging is aangevoerd niet leiden tot de conclusie dat deze vertalingen de vereiste kwaliteit en integriteit ontberen en om die reden van het bewijs dienen te worden uitgesloten.
3.4. Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de doorlopende paginanummers van het dossier proces-verbaal onderzoek Zwaluw, tenzij anders is vermeld. De vermelding van een eigennaam ziet op de processen-verbaal van verhoor van die persoon als getuige of verdachte. De verklaring van verdachte “ter terechtzitting” wijst, tenzij anders vermeld, naar de terechtzitting van 7 april 2014. De hierna te noemen geschriften als bedoeld in artikel 344.1.5 Wetboek van Strafvordering worden alleen gebruikt in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.
Namen en bijnamen in het onderzoek Zwaluw, voor zover relevant
Uit diverse verklaringen volgt dat met [bijnaam verdachte], [bijnaam verdachte], [bijnaam verdachte] en [bijnaam verdachte] verdachte [verdachte] wordt bedoeld. [medeverdachte 2] wordt ook wel de zigeuner of [bijnaam medeverdachte 2] genoemd. Met [voornaam slachtoffer 1] wordt [slachtoffer 1] bedoeld. [medeverdachte 3] heeft als bijnaam [bijnaam medeverdachte 3].
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten op grond van het volgende.
Aanwerven en komst naar Nederland (feit 1 en 2)
Medio april 2011 wil aangeefster (hierna: [slachtoffer 1]) in het buitenland gaan werken om € 4.500,00 te verdienen, om zo de koopleaseconstructie op haar appartement in Piatra Neamt, Roemenië, af te kunnen lossen. Zij wilde in Engeland, Duitsland of Nederland in de ouderenverzorging gaan werken, omdat ze in Roemenië een dergelijk bedrag niet in korte tijd zou kunnen verdienen. Daarbij kwam dat zij na het recente overlijden van haar moeder als oudste kind de verantwoordelijkheid had voor de zorg van haar vader en broer. Via de partner van de dochter van [getuige 1], een kennis van haar, komt ze door middel van Skype in contact met verdachte (hierna: [verdachte]) – die in Nederland verblijft – op het moment dat zij bij deze [getuige 1] thuis is. [2] [verdachte] zegt dat hij met meerderen in een woning verblijft en dat er twee meisjes in de prostitutie werken en de rest gewoon werk heeft. [slachtoffer 1] geeft aan dat ze werkt zoekt in de ouderenverzorging [3] en vraagt [verdachte] louter om een verblijfplaats. [4] [verdachte] zegt dat hij met zijn vriendin op een kamer verblijft en dat [slachtoffer 1] in hetzelfde huis op een andere kamer kan verblijven. [5] Dat zou haar 100 euro per week kosten. [6] [verdachte] heeft naast dit gesprek met [slachtoffer 1] via Skype op 17 en 18 april 2011 meermalen telefonisch contact met de partner van [getuige 1]’s dochter, [7] die een vlucht voor [slachtoffer 1] regelt van Hongarije naar Nederland. Dit ticket is op 18 april 2011 bij een reisbureau in Alkmaar geboekt en contant betaald. [8] Op 19 april 2011 landt zij in Eindhoven. [9] Daar wordt ze door [verdachte] opgehaald en naar een appartement gelegen aan [adres 1] in Amstelveen gebracht. [10]
Huisvesting/kennismaking met het werk/bedreigingen (feit 1)
Nadat [slachtoffer 1] heeft geslapen gaat zij ’s avonds met onder meer [verdachte] kijken naar de prostituees op de Wallen in Amsterdam. [11] Terug in Amstelveen zegt [verdachte] tegen [slachtoffer 1]: “Heb je de meisjes gezien? Zij verdienen geld. Ik heb je hier naartoe gebracht en je kent mijn vrienden. Het is beter dat we samen zaken doen, dan verdienen we beiden veel geld, heeft iedereen het goed en blijven we vrienden. Ben je zo stom om niet te begrijpen waarom ik je hier naartoe heb gebracht?” [slachtoffer 1] geeft aan dat niet te willen. [verdachte] zegt tegen haar dat zijn plan is dat ze in de prostitutie gaat werken en zegt dat als ze haatdragend blijft en een grote mond blijft houden, hij er middels een telefoontje voor zal zorgen dat ze haar kind gaan halen. Hij zegt vervolgens dat hij seks met haar wil, wat ze - omdat [verdachte] heeft gedreigd haar kind iets aan te doen - toelaat. [12]
[slachtoffer 1] ging met alles akkoord toen verdachte eenmaal had gezegd dat hij iemand op haar kind af zou sturen. De volgende ochtend brengt verdachte aangeefster naar de woning aan de [adres 2] te Alkmaar. [13] [verdachte] stuurt [slachtoffer 1] met [slachtoffer 4], een prostituee die ook bij hen op de [adres 2] woont, mee naar de Achterdam te Alkmaar om een werkkamer te regelen. Voordat ze richting de Achterdam gaan, dreigt hij wederom met haar zoon. [slachtoffer 1] wil niet het leven van haar kind riskeren. [verdachte] geeft 155 euro mee voor de kamerhuur en eenmaal daar geeft [slachtoffer 4] lingerie aan [slachtoffer 1] en uitleg over het werk. [slachtoffer 1] moest van [verdachte] kijken hoe dat werk zou gaan en hij vertelt dat ze tussen de € 500,00 en € 1.000,00 per dag kan verdienen. Aangeefster werkt die dag van 14:00 of 15:00 uur tot 2:00 of 3:00 uur. Verdachte had tegen aangeefster gezegd dat hij samen met anderen de politie had omgekocht. Een van de mannen die in de woning aan de [adres 2] verbleef, [medeverdachte 2], staat de hele werkdag in de buurt van haar raam te kijken. [14]
Werktijden/controle/geld afdragen (feit 1)
Als ze thuis kwam na haar werk nam [verdachte] al haar verdiende geld af en bewaarde het. Soms kwam hij tijdens werktijden al langs om het op te halen en zei hij dat ze niets moest achterhouden, omdat hij het zou vinden. Hij zei dat ze het geld fifty-fifty zouden delen. Uiteindelijk heeft ze in totaal € 1.500,- van hem gekregen van al het door haar verdiende geld. Soms als hij tussendoor langskwam, sloot hij de gordijnen en doorzocht hij haar werkkamer naar geld en zei tegen haar dat mensen voor minder dan honderd euro vermoord worden. Als ze sliep, dan keek hij in haar tas. Hij wist waar ze op haar werkkamer het geld bewaarde, pakte het daar vandaan en ging dan weer weg. Als ze onder de 400 euro verdiende, zei hij dat ze maar moest gaan werken. [15] [verdachte] zei [slachtoffer 1] dat hij iemand in Roemenië op haar kind zou afsturen zodra ze iets deed wat hem niet zinde. [slachtoffer 1] moest niet met hem spelen, anders zou haar kind gedood worden. [16] Als ze de deur uitging, liep [verdachte] en/of de zigeuner (enkele meters) achter haar. [17] Als ze niet te voet naar het werk ging, dan ging ze met de andere meisjes uit de woning met een taxi. Die meisjes kenden de taxichauffeurs en [slachtoffer 1] had de indruk dat de taxichauffeurs [verdachte] en de andere mannen uit de woning kenden en wisten wat deze mannen – en de vrouwen – deden. [18] Toen ze de deur uit wilde om sigaretten te halen, stuurde [verdachte] de zigeuner om dat voor haar te doen. [19] Bijna elke dag stond de zigeuner in de buurt van haar raam. Ook zei [slachtoffer 4] haar dat er meerdere pooiers rondliepen die langs konden komen. [verdachte] zei tegen [slachtoffer 1] dat ze met velen waren in zowel Nederland als Roemenië en dat hij alles wat ze zou doen, zou weten. [20] Ze begon doorgaans rond 13:00 uur of eerder met werken, werkte tot 03:00 uur. Een enkele keer ging ze eerder weg, om 01:00 of 02:00 uur. [21] De zigeuner moest in opdracht van [verdachte] [slachtoffer 1] tijdens het werk in de gaten houden. Dat deed hij door rond te lopen in de straat waar zij werkte. [22]
Aangifte [slachtoffer 1] (feit 1)
Op 3 mei 2011 vindt een controle plaats door de Belastingdienst op de Achterdam te Alkmaar. Naar aanleiding van deze controle komt aangeefster samen met twee collega-prostituees op 4 mei 2011, een dag later, op het kantoor van de Belastingdienst, omdat zij een burgerservicenummer moet aanvragen ten behoeve van haar werkzaamheden. [23] Zij is afgezet door [medeverdachte 2] met de auto, een Volkswagen Golf, die op naam stond van [prostituee 2], die reeds bekend is als prostituee. [24] Tijdens deze afspraak overhandigt zij een briefje waarin zij om hulp vraagt, omdat ze bedreigd is en in de problemen zit. [25] Een dag later doet ze aangifte van mensenhandel. [26] Vanaf haar komst naar Nederland op 19 april 2011 tot de dag van haar afspraak op het kantoor van de Belastingdienst op 4 mei 2011 heeft zij alle dagen gewerkt, veertien achter elkaar, zonder een dag vrij te hebben gehad. [27]
Getuigenverklaringen (feit 1)
Eén van de twee collega-prostituees van [slachtoffer 1] met wie zij op het kantoor van Belastingdienst verscheen op 3 mei 2011 en met wie zij in de woning aan de [adres 2] te Alkmaar woonde, [slachtoffer 4], weet dat [slachtoffer 1] door [bijnaam verdachte] naar Nederland is gebracht en in de prostitutie werkte. [28] Dit heeft [medeverdachte 4] haar ook verteld. [29] Ze heeft aan de [adres 2] in Alkmaar verbleven en na de afspraak bij de Belastingdienst is zij niet meer teruggekomen. [bijnaam verdachte] is nog op zoek gegaan naar haar, maar heeft haar niet gevonden. [30] Volgens haar werkte [slachtoffer 1] voor [verdachte]. [31] [medeverdachte 4], die ook op de [adres 2] te Alkmaar heeft verbleven, heeft verklaard dat, als hij het zich goed herinnert, [slachtoffer 1] met [bijnaam verdachte] kwam. [32] [medeverdachte 2] denkt dat [bijnaam verdachte] de pooier van [slachtoffer 1] was; ‘hoe is zij anders in die woning gekomen? De mannen hadden geen werk en waren de hele dag thuis’. Hij’ weet wel dat hun vrouwen achter het raam werkten, dus waar denk je dan dat zij hun geld vandaan haalden? Ze zaten zelf de hele dag thuis’. [33] Ook [getuige 3], die een relatie had met [verdachte], ook aan de [adres 2] in Alkmaar woonde met hem en in de prostitutie werkte, bevestigt dat alle mannen nooit werkten. Als ze vroeg hoe ze aan hun geld kwamen, kreeg ze vage antwoorden. [34] [verdachte] heeft meerdere vrouwen naar Nederland gebracht, weet [prostituee 2], een prostituee die werkte voor zijn zwager, [medeverdachte 3]. Hij woonde voornamelijk in Alkmaar, omdat de vrouwen die hij naar Nederland bracht zonder papieren gelijk in Alkmaar konden gaan werken. [verdachte] leende geld van [medeverdachte 3], omdat hij geld nodig had om de zaken te regelen die nodig zijn om de vrouwen voor hem te laten werken. [35] [slachtoffer 3], die net als [slachtoffer 1] als prostituee op de Achterdam werkt en vaak in de woning aan de [adres 2] te Alkmaar is geweest, herkent [verdachte] ook. Hij is een echte pooier en de zwager van [bijnaam medeverdachte 3]. Hij heeft meerdere meisjes naar Nederland gebracht om hier voor hem te werken in de prostitutie. [36] [slachtoffer 4], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 5] hebben zelf ook aangifte gedaan van hun eigen uitbuitingssituatie tegen respectievelijk [medeverdachte 4], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] (medeverdachten in onderzoek Zwaluw) en daarover aanvullende verklaringen afgelegd. Zij verklaren allemaal (onder meer) dat zij vanuit Roemenië naar Nederland zijn gekomen, aldaar door de mannen zijn gehuisvest en in de prostitutie werkzaam zijn geraakt. Aan alle drie is voorgehouden dat ze de helft van de inkomsten uit prostitutie mogen houden. Echter het grootste deel van hun verdiende geld moesten zij afstaan aan hun respectieve pooier/vriendje. Net als [slachtoffer 1] hebben [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] nog (jonge) kinderen in Roemenië. [37]
3.5. Bewijsoverweging
Juridisch kader (feit 1)
Wezenlijk bestanddeel van de diverse varianten van het delict mensenhandel is, dat sprake is van uitbuiting en/of het oogmerk van de verdachte daarop is gericht.
De memorie van antwoord bij het wetsontwerp waarbij artikel 250ter (oud), de voorloper van en geïncorporeerd in het huidige artikel 273f en toen nog (alleen) gericht op seksuele uitbuiting, werd ingevoerd, houdt onder meer het volgende in:
Het woord ‘uitbuitingssituatie’ (…) wordt in de memorie van toelichting gebruikt ter verduidelijking van het begrip ‘misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht’ (…). In die memorie wordt gesteld dat van een zodanige uitbuitingssituatie sprake is indien de betrokkene in een situatie verkeert die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostitué(e) in Nederland pleegt te verkeren. …Ten aanzien van meerderjarigen geldt dat vrijwilligheid ontbreekt, indien de prostitué(e) niet of slechts in verminderde mate de mogelijkheid heeft een bewuste keuze te maken met betrekking tot het al dan niet voortzetten van zijn of haar relatie met de exploitant. Dit is niet anders indien de relatie aanvankelijk op vrijwillig basis werd aangegaan(…). (Kamerstukken, 1988-1989 21 027, nr. 5, blz. 3 en 7).
Een bewezenverklaring van artikel 273f, lid 1 sub 1 Sr zoals onder het eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde, kan volgen indien verdachte met aangeefster handelingen heeft verricht (werven/vervoeren/huisvesten/opnemen) met het oogmerk van uitbuiting en door gebruik van de in dat artikel genoemde (dwang)middelen. Een bewezenverklaring van de overige cumulatief/alternatief tenlastegelegde modaliteiten van mensenhandel kan volgen indien verdachte aangeefster door een (dwang)middel beweegt zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (lid 1 sub 4), haar dwingt/beweegt hem te bevoordelen uit de opbrengst van seksuele handelingen (lid 1 sub 9) en indien verdachte opzettelijk voordeel trekt uit uitbuiting (lid 1 sub 6).
Middelen
[slachtoffer 1] heeft [verdachte] leren kennen, omdat ze op zoek was naar werk buiten Roemenië, nu zij in korte tijd geld moest verdienen voor haar appartement in Piatra Neamt. Zij bevond zich derhalve ten tijde van hun ontmoeting in een financieel kwetsbare positie, waar verdachte misbruik van heeft gemaakt door haar onder valse voorwendselen, namelijk dat er ook werk buiten de prostitutie was, naar Nederland te laten komen waardoor in die zin ook sprake was van misleiding. Vervolgens heeft hij [slachtoffer 1] na aankomst gehuisvest bij hem in huis, in een voor haar vreemd land waar zij niet bekend was noch de taal sprak, hetgeen haar positie (met name ten opzichte van hem) nog meer kwetsbaar maakte. Hij heeft respectievelijk gedreigd dat haar zoon iets zou overkomen en haar (aldus) gedwongen om onvrijwillige seksuele handelingen van en/of met hem te ondergaan en te dulden. [verdachte] heeft tevens [slachtoffer 1]s bewegingsvrijheid beperkt en haar onder controle gehouden door haar niet alleen naar buiten te laten gaan, maar haar te laten achtervolgen of onder begeleiding van anderen naar haar werk en de Belastingdienst te laten gaan, te voet dan wel per taxi of auto. Door voornoemde middelen en door zijn houding en de wijze waarop hij haar na haar aankomst in Nederland toesprak en behandelde, heeft hij voor haar een bedreigende, angstige en murw-makende situatie gecreëerd en laten voortduren. Onder die omstandigheden kan gezegd worden dat [slachtoffer 1] slechts in verminderde mate de mogelijkheid had een vrije keuze te maken met betrekking tot het al dan niet aangaan of voortzetten van haar (werk)relatie tot [verdachte], hetgeen ook kenbaar was voor verdachte. De wijze waarop [slachtoffer 1] heimelijk en angstig om hulp en bescherming heeft gevraagd bij de belastingdienst draagt bij aan de overtuiging dat sprake was van dwang en misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en haar zwakke positie in een land waar zij de taal niet sprak, ver van haar familie en afhankelijk van haar gastheer.
Handelingen
Vanaf 18 april heeft [verdachte] [slachtoffer 1], na haar aankomst in Nederland opgehaald en naar Amstelveen vervoerd en aldaar huisvesting geboden in het huis waar hij woont. Tevens heeft hij een werkkamer voor haar laten regelen op de Achterdam in Alkmaar. Vervolgens heeft hij [slachtoffer 1] gedwongen in de raamprostitutie te werken en het geld aan hem af te staan en zo hem te bevoordelen uit haar prostitutiewerk.
(Oogmerk van) uitbuiting
[verdachte] heeft bijna alle inkomsten van [slachtoffer 1] die zij met het prostitutiewerk verdiende, afgepakt en gehouden, onder het mom dat hij het geld voor haar bewaarde. De rechtbank leidt uit deze feiten en omstandigheden af, dat [verdachte] niet alleen het oogmerk van uitbuiting had toen hij die handelingen verrichte, maar [slachtoffer 1] daardoor ook daadwerkelijk heeft uitgebuit. [slachtoffer 1] kon immers niet, zoals een mondige Nederlandse prostituee, over haar eigen verdiensten beschikken. Daar komt bij dat hij haar dwong te werken in de prostitutie, terwijl zij dat niet wilde. Om dit mogelijk te maken, en om de opbrengst die hij uit haar werkzaamheden genoot te maximaliseren, beperkte hij haar bewegingsvrijheid door haar niet alleen naar buiten te laten gaan en liet hij haar tijdens haar werk controleren. Gelet op de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] een ernstige inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid van [slachtoffer 1] ten behoeve van zijn financieel gewin en aldus heeft gehandeld met het oogmerk haar uit te buiten en dat ook daadwerkelijk heeft gedaan.
Voordeel trekken
[verdachte] heeft uit de prostitutiewerkzaamheden van aangeefster geldelijke winst bekomen. Hij heeft, door te dreigen haar zoon iets te laten overkomen, haar angstig en murw te maken en haar voor te houden dat hij het geld louter voor haar bewaarde, [slachtoffer 1] haar verdiensten laten afstaan en deze ook verschillende keren eigenhandig afgepakt. Hierdoor heeft zij niet over haar eigen geld kunnen beschikken. Mede gelet op hetgeen omtrent de uitbuiting van [slachtoffer 1] is overwogen, leidt dit tot de conclusie dat verdachte opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van [slachtoffer 1].
Medeplegen (feit 1 en 2)
De rechtbank is ten slotte van oordeel dat er met betrekking tot het werven, vervoeren, huisvesten en opnemen (feit 1, sub 1) en het aanwerven en medebrengen (feit 2) van [slachtoffer 1] sprake is van medeplegen. Uit de hierboven opgesomde bewijsmiddelen, met name de verklaringen van [slachtoffer 1] en de processen-verbaal van bevindingen met betrekking tot de telefoon van [verdachte] en zijn telefonische contacten met de vriend van [getuige 1], is gebleken dat de vriend van [getuige 1] een wezenlijk aandeel heeft gehad in het (aan)werven van [slachtoffer 1]. Terwijl [verdachte] in Nederland was, legde de vriend van [getuige 1] immers in [plaatsnaam], Roemenië contact met [slachtoffer 1], bracht haar via Skype in contact met [verdachte] en regelde vanuit Nederland een vlucht voor haar van Hongarije naar Eindhoven. Onder voornoemde omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een zodanige bewuste en nauwe samenwerking tussen [verdachte] en de vriend van [getuige 1], dat [verdachte] op deze onderdelen als medepleger van mensenhandel moet worden aangemerkt.
Bewijsverweer
Door de raadsman is aangevoerd dat [slachtoffer 1] leugenachtig en tegenstrijdig heeft verklaard, omdat zij met de valse verklaring gebruik zou kunnen maken van de B9-regeling en/of een schadevergoeding zou kunnen krijgen en/of dat zij op die manier haar ex-vriendje een hak zou kunnen zetten en/of omdat zij een CIA-agente zou zijn die hier naartoe is gestuurd om mensenhandel aan het licht te brengen. De rechtbank begrijpt dat de raadsman daarmee heeft willen betogen dat haar verklaringen niet bruikbaar zijn voor het bewijs.
De rechtbank overweegt dat de verklaringen die aangeefster [slachtoffer 1] heeft afgelegd gedetailleerd en consistent zijn, en worden ondersteund door onder meer de historische telecomgegevens van [verdachte], alsmede de uitgelezen locaties van haar SIMkaart en het tijdstip waarop die SIMkaart in gebruik is genomen. Daarbij komt dat dit niet gezegd kan worden van de verklaringen van verdachte. Ter terechtzitting heeft hij immers verklaard dat hij weliswaar [slachtoffer 1] heeft opgevangen in zijn huis, maar dat zij ’s middags de Amsterdamse Wallen zouden hebben bezocht, hetgeen weersproken wordt door de uitgelezen locaties van de SIMkaart van aangeefster. Nu hij zelf heeft verklaard dat zij geen liefdesrelatie hebben gehad, lijkt het verweer dat aangeefster heeft verklaard uit rancune jegens haar ex-vriend, een slag in de lucht. Ook zijn er geen aanwijzingen gevonden dat er sprake zou zijn van andere motieven van aangeefster om valselijk te verklaren. Hierbij komt dat de verklaringen van aangeefster juist worden gesteund door diverse getuigen die bevestigen dat zij korte tijd met verdachte in de woning aan de [adres 2] te Alkmaar woonde, daar door hem naartoe was gebracht en dat zij achter het raam werkte, terwijl verdachte geen werk had en kennelijk leefde van haar inkomsten. Daarbij overweegt de rechtbank dat de getuigen [slachtoffer 5], [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] zelf ook aangifte hebben gedaan van hun eigen uitbuitingssituatie tegen hun vermeende pooiers respectievelijk [medeverdachte 3], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1], allen behorende tot dezelfde groep die in onderzoek Zwaluw als verdachten van mensenhandel zijn aangemerkt. Zo hebben [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] net als [slachtoffer 1] (jonge) kinderen, is bij allen sprake van misleiding en/of van misbruik van een kwetsbare positie. Ook aan hun is voorgehouden dat de helft van de inkomsten uit prostitutie voor hun zullen zijn terwijl dit in de praktijk niet zo was en heeft elk van de mannen voordeel getrokken uit de betreffende uitbuitingssituatie. Mede in het licht van die verklaringen acht de rechtbank ook de door [slachtoffer 1] afgelegde verklaring met betrekking tot de (dwang)middelen in onderlinge samenhang beoordeeld met de overige redengevende feiten en omstandigheden voldoende gesteund en geloofwaardig om tot de hierna te noemen bewezenverklaring te komen.
Hetgeen de raadsman overigens nog naar voren heeft gebracht, waaronder de tegenstrijdigheden waarvan sprake zou zijn in de verklaringen van aangeefster, vindt zijn weerlegging in de gebezigde bewijsmiddelen en/of wordt verworpen onder verwijzing naar hetgeen de rechtbank hiervoor ten aanzien het bewijs en de betrouwbaarheid van de verklaringen heeft overwogen.
Conclusie
Op grond van het hiervoor overwogene, is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zijnde telkens het (mede)plegen van mensenhandel ten aanzien van [slachtoffer 1].
3.6. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 1
hij omstreeks de periode van 18 april 2011 tot en met 4 mei 2011 te Alkmaar en te Eindhoven en te Amsterdam en elders in Nederland, en te [plaatsnaam] (Roemenië), ten aanzien van het onder 1) ten laste gelegde telkens tezamen en in vereniging met een ander en ten aanzien van het onder 2), 3) en 4) ten laste gelegde telkens alleen, [slachtoffer 1] (telkens) met één of meer van de onder lid 1, sub 1° van artikel 273f Wetboek van Strafrecht genoemde middelen, te weten door dwang en geweld of een andere feitelijkheid en door dreiging met geweld of een andere feitelijkheid en door misleiding en door misbruik van een kwetsbare positie,
1) heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en opgenomen met het oogmerk van uitbuiting (artikel 273 f lid 1 sub 1), en
2) heeft gedwongen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (van seksuele aard) (artikel 273 f lid 1 sub 4), en
3) heeft gedwongen hem te bevoordelen uit de opbrengst van haar seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling (artikel 273f lid 1 sub 9), en
4) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer 1] (artikel 273 f lid 1 sub 6),
waarbij die dwang en dat geweld of een andere feitelijkheid en die dreiging met geweld of een andere feitelijkheid hebben bestaan uit:
- het dreigen het kind van die [slachtoffer 1] iets aan te zullen doen, en
- het dwingen van die [slachtoffer 1] om onvrijwillig seksuele handelingen van en/of met hem, verdachte, te ondergaan en te dulden, en
- het onder controle houden van die [slachtoffer 1], en
- het beperken van de bewegingsvrijheid van die [slachtoffer 1], en
- het zo handelend laten ontstaan en voortduren van een bedreigende en angstige en murw-makende situatie voor die [slachtoffer 1];
en welk bevoordelen en voordeel trekken hebben bestaan uit:
- het dwingen van die [slachtoffer 1] om het door haar met prostitutiewerkzaamheden verdiende geld af te dragen aan hem, verdachte;
Feit 2
hij omstreeks de periode van 18 tot en met 19 april 2011 te [plaatsnaam], althans in Roemenië en in Hongarije en in Eindhoven, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, [slachtoffer 1] heeft aangeworven en medegenomen met het oogmerk die [slachtoffer 1] in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1: mensenhandel, terwijl het feit is begaan door twee of meer verenigde personen;
Feit 2: mensenhandel, terwijl het feit is begaan door twee of meer verenigde personen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
6. Motivering van de sanctie
6.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien (15) maanden met aftrek van het ondergane voorarrest.
6.2. Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mensenhandel van het slachtoffer [slachtoffer 1]. Door haar in strijd met de waarheid een andere situatie in Nederland voor te spiegelen, heeft hij haar misleid en vervolgens eenmaal in Nederland misbruik gemaakt van de kwetsbare en afhankelijke positie waarin zij verkeerde. Door middel van dwang, geweld, dreiging met geweld en het onder controle houden van [slachtoffer 1], heeft de verdachte ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer. [slachtoffer 1] was als het ware aan verdachte overgeleverd en kon zich veelal niet vrij buitenshuis bewegen of haar eigen wil bepalen ten aanzien van de door haar verrichte prostitutiewerkzaamheden; Er werd gedreigd om haar kind wat aan te doen, zij werd gedwongen om sex met verdachte te hebben, bijna voortdurend gecontroleerd en moest het door haar verdiende geld afstaan aan verdachte. Op die manier heeft verdachte zich zonder enig respect voor het slachtoffer en ten koste van haar op een kwalijke manier verrijkt. Dit is een ernstig feit. Mensenhandel waarbij iemand in de prostitutie wordt gebracht is een vergaande en ontluisterende manier van uitbuiting, waarbij de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer ondergeschikt wordt gemaakt aan de zucht naar geldelijk gewin van de uitbuiters, dit weegt des te zwaarder in gevallen waarin, zoals in de onderhavige zaak, gebruik wordt gemaakt van dwang, bedreigingen en geweld. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke feiten doorgaans nog lange tijd de psychische gevolgen hiervan ondervinden. [slachtoffer 1] heeft na circa twee weken een einde weten te maken aan deze situatie, hetgeen echter niet aan verdachte te danken is. Onder meer uit de informatie die de raadsvrouw van slachtoffer [slachtoffer 1] ter terechtzitting van 9 april 2014 heeft gegeven, blijkt dat zij nog steeds ernstige psychische klachten ondervindt van hetgeen haar is overkomen. De rechtbank rekent dit verdachte ernstig aan.
Op grond van de aard en de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat – uit een oogpunt van normhandhaving en preventie – alleen een vrijheidsbenemende straf in aanmerking komt.
De rechtbank heeft acht geslagen op de straffen die in andere mensenhandelzaken zijn opgelegd. De rechtbank heeft tevens acht geslagen op de omstandigheid dat de verdachte blijkens het hem betreffend uittreksel justitiële documentatie in Nederland niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld. De rechtbank neemt ten nadele van verdachte voorts in aanmerking dat hij er op geen enkele wijze blijk van heeft gegeven de onjuistheid van zijn handelen in te zien.
De rechtbank ziet aanleiding enigszins af te wijken van de eis van de officier van justitie in de omstandigheden dat [slachtoffer 1] een betrekkelijk korte periode door verdachte is uitgebuit. De rechtbank is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
7. Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 8.900,00 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 april 2011 tot aan de dag der algehele voldoening. De gestelde materiële schade bestaat uit € 3.900,00 en de gestelde immateriële schade bestaat uit € 5.000,00.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 1.900,- rechtstreeks voortvloeit uit de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten. Tevens komt de rechtbank vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 2.500,- billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, tot een totaalbedrag van € 4.400,- vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 april 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1 en 2 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: mensenhandel] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen voor het totaalbedrag van € 4.400,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door vierenveertig (44) dagen hechtenis. De toepassing van deze hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
36f, 47, 57 en 273f van het Wetboek van Strafrecht.
9. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.6 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van TWAALF (12) MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 1] geleden schade tot een bedrag van € 4.400,-, bestaande uit € 1.900,- voor de materiële en
€ 2.500,- voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 april 2011 tot aan de dag der algehele voldoening, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 4.400,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 april 2011 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 44 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.W. Groenendijk, voorzitter,
mr. A.S. van Leeuwen en mr. E.J. van Keken, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers mr. B.H.E. Zuidam en mr. A.M.A. Beckers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 april 2014.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Verklaring van verdachte ter terechtzitting en het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1], d.d. 5 mei 2011, dossierpagina 201 tot en met 202.
3.Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] d.d. 5 mei 2011, dossierpagina 202 tot en met 204.
4.Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] d.d. 5 mei 2011, dossierpagina 205.
5.Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1], d.d. 5 mei 2011, dossierpagina 202 tot en met 204.
6.Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] d.d. 5 mei 2011, dossierpagina 205.
7.Het proces-verbaal van bevindingen contact vriend van “[getuige 1]” en [verdachte] d.d. 12 februari 2013, dossierpagina 837 tot en met 839, het proces-verbaal bevindingen telefoon [verdachte], d.d. 9 januari 2013, dossierpagina 841 tot en met 842 en het proces-verbaal van bevindingen, d.d. 8 april 2014 (ter terechtzitting overlegd, losse dossierbijlage).
8.Proces-verbaal van bevindingen D-Reizen d.d. 17 november 2011, dossierpagina 815 tot en met 816.
9.Het proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1], d.d. 5 mei 2011, dossierpagina 199 tot en met 208.
10.Het proces-verbaal van bevindingen uitlezen locaties SIMkaart [slachtoffer 1], d.d. 21 november 2012, dossierpagina 832 tot en met 836, proces-verbaal van bevindingen ‘aanwijzen woning door aangeefster [slachtoffer 1]’ d.d. 12 juli 2011, dossier pagina 798-799 en de verklaring van verdachte ter terechtzitting.
11.Het proces-verbaal van bevindingen uitlezen locaties SIMkaart [slachtoffer 1], d.d. 21 november 2012, dossierpagina 832 tot en met 836.
12.Het proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 1], d.d. 12 mei 2011, dossierpagina 209-212 en het proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 1], d.d. 7 juli 2011, dossierpagina 231 tot en met 232.
13.Het proces-verbaal van verhoor [prostituee], d.d. 30 november 2012, dossierpagina 641 en het proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 4], d.d. 4 februari 2014, dossierpagina 3585.
14.Het proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 1], d.d. 12 mei 2011, dossierpagina 213 tot en met 215.
15.Het proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 1], d.d. 7 juli 2011, dossierpagina 228 tot en met 235.
16.Het proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 1], d.d. 11 februari 2013, dossierpagina 244.
17.Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] d.d. 5 mei 2011, dossierpagina 213 en 218.
18.Het proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 1], d.d. 12 mei 2011, dossierpagina 213 en het proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 1], d.d. 7 juli 2011, dossierpagina 225 en 229.
19.Het proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 1], d.d. 12 mei 2011, dossierpagina 218 en het proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 2], d.d. 5 oktober 2013, dossierpagina 3817.
20.Het proces-verbaal van bevindingen, d.d. 23 augustus 2011, dossierpagina 789 en 790 en het proces-verbaal van bevindingen, d.d. 24 mei 2011, dossierpagina 794 en 795.
21.Het proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 1], d.d. 7 juli 2011, dossierpagina 224 tot en met 227.
22.Het proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 1], d.d. 12 februari 2013, dossierpagina 250.
23.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 mei 2011, dossierpagina 756 tot en met 759 en het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2], d.d. 4 mei 2011, dossierpagina 194 tot en met 198.
24.Het proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 1], d.d. 12 februari 2013, dossierpagina 250 en het proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 mei 2011, dossierpagina 757.
25.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 mei 2011, dossierpagina 756 tot en met 759 en het proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 mei 2011 inclusief bijlage, dossierpagina 763 tot en met 765.
26.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] d.d. 5 mei 2011 dossierpagina 199 tot en met 208.
27.Het proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 1], d.d. 7 juli 2011, dossierpagina 228.
28.Het proces-verbaal van verhoor [prostituee], d.d. 30 november 2012, dossierpagina 641.
29.Het proces-verbaal van verhoor [prostituee] door de rechter-commissaris, d.d. 27 januari 2014, blad 3.
30.Het proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 4], d.d. 30 november 2012, dossierpagina 641.
31.Het proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 4], d.d. 11 december 2012, dossierpagina 682.
32.Het proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 4], d.d. 4 februari 2014, dossierpagina 3585.
33.Het proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 2], d.d. 5 oktober 2013, dossierpagina 3815 en 3817.
34.Het proces-verbaal van verhoor [getuige 3], d.d. 25 juni 2013, dossierpagina 321.
35.Het proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 5], d.d. 13 november 2013, dossierpagina 3466 en 3467.
36.Het proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 3], d.d. 24 maart 2013, dossierpagina 515.
37.Het proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 3], d.d. 20 maart 2013, dossierpagina 502 en 503, het proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 3], d.d. 31 mei 2013, dossierpagina 533, het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 4], d.d. 27 augustus 2012, dossierpagina 565 tot en met 571 en 576 en het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 5], d.d. 11 november 2013, dossierpagina 3435 tot en met 3439.