ECLI:NL:RBNHO:2014:5861

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 april 2014
Publicatiedatum
25 juni 2014
Zaaknummer
15/743141-13
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mensenhandel en deelname aan een criminele organisatie met uitbuiting van Roemeense vrouwen in de prostitutie

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 28 april 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mensenhandel en deelname aan een criminele organisatie. De verdachte, geboren in Roemenië en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, werd beschuldigd van het uitbuiten van Roemeense vrouwen die onder valse voorwendselen naar Nederland waren gebracht om in de prostitutie te werken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn mededaders de vrouwen agressief benaderden, hen controleerden tijdens hun werk, en hen dreigden met geweld om hen te dwingen seksuele handelingen te verrichten. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard wegens onzorgvuldig vooronderzoek en dat de verklaringen van de aangeefsters onbetrouwbaar waren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan mensenhandel door de vrouwen te werven, vervoeren en huisvesten met het oogmerk van uitbuiting. Tevens werd vastgesteld dat de verdachte deel uitmaakte van een criminele organisatie die zich bezighield met mensenhandel. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van 24 maanden op, met aftrek van het voorarrest, en veroordeelde hem tot schadevergoeding aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/743141-13
Uitspraakdatum: 28 april 2014
Tegenspraak
Strafvonnis (Promis)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 8, 9, 10 en 14 april 2014 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Roemenië),
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zwaag te Hoorn.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. E. Visser en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. A. Petrescu, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij in of omstreeks de periode van 24 augustus 2010 tot en met 21 september 2012 te Alkmaar en/of te Amsterdam en/of te Amstelveen en/of elders in Nederland en/of te Roemenië,
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een ander, genaamd [slachtoffer 3], door
(telkens) met één of meer van de onder lid 1, sub 1° van artikel 273f Wetboek van Strafrecht genoemde middelen, te weten door dwang en/of geweld of een andere feitelijkheid en/of door dreiging met geweld of een andere feitelijkheid en/of door afpersing en/of door misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeidend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie,
1) heeft geworven en/of vervoerd en/of overgebracht en/of gehuisvest en/of opgenomen met het oogmerk van uitbuiting (artikel 273 f lid 1 sub 1), en/of
2) heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (van seksuele aard) dan wel enige handeling heeft ondernomen waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [slachtoffer 3] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (van seksuele aard) (artikel 273 f lid 1 sub 4),en/of
3) heeft gedwongen of bewogen hem en/of zijn mededader(s) te bevoordelen uit de opbrengst van haar seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling (artikel 273f lid 1 sub 9),
en/of
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer 3] (artikel 273 f lid 1 sub 6),
waarbij dat geweld of een andere feitelijkheid en/of die dreiging met geweld of een andere feitelijkheid en/of genoemde enige handeling (onder 2)) heeft/hebben bestaan uit:
- het door verdachte en/of zijn mededader(s) agressief benaderen van die [slachtoffer 3] en/of het uitschelden van die [slachtoffer 3], en/of
- het door verdachte en/of zijn mededader(s) controleren van die [slachtoffer 3] bij/tijdens haar werk als prostituee, en/of
- het door verdachte en/of zijn mededader(s) beletten en/of verbieden om (tijdens haar werkzaamheden als prostituee) een telefoon bij zich te hebben en/of contact met haar zus te hebben, en/of
- het door verdachte en/of zijn mededader(s) instrueren van die[slachtoffer 3] over de tarieven die zij voor haar prostitutiewerkzaamheden moest vragen en welke handelingen zij moest verrichten;
Feit 2
hij in of omstreeks de periode van 24 augustus 2010 tot en met 25 oktober 2010 en/of in of omstreeks de periode van 27 oktober 2010 tot en met 1 februari 2011 te Alkmaar en/of te Amsterdam en/of te Amstelveen en/of elders in Nederland en/of te Roemenië,
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een ander, genaamd [slachtoffer 2], door
(telkens) met één of meer van de onder lid 1, sub 1° van artikel 273f Wetboek
van Strafrecht genoemde middelen,
te weten door dwang en/of geweld of een andere feitelijkheid en/of door dreiging met geweld of een andere feitelijkheid en/of door afpersing en/of door misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeidend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie,
1) heeft geworven en/of vervoerd en/of overgebracht en/of gehuisvest en/of opgenomen met het oogmerk van uitbuiting (artikel 273 f lid 1 sub 1), en/of
2) heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (van seksuele aard) dan wel enige handeling heeft ondernomen waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [slachtoffer 2] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot
het verrichten van arbeid of diensten (van seksuele aard) (artikel 273 f lid 1 sub 4),en/of
3) heeft gedwongen of bewogen hem en/of zijn mededader(s) te bevoordelen uit de opbrengst van haar seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling (artikel 273f lid 1 sub 9),
en/of
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer 2] (artikel 273 f lid 1 sub 6),
waarbij dat geweld of een andere feitelijkheid en/of die dreiging met geweld of een andere feitelijkheid en/of genoemde enige handeling (onder 2)) heeft/hebben bestaan uit:
- het door verdachte en/of zijn mededader(s) dreigen die [slachtoffer 2] in elkaar te slaan of te vermoorden als ze niet meer geld zou gaan verdienen, en/of
- het door verdachte en/of zijn mededader(s) dreigen de familie van die [slachtoffer 2] iets aan te doen en/of
- het door verdachte en/of zijn mededader(s) (dreigend) tegen die [slachtoffer 2] zeggen dat haar alles aan gedaan kon worden omdat zij helemaal alleen was en niemand had, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking,
- het door verdachte en/of zijn mededader(s) agressief benaderen van die [slachtoffer 2] en/of het uitschelden van die [slachtoffer 2] en/of
- het door verdachte en/of zijn mededader(s) dwingen van die [slachtoffer 2] om seksuele handelingen van/met verdachte en/of zijn mededader(s) te dulden, en/of
- het door verdachte en/of zijn mededader(s) controleren van die [slachtoffer 2] bij/tijdens haar werk als prostituee, en/of
- het door verdachte en/of zijn mededader(s) afpakken, althans in bezit houden van het paspoort en/of het geboortebewijs van die [slachtoffer 2], en/of
- het door verdachte en/of zijn mededader(s) beletten en/of verbieden van die [slachtoffer 2] om (tijdens haar werkzaamheden als prostituee) een telefoon bij zich te hebben en/of contact met haar zus te hebben, en/of
- het door verdachte en/of zijn mededader(s) regelen en/of betalen van een werkkamer voor die [slachtoffer 2] en/of het geven van werkkleding (lingerie) aan die [slachtoffer 2] en/of het instrueren van die [slachtoffer 2] over de tarieven die zij voor haar prostitutiewerkzaamheden moest vragen en welke handelingen zij moest verrichten;
Feit 3
hij in of omstreeks de periode van 01 augustus 2010 tot en met 18 oktober 2010 te Alkmaar en/of te Amsterdam en/of te Amstelveen en/of elders in Nederland en/of te Roemenië,
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een ander, genaamd [slachtoffer 6], door
(telkens) met één of meer van de onder lid 1, sub 1° van artikel 273f Wetboek van Strafrecht genoemde middelen, te weten door dwang en/of geweld of een andere feitelijkheid en/of door dreiging met geweld of een andere feitelijkheid en/of door misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeidend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie,
1) heeft geworven en/of vervoerd en/of overgebracht en/of gehuisvest en/of
opgenomen met het oogmerk van uitbuiting (artikel 273 f lid 1 sub 1), en/of
2) heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (van seksuele aard) dan wel enige handeling heeft ondernomen waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [slachtoffer 6] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (van seksuele aard) (artikel 273 f
lid 1 sub 4),en/of
3) heeft gedwongen of bewogen hem en/of zijn mededader(s) te bevoordelen uit de opbrengst van haar seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling (artikel 273f lid 1 sub 9), en/of
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer 6] (artikel 273 f lid 1 sub 6),
waarbij dat geweld of een andere feitelijkheid en/of die dreiging met geweld of een andere feitelijkheid en/of genoemde enige handeling (onder 2)) heeft/hebben bestaan uit:
[in Roemenië]
- het maken van foto's van die [slachtoffer 6] in lingerie en/of het versturen van die foto's naar Nederland;
- het regelen en/of betalen van een paspoort voor die [slachtoffer 6];
- het brengen van die [slachtoffer 6] (per auto) naar Nederland;
[in Nederland]
- het beledigend en/of kleinerend en/of met verheven stem toespreken van die [slachtoffer 6];
- het voorhouden van die [slachtoffer 6] dat ze (zonder geld) naar Roemenië zou worden teruggestuurd wanneer zij onvoldoende geld zou verdienen met haar prostitutiewerkzaamheden;
- het controleren van die [slachtoffer 6] op haar werkplek(ken) en/of het door die [slachtoffer 6] laten afleggen van verantwoording over de door die [slachtoffer 6] met haar prostitutiewerkzaamheden verdiende geldbedragen;
- het halen en/of brengen van die [slachtoffer 6] van en/of naar haar werkplek(ken);
- het regelen en/of aanvragen van een werkvergunning voor die [slachtoffer 2], en/of
- het regelen en/of betalen van een werkkamer voor die [slachtoffer 6] en/of het geven van werkkleding (lingerie) aan die [slachtoffer 6] en/of het instrueren van die [slachtoffer 6] over de tarieven die zij voor haar prostitutiewerkzaamheden moest vragen en welke handelingen zij moest verrichten en/of het instueren van die [slachtoffer 6] hoe zij haar (prostitutie)klant(en) in het Engels te woord moest staan;
Feit 4
hij in of omstreeks de periode van 01 augustus 2010 tot en met 14 mei 2013 te Alkmaar en/of te Amsterdam en/of te Utrecht en/of elders in Nederland en/of te Roemenië en/of te Hongarije, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het
plegen van misdrijven, namelijk: mensenhandel in vereniging, als bedoeld in artikel 273f (lid 1 ahf sub 1 en/of sub 4 en/of sub 6 en/of sub 9 en/of sub 3) wetboek van strafrecht;
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak.
2.1. Overige voorvragen en beroep op niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging
De raadsvrouw heeft op meerdere gronden betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging ter zake van alle aan de verdachte ten laste gelegde feiten. Dit betoog is uitvoering uiteengezet op de eerste 25 pagina’s van de door haar overgelegde pleitnota en is onderverdeeld in de volgende deelverweren:
-de feiten 3 en 4 kunnen niet ingevolge artikel 314a Sv worden toegevoegd (onderdeel A. in de pleitnota);
- het opsporingsonderzoek is in strijd met de Richtlijn inzake mensenhandel (onderdeel B. in de pleitnota);
-vorderingen tot tappen onder verstrekking van onjuiste informatie (onderdeel D. in de pleitnota):
-ontbrekende tapstukken en dossierstukken/onvolledig dossier (onderdeel E. in de pleitnota);
-afspraken met politie dan wel diensten door de politie (onderdeel F. in de pleitnota)
-onderlinge beïnvloeding door de aangeefsters (onderdeel G. in de pleitnota)
-frustreren van de getuigenverhoren ten overstaan van de RC (onderdeel H. in de pleitnota)
-frustreren van de controle op het opsporingsonderzoek/ondeugdelijke verhoren (onderdeel I. in de pleitnota)
- geen fair trial (onderdeel L. in de pleitnota).
Concluderend stelt de verdediging dat door deze onrechtmatigheden en vormfouten de strafprocedure ‘as a whole’ niet eerlijk is en derhalve tot niet ontvankelijkheid van het openbaar ministerie moet leiden.
Bespreking van het niet-ontvankelijkheidsverweer met betrekking tot de feiten 3 en 4
(onderdeel A. in de pleitnota)
De raadsvrouw heeft bepleit (met verwijzing naar HR 29 mei 1984, NJ 1985, 34) dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vervolging met betrekking tot de feiten 3 en 4 zoals toegevoegd op de ingevolge artikel 314a Sv aangepaste tenlastelegging. Een dergelijke aanpassing is slechts toegestaan, aldus de raadsvrouw, bij een tenlastelegging waarbij is volstaan met een omschrijving van het feit zoals deze in het bevel gevangenhouding of gevangenneming is opgenomen, of in het bevel tot bewaring, als het bevel tot gevangenhouding of gevangenneming daarnaar verwijst. Nu de voorlopige tenlastelegging daarvan afwijkt, biedt de wet geen ruimte om conform artikel 314a Sv alsnog nieuwe feiten toe te voegen.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Volgens bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad brengt een redelijke wetstoepassing mee dat wijziging van de voorlopige tenlastelegging ingevolge artikel 314a Sv welke bestaat uit een uitbreiding daarvan met andere feiten, als waarvan in de onderhavige zaak sprake is, slechts dan niet toelaatbaar is indien elk verband tussen de feiten die overeenkomstig het bevel gevangenhouding zijn opgenomen in de voorlopige tenlastelegging en die in de gewijzigde tenlastelegging ontbreekt. Daarvan is in onderhavige zaak geenszins sprake. De rechtbank neemt daarbij nog in aanmerking dat reeds ter gelegenheid van de pro forma behandeling op 7 februari 2014 door de officier van justitie is aangekondigd dat gelet op de inhoud van het reeds verspreide definitieve eind-dossier van onderzoek Zwaluw zaaksdossier 4 (de uitbuiting van [slachtoffer 6]) evenals de deelname aan de criminele organisatie in het voorstel voor de definitieve tenlastelegging zou worden opgenomen.
-opsporing in strijd met de Richtlijn inzake mensenhandel 2011/36/EU (onderdeel B. in de pleitnota)
De verdediging heeft aangevoerd dat de vermeende slachtoffers in onderzoek Zwaluw tot aangifte zijn bewogen door hen keer op keer de voordelen van de B9-procedure voor te schotelen, hetgeen moet leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Dat aan aangeefsters door de verhorende politieambtenaren beloften zijn gedaan of dat zij anderszins op oneigenlijke gronden zijn uitgelokt of onder druk zijn gezet tot het afleggen van belastende verklaringen jegens verdachte is niet aannemelijk geworden. Van de intakeverslagen is proces-verbaal opgemaakt evenals van de daarop volgende aangiften. De enkele omstandigheid dat aan mogelijke slachtoffers van mensenhandel is uitgelegd wat de B9 procedure inhoudt kan niet tot een ander oordeel leiden. Overige omstandigheden waaruit zou kunnen volgen dat aan aangeefsters beloften zijn gedaan dan wel oneigenlijk onder druk zijn gezet aangifte te doen, blijken niet uit het dossier. Er is dus geen sprake van enig vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv, zodat sanctionering in de vorm van niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie niet aan de orde komt.
-onrechtmatig verkregen telefoontaps/geheimhoudergesprekken, internationale samenwerking (onderdelen D. en E. in de pleitnota)
De verdediging heeft in dit kader gesteld dat de officier van justitie tapgesprekken heeft aangevraagd onder verstrekking van verkeerde informatie zoals verwoord in de pleitnota. Ten onrechte wordt namelijk in de stukken vermeld dat het te tappen nummer het nummer van verdachte [medeverdachte 3] betreft, terwijl de officier van justitie bekend was met het feit dat het betreffende nummer van [slachtoffer 3] dan wel [verdachte] was. Dit is opzettelijk geschied waardoor deze telefoontaps onrechtmatig zijn verkregen, hetgeen primair moet leiden tot niet ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, aldus de verdediging. Ook zou verstrekking van historische verkeersgegevens zijn gevorderd onder voorheen Alkmaarse en Haarlemse parketnummers en zou een telefoongesprek van 27 maart 2013 tussen [slachtoffer 3] en [verdachte] niet zijn terug te vinden in het dossier waardoor niet te verifiëren is of het gesprek inderdaad gevoerd is op de wijze waarop [slachtoffer 3] heeft verklaard. Ten slotte heeft de raadsvrouw een door haarzelf opgesteld handgeschreven overzicht overgelegd met daarop data en tijdstippen van telefoongesprekken tussen haar en [medeverdachte 2] en tussen mr Popescu en [medeverdachte 2]. Dit betreffen geheimhoudergesprekken waarvan in het dossier geen bevelen tot vernietiging zijn aangetroffen terwijl deze gesprekken plaats vonden binnen de periode dat telefoons van verdachten werden afgeluisterd.
De rechtbank verwerpt deze verweren en overweegt daartoe als volgt. De rechtbank stelt voorop dat verdachten zich in beginsel niet kunnen beroepen op eventuele onregelmatigheden die kleven aan een tapmachtiging die niet ten laste van henzelf is gegeven. Zeer uitzonderlijke omstandigheden kunnen een doorbreking van die Schutznorm rechtvaardigen, waarbij moet worden gedacht aan strijd met fundamentele beginselen van het strafprocesrecht. Op grond van de processen-verbaal ‘Aanvraag bevel onderzoek van telecommunicatie’ en de bijbehorende machtigingen ex art. 126m Sv, stelt de rechtbank vast dat gedurende het onderzoek telefoongesprekken zijn opgenomen en afgeluisterd. Zo ook zijn tapmachtigingen afgegeven onder het parketnummer van [medeverdachte 3]. In die processen-verbaal staat telkens uiteengezet waarom het onderzoeksbelang dringend vordert dat communicatie die plaatsvindt via een gedurende het opsporingsonderzoek contra (in casu) [medeverdachte 3] bekend geworden telefoonnummer wordt opgenomen, namelijk om –kort gezegd- vast te kunnen stellen of de gebruiker van dat telefoonnummer zich (eveneens) schuldig zou maken dan wel heeft gemaakt aan mensenhandel. Nog daargelaten dat de verdediging heeft nagelaten haar standpunt in juridisch relevant opzicht te onderbouwen en ook volstrekt in het midden laat of en in hoeverre verdachte in enig rechtens te beschermen belang is getroffen, volgt de rechtbank de raadsvrouw niet in haar betoog dat de zinsnede in de machtigingen dat ‘voornoemd nummer of voornoemde aanduiding in gebruik is bij verdachte’ een onjuiste mededeling is die opzettelijk zou zijn gedaan en waardoor de telefoontaps en overige gevorderde gegevens onrechtmatig zouden zijn verkregen. Veeleer is haar betoog te beschouwen als een onjuiste lezing van de betreffende processen-verbaal, vorderingen en machtigingen en mist dit verweer feitelijke grondslag in al haar onderdelen.
Dit oordeel heeft eveneens te gelden voor hetgeen is aangevoerd met betrekking tot Haarlemse of Alkmaarse parketnummers en het ontbreken van een afgeluisterd telefoongesprek tussen [slachtoffer 3] en [verdachte]. De rechtbank overweegt daartoe nog dat uit het dossier blijkt dat opsporingsambtenaren onder meer aan de hand van verklaringen van [slachtoffer 3] alsmede uit de analyse van verkregen historische verkeersgegevens van haar telefoonnummer het vermoeden hebben gekregen dat het [verdachte] was die als gebruiker van de genoemde telefoonnummers zou kunnen worden aangemerkt. Om die reden werden deze nummers afgeluisterd en kwam naar voren dat de gebruiker [bijnaam verdachte] werd genoemd, over wie [slachtoffer 3] verklaarde dat dit de bijnaam van [verdachte] betreft waarover zij verklaarde dat hij haar pooier was. Immers, als [slachtoffer 3] ter gelegenheid van een gesprek met de politie op 28 maart 2013 met mensenhandel rechercheur [verbalisant] vertelt over een nieuw nummer dat door [verdachte] wordt gebruikt, is dat aanleiding geweest voor de politie om ook dat nummer af te luisteren hetgeen sinds 29 maart 2013 is geschiedt. De rechtbank vermag niet in te zien waar de raadsvrouw op doelt in haar pleitnota waar zij spreekt over het gesprek van 27 maart 2013 dat zich niet in het dossier bevindt, nu vast staat dat pas vanaf 29 maart 2013 gesprekken gevoerd met dat betreffende nummer zijn opgenomen en afgeluisterd. De stelling van de verdediging dat door dit opsporingswerk verdachte [verdachte] in zijn verdediging zou zijn geschaad, kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen stand houden. Dit geldt eveneens voor het ontbreken van bevelen tot vernietiging van geheimhoudergesprekken. Nog daargelaten dat deze door de verdediging veronderstelde fouten bij geheimhoudergesprekken geen betrekking hebben op de verdachte in deze zaak, overweegt de rechtbank dat nergens uit blijkt dat de genoemde gesprekken/tekstberichten voor de politie zichtbaar zijn geweest dan wel zijn opgenomen nu blijkens het methodiekenproces-verbaal (p. 1795 alsmede de matrix op p. 1798) de daadwerkelijk afgeluisterde telefoonlijnen staan weergegeven en daarnaast een proces-verbaal afhandeling geheimhoudergesprekken is opgemaakt naar aanleiding waarvan bevelen ex art. 126aa Sv zijn afgegeven. Ook dit verweer faalt in al zijn onderdelen.
Voorts heeft de verdediging in onderdeel D. nog gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat zonder voorafgaande toestemming foto’s en processen-verbaal van de Roemeense autoriteiten zijn gebruikt ten tijde van de voorgeleiding van [verdachte] en [medeverdachte 3], in het bijzonder de in Roemenië afgelegde verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 6].
Nog daargelaten dat bij het achteraf formaliseren van middels rechtshulpverzoeken verkregen informatie geen sprake is van een onherstelbaar vormverzuim, vermag de rechtbank zonder nadere onderbouwing dan dat ‘deze gang van zaken niet deugt’ ook op dit punt niet in te zien dat sprake is van een vormverzuim waardoor verdachte daadwerkelijk in zijn verdediging is geschaad, zodat reeds om die reden dit niet kan leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de strafvervolging.
-Afspraken met politie dan wel diensten door de politie (onderdeel F, in de pleitnota), onderlinge beïnvloeding door de aangeefsters (onderdeel G. in de pleitnota), frustreren van de getuigenverhoren ten overstaan van de rechter-commissaris (onderdeel H. in de pleitnota)
De verdediging heeft voorts aangevoerd dat sprake is van buitenwettelijk waarheidsvinding. Deze stelling wordt onderbouwd door te wijzen op delen van verklaringen van aangeefster [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]. [slachtoffer 3] heeft verklaard dat zij expres contact is blijven houden met [verdachte] omdat ze ‘wist dat telefoons getapt zouden worden’ (p. 539) en ten overstaan van de rechter commissaris heeft zij aangegeven dat ze ‘akkoord is gegaan om te praten’. [slachtoffer 2] heeft aangegeven dat zij tegelijkertijd verklaringen gaf aan de politie en ‘het de bedoeling was dat zij niet zouden merken dat ze met de politie aan het praten was’ (p. 24 verklaring bij de rechter commissaris). De conclusie die de verdediging hieruit trekt is dat de officier van justitie heeft nagelaten te vermelden hoeveel gesprekken door [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] zijn gevoerd, hetgeen aantoont dat deze twee aangeefsters informatie met elkaar hebben gewisseld en alles in scene hebben gezet dan wel het onderzoek hebben gestuurd in de richting die zij wilden.
De rechtbank volgt deze gedachtegang niet en overweegt als volgt. Aangeefsters in onderhavig onderzoek zijn bij de politie gehoord. Deze verhoren zijn zeer uitvoerig geweest onder meer met als doel de authenticiteit van de door de vermeende slachtoffers van mensenhandel afgelegde verklaringen te controleren en tevens om aanknopingspunten te vinden voor eventueel nader strafrechtelijk onderzoek. Aldus is geschiedt en deze verklaringen zijn in processen-verbaal van bevindingen en van verhoor terug te vinden in het dossier. Op verzoek van de verdediging in de zaak tegen verdachte en ook in de zaken tegen medeverdachten zijn de vrouwen die vermoed werden te zijn uitgebuit door de rechter-commissaris wederom zeer uitvoerig gehoord. Over de omstandigheid dat bovengenoemde aangeefsters meerdere gesprekken/contacten met de politie hebben gehad, hebben [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] bij de rechter-commissaris nadere uitleg gegeven. Daaruit is naar het oordeel van de rechtbank niet meer af te leiden dan dat zij contacten hadden met de politie in de fase voordat verdachte en medeverdachten waren aangehouden en hun verhaal dient tegen die achtergrond gezien te worden aangezien het, naar de rechtbank begrijpt, niet de bedoeling was dat hun verklaringsbereidheid bekend werd bij verdachte en medeverdachten. In die context verklaart [slachtoffer 2] dan ook dat zij informatie heeft doorgegeven aan de politie omdat zij dat zelf wilde en niet omdat zij daartoe verplicht werd. Zo is zij bijvoorbeeld op een dag meegegaan met de politie om woningen aan te wijzen. Deze verklaringen vinden ook steun in de processen-verbaal waarin wordt gerelateerd over deze ambtsverrichtingen. Ook op dit punt kunnen geen vormverzuimen worden vastgesteld of gesproken worden van schending van andere buiten het kader van artikel 359a Sv gelegen rechtsbeginselen. De daartoe strekkende verweren worden dan ook verworpen.
Evenmin volgt de rechtbank het betoog van de verdediging zoals verwoord in onderdeel F. dat er op neerkomt dat de officier van justitie en de rechter-commissaris een effectieve uitoefening van het ondervragingsrecht van de verdediging hebben gefrustreerd. De rechtbank heeft kennis genomen van alle processen-verbaal van verhoor van getuigen die op verzoek van de verdediging zijn gehoord door de rechter-commissaris. Slechts bij uitzondering is de verdediging belet vragen te stellen, zoals bij vragen met betrekking tot de huisvesting van getuigen en hun persoonlijke levenssfeer. Van een ontoelaatbare inbreuk op het aan verdachte toekomende ondervragingsrecht waardoor geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces is niet gebleken.
-frustreren van de controle op het opsporingsonderzoek/ondeugdelijke verhoren (onderdeel I.)
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de dvd’s met digitale opnames van de verhoren van aangeefsters in een zo laat stadium zijn verstrekt dat daardoor de verdediging de bevoegdheid (de rechtbank begrijpt: de mogelijkheid) is ontnomen om de officier van justitie tijdig te verzoeken opdracht te geven voor het uittypen van de verhoren in hun oorspronkelijke vorm. Achteraf is niet te controleren of de getuigen hebben gezegd wat in het dossier staat geverbaliseerd. Ter onderbouwing van dit standpunt wordt gesteld dat ten aanzien van het door de verdediging uitgeluisterde verhoor van [slachtoffer 2] op 16 april 2013 (p. 411-428) ‘bijna alle gegeven antwoorden geen antwoorden zijn die door [slachtoffer 2] zouden zijn gegeven zoals geverbaliseerd, maar gedeeltes betreffen van de door verbalisanten gestelde vragen, waarop [slachtoffer 2] enkel met een ‘ja’ antwoordt’. Dit zou volgens de verdediging een duidelijk bewijs zijn dat er naast het gepubliceerde onderzoek nog een ander geheim onderzoek loopt. Voorts wordt gerept over een bepaalde toon waarop iets wordt gezegd door de verbalisant tegen aangeefster [slachtoffer 3] op 31 mei 2013 (p. 531-534) en wordt op grond daarvan geconcludeerd dat [slachtoffer 3] door verbalisanten bang wordt gemaakt.
Daargelaten of op dit onderdeel nog gesproken kan worden van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt waarop een met reden omklede beslissing moet volgen is het de rechtbank volstrekt onduidelijk om welke reden deze verhoren, waarvan de vraag is of ze in digitale versie wel onderdeel uitmaken van het proces-dossier nu de rechtbank daarover niet beschikt, gebrekkig tot stand zijn gekomen en om welke reden de totstandkoming van deze verklaringen door verzuim van vormen of in strijd met enig rechtsbeginsel tot niet ontvankelijkheid van het openbaar miniserie zouden moeten leiden. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat op verzoek van de verdediging vele getuigen/aangeefsters (soms meerdere malen en langdurig) zijn gehoord en dat in overwegende mate is tegemoetgekomen aan de vele onderzoekwensen van de verdediging. Daarbij komt dat naast de mogelijkheid die aan de verdediging is geboden om alle verhoren te komen uitluisteren op het politiebureau, uiteindelijk is besloten om de dvd’s met alle verhoren van aangeefsters zoals afgelegd bij de politie in hun volle omvang aan de verdediging te verstrekken. Aldus beschouwd heeft de verdediging naar het oordeel van de rechtbank ruimschoots de gelegenheid gehad de onderzoeksresultaten te toetsen. Ook overigens is niet aannemelijk geworden dat bij de uitvoering van het strafrechtelijk onderzoek door de politie dan wel overige betrokkenen (ontlastende) informatie is achtergehouden door (delen van) verklaringen of andere stukken bewust niet aan het dossier toe te voegen. Wat er ook zij van het gestelde handelen van het openbaar ministerie en het kabinet van de rechter-commissaris, de door de verdediging gestelde gang van zaken levert geen schending op in de zin van artikel 359a Sv. Ook op dit onderdeel verwerpt de rechtbank deze verweren.
-Geen fair trial (onderdeel L. in de pleitnota)
Op meerdere momenten is door de verdediging verzocht om de essentiële stukken naar de Roemeense taal te vertalen. Verdachte heeft hier op grond van artikel 32a Sv recht op indien kennisneming is toegestaan en noodzakelijk wordt geacht voor zijn verdediging. Het gaat daarbij om alle verhoren van aangeefsters en medeverdachten. Slechts als verdachte deze verklaringen in de Roemeense taal tot zijn beschikking heeft is sprake van een evenwichtige situatie van hoor en wederhoor. Een verkorte weergave op zitting of door de tolk tijdens bezoeken van zijn advocaat voldoet niet. De verdediging stelt dat verdachte geen fair trial heeft gehad.
Het verzoek van verdachte heeft betrekking op een zeer groot aantal stukken, te weten alle processen verbaal van verhoren van aangeefsters en medeverdachten. Niet is gemotiveerd waarom een mondelinge vertaling door een tolk tijdens de voorbereiding van de verdediging of ter terechtzitting niet zou volstaan. Uit het oogpunt van een goede procesorde mag van de verdediging worden geëist, met name indien het een omvangrijk dossier betreft zoals het onderhavige, dat nauwkeurig wordt aangegeven van welke verklaring een vertaling noodzakelijk is en waarom vertolken hiervan niet volstaat. Aan het recht op bijstand van verdachte door een tolk als bedoeld in artikel 6 lid 3 van het EVRM is voldaan. Ook overigens is de rechtbank van oordeel dat in onderhavige strafprocedure in zijn geheel het aan de verdachte toekomende recht op vertolking en vertaling voldoende is gewaarborgd. De rechtbank verwerpt het verweer dat geen sprake is geweest van fair trial.
Derhalve is de officier van justitie ontvankelijk in zijn vervolging. Voorts heeft de rechtbank vastgesteld dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten.
3.2 Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat voor zover de door de verdediging aangevoerde verzuimen zoals weergegeven in haar pleitnota (en reeds genoemd onder 2.1 in het kader van de niet ontvankelijkheid van het openbaar ministerie) niet leiden tot de beoogde niet ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging, bewijsuitsluiting dient te volgen van alle genoemde onderdelen. Tevens dient bewijsuitsluiting te volgen op grond van het in onderdeel J en K aangevoerde in de pleitnota.
3.3 Bespreking van de bewijsuitsluitingsverweren
Nu de rechtbank hiervoor onder 2.1. reeds heeft geoordeeld dat van onherstelbare vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek noch van buiten het kader van artikel 359a Sv gelegen inbreuken of verzuimen is gebleken, komt sanctionering in de vorm van bewijsuitsluiting om die reden evenmin aan de orde. Voor wat betreft het aangevoerde op de onderdelen J. en K. overweegt de rechtbank als volgt.
-Tolken/ondeugdelijke verhoren (onderdeel J. in de pleitnota)
Het verweer is gevoerd dat in het onderzoek veelvuldig gebruik is gemaakt van personen die volgens het Register Beëdigde tolken en vertalers niet als tolken zijn beëdigd. De tolken bleken enkel te zijn beëdigd als vertaler. De verdediging concludeert tot uitsluiting van alle verklaringen (opgesomd op p. 20 en 21 van de pleitnota) die ten overstaan van de politie zijn afgelegd middels een niet beëdigde tolk. Met betrekking tot de tapgesprekken en sms berichten gevoerd in de Roma taal wordt eveneens aangevoerd deze uit te sluiten van het bewijs nu in het Register Beëdigde tolken en vertalers niemand is vermeld voor deze taal.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Zowel de Wet beëdigde tolken en vertalers als de Wet bijstand van tolken en vertalers bij de opsporing en vervolging van strafbare feiten hebben de strekking de kwaliteit en de integriteit van tolken en vertalers te waarborgen. Uitgangspunt is het gebruik van de in het Register ingeschreven personen waarbij de mogelijkheid is gegeven hiervan af te wijken indien deze niet (tijdig) beschikbaar zijn of indien het register voor de desbetreffende bron- of doeltaal geen ingeschrevene bevat. De conclusie die de verdediging trekt dat “het dossier barst van leugenachtige verklaringen” en dat om die reden alle verklaringen dienen te worden uitgesloten van het bewijs, zonder ook maar met enige precisie aan te geven op welke onderdelen die vertalingen tot misverstanden zouden hebben geleid, kan de rechtbank niet volgen. De rechtbank neemt in aanmerking dat gedurende het onderzoek niet is gebleken van problemen bij de vertolking door genoemde beëdigde vertalers. Ook indien zou komen vast te staan dat de tolken en vertalers niet als zodanig zijn beëdigd, brengt dat naar het oordeel van de rechtbank niet mee dat deze vertolkte verklaringen reeds om die reden dienen te worden uitgesloten van het bewijs. Hierbij wijst de rechtbank er nog op dat aan verdachten telkens bij aanvang van het verhoor is gevraagd of verdachte en de tolk elkaar goed verstaan hetgeen alle keren is bevestigd. Ook ten aanzien van de tapgesprekken in de Roma taal overweegt de rechtbank dat niet is gebleken van problemen bij de vertaling en kan hetgeen door de verdediging is aangevoerd niet leiden tot de conclusie dat deze vertalingen de vereiste kwaliteit en integriteit ontberen en om die reden van het bewijs dienen te worden uitgesloten.
-Niet verifieerbare stemherkenning (onderdeel K. in de pleitnota)
Kort gezegd komt het betoog van de verdediging erop neer dat de betrouwbaarheid van de stemherkenningen zoals weergegeven op verschillende pagina’s in het dossier (onder verwijzing naar een 15 tal pagina’s) niet voldoende is komen vast te staan omdat nergens uit het dossier blijkt hoe de stemherkenningen hebben plaatsgevonden, hetgeen moet leiden tot bewijsuitsluiting van deze stemherkenningen.
De rechtbank overweegt als volgt. Vooropgesteld moet worden dat noch uit de wet, noch uit de jurisprudentie valt af te leiden dat (resultaten van) stemherkenningen door tolken en verbalisanten in algemene zin niet voor het bewijs zouden mogen worden gebruikt omdat ze daartoe niet zijn opgeleid. Het is een feit van algemene bekendheid dat iemand die een bepaalde stem vaker hoort, die stem op den duur gaat herkennen. Dat is een vaardigheid die niet per se verbonden is aan het zijn van tolk of verbalisant. Het is daarom niet verwonderlijk dat een tolk die vele gesprekken geconcentreerd afluistert, op enig moment de stem gaat herkennen van een persoon die hij vaker gehoord heeft. Dat de desbetreffende tolk of verbalisant de stem van de betrokkene niet in het echt heeft gehoord, hoeft er dan ook niet aan in de weg te staan dat hij met juistheid een gesprek toeschrijft aan de persoon wiens stem hij aldus heeft herkend en die in het onderzoek een bepaalde naam heeft gekregen. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding voor een algehele uitsluiting van deze stemherkenningen van het bewijs. Dit neemt niet weg dat bij de waardering van de bewijskracht van deze stemherkenningen behoedzaamheid op zijn plaats is. In de jurisprudentie worden feiten en omstandigheden genoemd die aan de betrouwbaarheid van dergelijke stemherkenningen in zijn algemeenheid bijdragen. Van dergelijke feiten en omstandigheden is ook in het onderhavige geval sprake. Onder meer is de stem van [medeverdachte 2] herkend door de Roemeense tolk als vaste gebruiker van een bepaald telefoonnummer waarvan later door verdachte [medeverdachte 2] zelf is verklaard dat dat zijn nummer is (p. 3814). Ook wordt het aan verdachte [verdachte] toegeschreven telefoonnummer bij hem aangetroffen en heeft aangeefster [slachtoffer 3] verklaard dat dit het nummer betreft van [verdachte]. Kortom, de stemherkenningen worden ondersteund door overige bewijsmiddelen. Dit alles brengt mee dat de rechtbank het standpunt van de raadsvrouw niet deelt. Op grond van hetgeen hierboven is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de stemherkenningen in voldoende mate ondersteund worden door andere bewijsmiddelen en derhalve bruikbaar zijn voor het bewijs.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het verweer van de raadsvrouw moet worden verworpen.
3.4. Vrijspraak feiten 2 en 3
De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat voor het wettig en overtuigende bewijs dat verdachte [slachtoffer 2] en [slachtoffer 6] door (dwang)middelen zou hebben bewogen tot het verrichten van seksuele diensten en uit de uitbuiting van deze [slachtoffer 2] en [slachtoffer 6] voordeel heeft getrokken of ten aanzien van deze vrouwen handelingen heeft verricht met het oogmerk van uitbuiting. Derhalve dient verdachte van deze feiten te worden vrijgesproken.
3.5. Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 en 4 ten laste gelegde feiten op grond van het volgende.
Met betrekking tot feit 1:
Komst naar Nederland
Op 24 augustus 2010 komt [slachtoffer 3] samen met [medeverdachte 6], [medeverdachte 7], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 6] vanuit Roemenië Nederland binnen. [2] Vervolgens worden [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 6] door [medeverdachte 6] en [medeverdachte 7] naar het appartement van [verdachte] aan de [adres 3] te Amsterdam gebracht. [3] [slachtoffer 3] is samen met haar zus [slachtoffer 2] en [slachtoffer 6] naar Nederland gekomen om in de prostitutie te gaan werken. Ze had via [slachtoffer 6] vernomen dat ze in Nederland in de prostitutie goed kon verdienen. [4] [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] hadden ieder de zorg voor twee minderjarige kinderen in Roemenië, hadden nergens werk en hadden geen geld meer om hun huur te betalen. [5] [slachtoffer 3] wil, evenals haar zus, door middel van haar prostitutiewerk in Nederland haar kinderen onderhouden. [6] Zij wordt na aankomst in Nederland overgedragen aan [verdachte]. [7]
[verdachte] wordt haar pooier. [8] Zij krijgen een liefdesrelatie. [9] [slachtoffer 3] is twee weken na haar aankomst in Nederland met haar prostitutiewerkzaamheden begonnen op de Achterdam in Alkmaar en is terwijl zij als prostituee geld verdiende twee jaar samen geweest met [verdachte]. [10] Al het geld dat [slachtoffer 3] verdient met haar werkzaamheden in de prostitutie geeft zij aan [verdachte] af. [11] Hij vertelt haar dat hij het geld voor haar bewaart. Hij stuurt het geld op naar zijn zus in Roemenië [12] en naar een vriendin van zijn zus, genaamd [getuige 5], de huidige partner van verdachte door dat geld mee te geven aan vrienden. Verdachte wilde niet dat zijn naam ergens geregistreerd kwam te staan. Als er geen vrienden naar Roemenië gingen dan maakte [slachtoffer 3] het over op haar naam. [slachtoffer 3] kreeg alleen geld van [verdachte] als zij geld naar haar kinderen wilde sturen of kleren nodig had. [13] Na een paar maanden vertrekken [verdachte] en [slachtoffer 3] uit het appartement in Amsterdam en vertrekken naar een woning in Amstelveen, gelegen aan het [adres 1]. [14] [verdachte] spoort [slachtoffer 3] aan om zoveel mogelijk te werken, zodat zij zoveel mogelijk geld kan verdienen. [slachtoffer 3] heeft het geld dat ze met haar prostitutiewerkzaamheden heeft verdiend en aan [verdachte] heeft afgedragen, nooit meer terug gezien. [getuige 5], aan wie [slachtoffer 3] een aantal malen geld heeft overgemaakt, komt op een gegeven moment naar Nederland. [15] [verdachte] krijgt een relatie met deze [getuige 5] die dan eveneens als prostituee gaat werken en hij verhuist met [getuige 5] naar Amsterdam. [16]
Instrueren
[slachtoffer 6] en [verdachte] hebben [slachtoffer 3] uitgelegd wat ze tijdens haar werk als prostituee moet doen. [verdachte] geeft tevens instructies over de tarieven die [slachtoffer 3] voor haar werkzaamheden moet vragen. [17]
[verdachte] geeft [slachtoffer 3] ook instructies over wat zij moet zeggen tijdens een controle van de belastingdienst of de politie. Ze moet zeggen dat ze alleen naar Nederland is gekomen en dat ze geen pooier heeft. Ze moet ontkennen dat ze [verdachte] of één van de andere pooiers kent. [18]
Getuige [slachtoffer 5]
[slachtoffer 5] kent [slachtoffer 3]. Ze weet dat [verdachte] haar pooier is. Volgens [slachtoffer 5] was [slachtoffer 3] verliefd op [verdachte]. Hij heeft misbruik van haar gemaakt en al het geld afgepakt dat zij verdiende met haar werk in de prostitutie. [19]
Getuige [slachtoffer 2]
[slachtoffer 2], de zus van [slachtoffer 3], weet dat [verdachte] de pooier is van haar zus. Volgens [slachtoffer 2] deed [slachtoffer 3] alles voor [verdachte] omdat ze verliefd op hem was. [verdachte] heeft al het geld dat [slachtoffer 3] met haar werk in de prostitutie had verdiend, van haar afgepakt. [20]
Met betrekking tot feit 4:
Nadat [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 6] begin augustus 2010 in contact zijn gekomen met [medeverdachte 6] en [medeverdachte 7], worden zij op 24 augustus 2010 door hen Nederland binnen gebracht. [21] Ook komt in november 2010 [slachtoffer 5] samen met [medeverdachte 3], [22] en in het najaar van 2010 [slachtoffer 4] met [medeverdachte 4] naar Nederland. [23]
Op 19 april 2011 komt [slachtoffer 1] vanuit Roemenië aan op de luchthaven in Eindhoven en wordt door [medeverdachte 5] opgehaald en naar Amstelveen gebracht. [24]
Al deze door de verschillende verdachten meegebrachte vrouwen zijn bewogen om naar Nederland te komen met het doel om hen te laten werken in de prostitutie. [25] Zij worden door hun begeleiders naar diverse verblijfplekken gebracht waar ook hun (toekomstige) pooiers en begeleiders verblijven. [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 6] worden in eerste instantie gebracht naar het appartement van [verdachte] in Amsterdam, gelegen aan de [adres 3]. [26] Na een paar dagen verhuizen [slachtoffer 2], [slachtoffer 3], [verdachte] en [slachtoffer 6] naar het [adres 1] te Amstelveen. [27]
De eerste twee weken na haar aankomst in Nederland heeft [slachtoffer 4] ook aan het [adres 1] te Amstelveen verbleven. [28] Zij verhuist later samen met [medeverdachte 4] naar de [adres 2] in Alkmaar. [29]
Na het vertrek van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 6] blijven [slachtoffer 3] en [verdachte] in het pand aan het [adres 1] achter en trekken [medeverdachte 3] en [slachtoffer 5] bij hen in. [30]
[slachtoffer 2], [slachtoffer 6] en [slachtoffer 3] belanden via [verdachte] en [medeverdachte 7] in de prostitutie. [31] [medeverdachte 6] vertrekt circa twee weken na aankomst in Nederland terug naar Roemenië. [32]
In november 2010 begint ook [slachtoffer 5] met haar werkzaamheden als prostituee in Alkmaar. [33] Vanaf begin 2011 begint [slachtoffer 4] met haar prostitutiewerkzaamheden op de Achterdam in Alkmaar. [34]
Deze vrouwen, die werkzaam zijn in de prostitutie en (onder meer) al dan niet tijdelijk in bovengenoemde woningen wonen, zijn met uitzondering van [slachtoffer 4] in [plaatsnaam], Roemenië, benaderd om in Nederland in de prostitutie te gaan werken. [35] De mannen, die de reis van de vrouwen naar Nederland regelen en hen hier huisvesten en opnemen, zijn met uitzondering van [medeverdachte 4] afkomstig uit Roemenië, en woonden voornamelijk in [plaatsnaam]. Zij zijn behulpzaam met het regelen van een werkplek voor de vrouwen. Vervolgens moeten de vrouwen het geld dat ze in de prostitutie hebben verdiend aan hen afstaan. [36] De pooiers [medeverdachte 3], [verdachte] en [medeverdachte 7] instrueren de vrouwen met betrekking tot wat zij wel en niet tijdens controles van de belastingdienst en de politie mogen vertellen. Ze geven hen instructies en aanwijzingen over hun werkzaamheden, zoals welke tarieven zij moeten rekenen of laten dat over aan een meer ervaren prostituee die ook voor hen werkt. [37] De vrouwen worden door de pooiers bewogen zoveel mogelijk geld te verdienen. Ze maken lange dagen en moeten het door hen verdiende geld voor het grootste deel afstaan. Ze moeten ook werken als ze ongesteld of ziek zijn, ook al willen ze dat niet. Zij worden ook op hun werk gecontroleerd door de pooiers. [38] Binnen de groep worden de meisjes geadviseerd door zowel hun eigen pooier als andere pooiers om het door hen verdiende geld af te staan aan hun pooier. [39] De pooiers en de mannen die zijdelings betrokken zijn bij de aanwerving en begeleiding van de prostituees maken deel uit van een vriendengroep. [40] Maandelijks moeten alle pooiers voor ieder meisje dat voor hen werkt € 300,-- beschermgeld afdragen aan [medeverdachte 8] (“grote [bijnaam medeverdachte 8]”). Deze [medeverdachte 8] is ook afkomstig uit [plaatsnaam]. [41] [medeverdachte 3] en [verdachte] zijn aan deze [medeverdachte 8] ondergeschikt. [42]
[medeverdachte 2] fungeert binnen de groep als chauffeur van de prostituees van en naar werk en als toezichthouder terwijl de vrouwen aan het werk zijn. [43] De auto’s die de mannen kochten en waar de mannen in reden werden met praktische hulp van [medeverdachte 2] op naam van een van de vrouwen gezet [44] . [medeverdachte 2] verricht in ieder geval vanaf oktober 2010 tot en met april 2013 tevens met grote regelmaat moneytransfers (voornamelijk vanuit Alkmaar en Amsterdam naar [plaatsnaam] in Roemenië). [45] Ook verricht hij binnen de groep andere diensten en klusjes voor de mannen tegen betaling. [46] Hij verblijft af en toe in de woning aan de [adres 2] in Alkmaar, welke woning een eerste opvangadres in Nederland was voor de vrouwen en hun pooiers [47] , en in de woning aan het [adres 1] te Amstelveen. [48] Na de aangifte van [slachtoffer 3] heeft [medeverdachte 2] haar nog benaderd en onder meer gevraagd waarom ze problemen heeft veroorzaakt voor [verdachte] door een verklaring af te leggen. [49]
Op 14 mei 2013 worden [medeverdachte 3] en [verdachte] aangehouden op verdenking van mensenhandel. [50]
3.6. Nadere bewijsoverwegingen
Met betrekking tot feit 1:
Juridisch kader
Wezenlijk bestanddeel van de diverse varianten van het delict mensenhandel is, dat sprake is van uitbuiting en/of het oogmerk van de verdachte daarop is gericht.
De memorie van antwoord bij het wetsontwerp waarbij artikel 250ter (oud), de voorloper van en geïncorporeerd in het huidige artikel 273f en toen nog (alleen) gericht op seksuele uitbuiting, werd ingevoerd, houdt onder meer het volgende in:
Het woord ‘uitbuitingssituatie’ (…) wordt in de memorie van toelichting gebruikt ter verduidelijking van het begrip ‘misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht’ (…). In die memorie wordt gesteld dat van een zodanige uitbuitingssituatie sprake is indien de betrokkene in een situatie verkeert die niet gelijk is aan de omstandigheden waarin een mondige prostitué(e) in Nederland pleegt te verkeren. …Ten aanzien van meerderjarigen geldt dat vrijwilligheid ontbreekt, indien de prostitué(e) niet of slechts in verminderde mate de mogelijkheid heeft een bewuste keuze te maken met betrekking tot het al dan niet voortzetten van zijn of haar relatie met de exploitant. Dit is niet anders indien de relatie aanvankelijk op vrijwillig basis werd aangegaan(…). (Kamerstukken, 1988-1989 21 027, nr. 5, blz. 3 en 7).
Een bewezenverklaring van artikel 273f, lid 1 sub 1 Sr zoals onder het eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegd, kan volgen indien verdachte met aangeefster handelingen heeft verricht (werven/vervoeren/huisvesten/opnemen) met het oogmerk van uitbuiting en door gebruik van de in dat artikel genoemde (dwang)middelen. Een bewezenverklaring van de overige cumulatief/alternatief tenlastegelegde modaliteiten van mensenhandel kan volgen indien verdachte aangeefster door een (dwang)middel beweegt zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (lid 1 sub 4), haar dwingt/beweegt hem te bevoordelen uit de opbrengst van seksuele handelingen ( lid 1 sub 9) en indien verdachte opzettelijk voordeel trekt uit uitbuiting (lid 1 sub 6).
Bewijsverweer
Door de raadsvrouw is aangevoerd dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat dat [slachtoffer 3] door [verdachte] is uitgebuit. [verdachte] had zelf inkomsten. Omdat hij met [slachtoffer 3] een liefdesrelatie had, deelden zij zowel de inkomsten van haar als de inkomsten die hij uit zijn werkzaamheden ontving, aldus de raadsvrouw.
De rechtbank overweegt dat de verklaringen die aangeefster [slachtoffer 3] heeft afgelegd gedetailleerd en op cruciale punten voldoende consistent zijn, en onder meer worden ondersteund door de verklaringen van getuigen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 5]. Gelet op het vorenstaande vindt dit verweer overigens zijn weerlegging in de gebezigde bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank meeweegt dat ook de verklaring van verdachte voor een groot deel overeenkomt met de verklaring van aangeefster. [verdachte] ontkent immers ‘slechts’ het deel dat ziet op (het oogmerk van) uitbuiting van [slachtoffer 3], terwijl op geen enkele wijze is vastgesteld of aannemelijk geworden dat [verdachte] zelf werkzaamheden had en een inkomen genereerde.
Daarnaast overweegt de rechtbank (met verwijzing naar hetgeen de rechtbank over de criminele organisatie vaststelt) dat uit de aangiftes van de diverse prostituees binnen het onderzoek Zwaluw het beeld naar voren komt dat verdachte en medeverdachten tot een groep mannen behoren, die elkaar grotendeels vanuit Roemenië (in het bijzonder de stad [plaatsnaam]) kennen. Zij delen in Nederland elkaars woningen en hebben zelf geen inkomsten uit eigen (aantoonbare) werkzaamheden. Met betrekking tot de uitbuiting van de vrouwen wordt een eenduidige modus operandi gehanteerd. Er wordt misbruik gemaakt van de kwetsbare positie van de vrouwen, omdat zij vaak de zorg hebben voor jonge kinderen en te kampen hebben met financiële problemen. Bij de betrokken prostituees is sprake van misleiding, doordat gemaakte afspraken met betrekking tot de opbrengst uit de prostitutie niet worden nagekomen.
Nadere bewijsoverwegingen
De rechtbank stelt voorop dat de enkele omstandigheid dat [verdachte] [slachtoffer 3] in de waan heeft gebracht en gehouden dat zij een liefdesrelatie hadden en haar tegen die achtergrond voorstelt haar inkomsten uit prostitutiewerk voor haar te bewaren, nog niet maakt dat daarmee sprake is van misleiding, misbruik, uitbuiting dan wel het oogmerk daarop. De rechtbank leidt echter uit de gehele context waarin de handelingen van de verdachte plaats hebben gevonden, waarbij het voor hem kenbaar was dat [slachtoffer 3] in armoedige en uitzichtloze leefomstandigheden verkeerde (immers geen werk en geen geld in Roemenië om voor haar nog jonge kinderen te zorgen en haar huur te betalen) af dat verdachte misbruik heeft gemaakt van haar kwetsbare positie en van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht. [slachtoffer 3] kwetsbare positie werd eenmaal in Nederland nog kwetsbaarder omdat zij, met achterlating van haar kinderen, in een vreemd land kwam waar ze de taal niet sprak en in een van [verdachte] (en zijn vrienden die ook pooier waren) afhankelijke positie kwam te verkeren. Zij stond onder invloed van [verdachte] door haar verliefdheid en geloofde daardoor dat hij het door haar verdiende geld slechts tijdelijk voor haar zou bewaren. Door haar gedurende een lange periode te bewegen om de opbrengsten die haar werkzaamheden als prostituee opleverden te maximaliseren en deze vervolgens grotendeels, althans zonder dat zij daar zelf een beslissende stem in had, in te nemen, heeft hij, doelbewust een foute voorstelling van zaken gegeven en inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid van [slachtoffer 3] ten behoeve van zijn eigen financieel gewin. Alles overwegende kan gezegd worden dat zij aldus in redelijkheid geen andere keus had dan in de prostitutie te blijven werken.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat [verdachte] niet alleen het oogmerk van uitbuiting had, maar dat hij [slachtoffer 3] ook daadwerkelijk heeft uitgebuit en opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de prostitutiewerkzaamheden van aangeefster.
Met betrekking tot feit 4:
Juridisch kader
Voor een bewezenverklaring van deelname aan een criminele organisatie is vereist dat de organisatie bestaat uit een samenwerkingsverband tussen de verdachte en tenminste één andere persoon en dat deze een zekere duurzaamheid heeft alsmede een structureel karakter kent. Voorts moet de organisatie als oogmerk hebben het plegen van misdrijven. Ook moeten de deelnemers het opzet hebben op deelname aan de organisatie.
Duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband
Uit voormelde bewijsmiddelen leidt de rechtbank het volgende af. Een in Nederland verblijvende groep mannen, bestaande uit vrienden die elkaar oorspronkelijk kennen uit [plaatsnaam], Roemenië, werft in het thuisland vrouwen aan om in de prostitutie te gaan werken. [verdachte], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 7] maken onder meer deel uit van deze groep en hebben ieder een van deze vrouwen (met als doel deze) voor hen in de prostitutie (te laten) werken. [medeverdachte 7], [medeverdachte 6] en [medeverdachte 3], hebben zich beziggehouden met het aanwerven van vrouwen in Roemenië en hebben ervoor gezorgd dat de vrouwen direct na aankomst in Nederland naar de genoemde adressen in Amsterdam, Amstelveen en Alkmaar worden gebracht. Daar worden ze gedurende enige tijd gehuisvest bij hun (beoogde) pooiers in huis en wordt een werkplek voor de vrouwen geregeld. Alle (beoogde) pooiers instrueren hun vrouw op overeenkomstige wijze wat zij wel en niet tijdens controles door de belastingdienst en de politie moet zeggen. Ook krijgen zij instructies over hun werkzaamheden, over de tarieven die ze daarvoor moeten rekenen en over hoe zij klanten in de Engelse taal te woord moeten staan. Aan het hoofd van de groep pooiers staat [medeverdachte 8], aan wie maandelijks een geldbedrag ad € 300,-- als beschermgeld wordt afgedragen. [medeverdachte 2] is de ‘klusjesman’ of ‘loopjongen’ in de groep, die voor de verschillende pooiers diensten verricht, al dan niet tegen betaling. Deze diensten bestaan onder meer uit het chauffeuren van de vrouwen van en naar hun werk of naar instanties als de Belastingdienst, het op verzoek verrichten van moneytransfers en het toezicht houden op de vrouwen terwijl ze werken. Deze groep is vanaf 1 augustus 2010 tot en met 14 mei 2013 in wisselende samenstelling actief bezig geweest met de mensenhandel van verschillende vrouwen. Op basis van deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat er sprake is (geweest) van een samenwerkingsverband tussen genoemde verdachten, dat van een duurzaam karakter en gestructureerd van aard was, op basis van een hiërarchische verhouding zoals hiervoor omschreven.
Oogmerk
Het aldus duurzame en gestructureerde samenwerkingsverband tussen onder meer de verdachten [medeverdachte 7], [verdachte], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] had als oogmerk het plegen van mensenhandel in verschillende varianten. Hiermee diende zoveel mogelijk geld binnen te worden gehaald. Dit volgt uit al hetgeen hiervoor is overwogen, in onderling verband en samenhang beschouwd. Het samenwerkingsverband had geen ander doel dan het naar Nederland brengen van vrouwen om hen in de prostitutie te laten werken, het daadwerkelijk tewerkstellen van deze vrouwen in de prostitutie en het verrichten van werkzaamheden die daarmee verband hielden, zoals het vervoeren van de vrouwen van en naar hun werkplekken en het houden van toezicht en controle op deze vrouwen tijdens hun werk. Niet gebleken is dat bovengenoemde mannen andere structurele inkomstenbronnen hadden dan het geld dat de door hen aangeworven en tewerkgestelde prostituees verdienden.
Deelneming
Op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen, ook die onder feit 1, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in strafrechtelijk relevante zin heeft deelgenomen aan bovenstaande criminele organisatie. Het bewijs van het (dubbele) opzet van de verdachte, zowel op de deelname aan de organisatie, als op het algemeen oogmerk van deze organisatie, volgt uit de bewijsmiddelen en uit hetgeen hiervoor, onder ‘duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband’ over de rol en het handelen van de verdachte nader is overwogen.
Hetgeen de raadsvrouw overigens nog naar voren heeft gebracht, vindt zijn weerlegging in de gebezigde bewijsmiddelen en/of wordt verworpen onder verwijzing naar hetgeen de rechtbank hiervoor ten aanzien van het bewijs heeft overwogen.
3.7. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1. en 4. ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 1
hij in de periode van 24 augustus 2010 tot en met 21 september 2012 te Alkmaar en/of te Amsterdam en/of te Amstelveen en/of elders in Nederland en/of te Roemenië,
een ander, genaamd [slachtoffer 3], door
telkens met één of meer van de onder lid 1, sub 1° van artikel 273f Wetboek van Strafrecht genoemde middelen, te weten door een andere feitelijkheid en door misleiding en door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie,
1) heeft gehuisvest en opgenomen met het oogmerk van uitbuiting (artikel 273 f lid 1 sub 1), en
3) heeft bewogen hem te bevoordelen uit de opbrengst van haar seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling (artikel 273f lid 1 sub 9),
en
telkens opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer 3] (artikel 273 f lid 1 sub 6),
waarbij die andere feitelijkheid heeft bestaan uit:
- het door verdachte instrueren van die [slachtoffer 3] over de tarieven die zij voor haar prostitutiewerkzaamheden moest vragen en welke handelingen zij moest verrichten;
Feit 4
hij in of omstreeks de periode van 01 augustus 2010 tot en met 14 mei 2013 te Alkmaar en te Amsterdam en te Utrecht en/of elders in Nederland en te Roemenië, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het
plegen van misdrijven, namelijk: mensenhandel in vereniging, als bedoeld in artikel 273f (lid 1 ahf sub 1 en/of sub 4 en/of sub 6 en/of sub 9 en/of sub 3) wetboek van strafrecht;
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Hetgeen aan verdachte onder 1. meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1: mensenhandel, meermalen gepleegd;
Feit 4: deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
6. Motivering van de sancties
6.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achtenveertig (48) maanden met aftrek van het ondergane voorarrest. Daarnaast heeft hij algehele toewijzing gevorderd van de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2].
Met betrekking tot de in beslag genomen goederen heeft hij de verbeurdverklaring gevorderd van:
1. telefoonkaart, merk GT. MOBILE met reg. nummer [nummer] (398381);
1. SIM-kaart van het merk LEBARA met reg. nr. IQPP (398395);
2 SIM-kaarten van het merk GNANAM (398377);
1. telefoontoestel, kleur zwart, van het merk SAMSUNG (398537);
1. SIM-kaart van het merk LEBARA, met reg. nr. 55126305;
1. telefoontoestel, kleur zwart/geel, van het merk NOKIA (398397);
1. telefoontoestel, kleur zwart, van het merk NOKIA (398397);
1. telefoontoestel, kleurt zwart, van het merk SAMSUNG (398551);
1. telefoontoestel, kleurt zwart, van het merk SAMSUNG (398554);
1. SIM-kaart van het merk ORANGE, met reg. nr. [nummer] (398561);
1. SIM-kaart van het merk GNANAM, met reg. nr. [nummer] (398532)
een geldbedrag groot 1.132,20 euro;
onttrekking aan het verkeer van:
het identiteitsbewijs [nummer] ten name van [naam], geboren op [geboortedatum], met reg. nr. [nummer];
en teruggave aan verdachte van:
een portemonnee, kleur zwart, inhoudende 4 pasjes (398541);
1. USB-stick van het merk T-MOBILE, met reg. nr. 398359.
6.2 Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich op de bewezen verklaarde wijze binnen georganiseerd verband schuldig gemaakt aan – kort gezegd – mensenhandel. Verdachte heeft misbruik gemaakt van de kwetsbare (financiële) positie van [slachtoffer 3]. Hij heeft het grootste deel van de opbrengst uit haar prostitutiewerk onder zich gehouden en heeft haar ertoe bewogen zo veel mogelijk te werken en geld te verdienen. Door haar in strijd met de waarheid voor te spiegelen dat de door haar verdiende inkomsten uit haar prostitutiewerkzaamheden voor haar werden gespaard, heeft hij haar misleid. Daarbij instrueerde verdachte [slachtoffer 3] in wat zij wel en niet tegen de politie mocht zeggen, om zo te voorkomen dat de door hem gepleegde mensenhandel aan het licht zou komen. Op die manier heeft verdachte zich ten koste van [slachtoffer 3] verrijkt. De rechtbank neemt bij het opleggen van de straf enerzijds in aanmerking dat de ernst van bovengenoemde handelingen groot is, maar anderzijds ook met het feit dat er geen sprake was van het toepassen van dwang of (het dreigen met) geweld, dwangmiddelen met een nog ernstiger karakter. Uit het bewezen verklaarde is tevens gebleken dat verdachte deel uitmaakte van een criminele organisatie met als oogmerk het plegen van mensenhandel op soortgelijke wijze als hierboven beschreven. Ook dit is een ernstig feit. Mensenhandel waarbij iemand die in een zeer kwetsbare positie verkeert met het oog op financieel gewin in de prostitutie wordt gebracht en gehouden, is een vergaande en ontluisterende manier van uitbuiting waarbij de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer ondergeschikt wordt gemaakt aan de zucht naar geldelijk gewin van de uitbuiters. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke feiten doorgaans nog lange tijd de psychische gevolgen hiervan ondervinden. Onder meer uit de informatie die de raadsvrouwe van slachtoffer [slachtoffer 3] ter terechtzitting van 9 april 2014 heeft gegeven, blijkt dat zij nog steeds ernstige psychische klachten ondervindt van hetgeen haar is overkomen. De rechtbank rekent dit verdachte ernstig aan.
Op grond van de aard en de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat – uit een oogpunt van normhandhaving en preventie – alleen een vrijheidsbenemende straf in aanmerking komt.
De rechtbank heeft acht geslagen op de straffen die in andere mensenhandel zaken zijn opgelegd. De rechtbank heeft tevens acht geslagen op de omstandigheid dat de verdachte blijkens het hem betreffend uittreksel justitiële documentatie in Nederland niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld voor een soortgelijk feit.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. Deze straf is lager dan geëist, omdat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt.
6.3. Bijkomende straf
De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1. telefoonkaart, merk GT. MOBILE met reg. nummer [nummer] (398381);
1. SIM-kaart van het merk LEBARA met reg. nr. IQPP (398395);
2 SIM-kaarten van het merk GNANAM (398377);
1. telefoontoestel, kleur zwart, van het merk SAMSUNG (398537);
1. SIM-kaart van het merk LEBARA, met reg. nr. 55126305;
1. telefoontoestel, kleur zwart/geel, van het merk NOKIA (398397);
1. telefoontoestel, kleur zwart, van het merk NOKIA (398397);
1. telefoontoestel, kleurt zwart, van het merk SAMSUNG (398551);
1. telefoontoestel, kleurt zwart, van het merk SAMSUNG (398554);
1. SIM-kaart van het merk ORANGE, met reg. nr. [nummer] (398561);
1. SIM-kaart van het merk GNANAM, met reg. nr. [nummer] (398532) en
een geldbedrag groot 1.132,20 euro,
dienen te worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat
de voorwerpen aan verdachte toebehoren of verdachte de voorwerpen geheel of ten dele ten eigen bate kan aanwenden en die voorwerpen geheel of grotendeels door middel van het strafbare feit zijn verkregen, danwel dat het onder bewezen verklaarde feit met behulp van die voorwerpen, die aan verdachte toebehoren, zijn begaan of voorbereid.
7. Vermogensmaatregel
De rechtbank is van oordeel dat het onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten:
een (vals) identiteitsbewijs [nummer] ten name van [naam], geboren op [geboortedatum], met reg. nr. [nummer],
dient te worden onttrokken aan het verkeer. Dit voorwerp behoort verdachte toe en is aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek naar de door hem begane feiten. Dit voorwerp kan dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten of tot de belemmering van de opsporing daarvan en tevens is het ongecontroleerde bezit van voormeld in beslag genomen voorwerp in strijd met de wet of het algemeen belang.
8. Overige beslissingen omtrent in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen
De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
een portemonnee, kleur zwart, inhoudende 4 pasjes (398541);
1. USB-stick van het merk T-MOBILE, met reg. nr. 398359,
dienen te worden teruggegeven aan verdachte.
9. Vorderingen benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
9.1. [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 10.600,- ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het onder 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde materiële schade bestaat uit € 5.600,- en de gestelde immateriële schade bestaat uit € 5.000,-.
De rechtbank is van oordeel dat nu niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 is tenlastegelegd, de benadeelde partij niet in de vordering, die betrekking heeft op dat ten laste gelegde feit, kan worden ontvangen. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering.
9.2. [slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 155.000,- ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het onder 1 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde materiële schade bestaat uit € 140.000,- en de gestelde immateriële schade uit € 15.000,-.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade in ieder geval tot een bedrag van € 50.000,- rechtstreeks voortvloeit uit het onder 1 bewezen verklaarde feit. Tevens komt de rechtbank vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 5.000,- billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, tot een totaalbedrag van € 55.000,- vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 augustus 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken, tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank is van oordeel dat een verantwoorde behandeling en beoordeling van de vordering van de benadeelde partij voor het resterende deel van de gestelde materiële en immateriële schade voor zover (en voor welk deel) deze rechtstreeks voortvloeit uit het onder feit 1 bewezenverklaarde feit (€ 105.000,- aan materiele schade en € 2.500 aan immateriële schade), een zodanige onevenredige belasting voor het strafgeding oplevert, dat zij zich niet leent voor behandeling in het strafgeding. Gelet op het bepaalde in artikel 361, derde lid Sv dient de benadeelde partij in zoverre niet ontvankelijk te worden verklaard met bepaling dat de benadeelde partij dat deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: mensenhandel] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen voor het totaalbedrag van € 55.000,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door driehonderdvijfenveertig (345) dagen hechtenis. De toepassing van deze hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
10. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
33, 33a, 36f, 57, 140 en 273f van het Wetboek van Strafrecht.
11. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 2 en 3 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.7 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 en 4 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 1 en 4 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van VIERENTWINTIG (24) MAANDEN.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd:
1. telefoonkaart, merk GT. MOBILE met reg. nummer [nummer] (398381);
1. SIM-kaart van het merk LEBARA met reg. nr. IQPP (398395);
2 SIM-kaarten van het merk GNANAM (398377);
1. telefoontoestel, kleur zwart, van het merk SAMSUNG (398537);
1. SIM-kaart van het merk LEBARA, met reg. nr. 55126305;
1. telefoontoestel, kleur zwart/geel, van het merk NOKIA (398401);
1. telefoontoestel, kleur zwart, van het merk NOKIA (398397);
1. telefoontoestel, kleurt zwart, van het merk SAMSUNG (398551);
1. telefoontoestel, kleurt zwart, van het merk SAMSUNG (398554);
1. SIM-kaart van het merk ORANGE, met reg. nr. [nummer] (398561);
1. SIM-kaart van het merk GNANAM, met reg. nr. [nummer] (398532)
een geldbedrag groot 1.132,20 euro.
Onttrekt aan het verkeer:
het identiteitsbewijs [nummer] ten name van [naam], geboren op [geboortedatum], met reg. nr. [nummer].
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vordering.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 3] geleden schade tot een bedrag van € 55.000,-, bestaande uit € 50.000,- voor de materiële en
€ 5.000,- voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 augustus 2010 tot aan de dag der algehele voldoening, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij zich voor het overige deel van haar vordering dient te wenden tot de burgerlijke rechter.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 3] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 55.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 augustus 2010 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door 345 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
een portemonnee, kleur zwart, inhoudende 4 pasjes (398541);
1. USB-stick van het merk T-MOBILE, met reg. nr. 398359.
Beveelt de gevangenneming van verdachte voor het onder 4 ten laste gelegde en bewezenverklaarde feit, welk bevel afzonderlijk is geminuteerd.
Wijst af de vordering tot gevangenneming voor feit 3.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.W. Groenendijk, voorzitter,
mr. A.S. van Leeuwen en mr. E.J. van Keken, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier B.H.E. Zuidam en mr. A.M.A. Beckers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 april 2014.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 2], d.d. 25 augustus 2011, dossierpagina 370, het proces-verbaal bevindingen d.d. 4 februari 2011, inclusief kopieën van paspoorten, dossierpagina 856 tot en met 858,
3.Het schriftelijk stuk, te weten een verklaring van [slachtoffer 6] d.d. 26 oktober 2010 bij het Openbaar Ministerie in Roemenië met vertaling, dossierpagina 551, het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 2], d.d. 17 april 2013, dossierpagina 439 en 440, het proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 15 mei 2013, dossierpagina 1142, het proces-verbaal van de verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van 8 april 2014.
4.Het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 3] d.d. 20 maart 2013, dossierpagina 502 tot en met 503, het schriftelijk stuk, te weten een verklaring van [medeverdachte 6] d.d. 3 april 2012 bij het Openbaar Ministerie in Roemenië, met vertaling dossierpagina 1273 tot en met 1277.
5.Het schriftelijk stuk, te weten een verklaring van [slachtoffer 6]d.d. 26 oktober 2010 bij het Openbaar Ministerie in Roemenië met vertaling, dossierpagina 549 tot en met 557.
6.Het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 3] d.d. 31 mei 2013, dossierpagina 533, het schriftelijk stuk, te weten een verklaring van [slachtoffer 2] d.d. 26 oktober 2010, dossierpagina 396.
7.Het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 3] d.d. 18 maart 2013, dossierpagina 500.
8.Het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 3] d.d. 20 maart 2013, dossierpagina 505.
9.Het proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 15 mei 2013, dossierpagina 1141 en het proces-verbaal van verhoor van verdachte ter terechtzitting van 8 april 2014
10.Het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 3] bij de rechter-commissaris d.d. 15 januari 2014 blad 4 en 5, het proces-verbaal bevindingen d.d. 2 juli 2013, dossierpagina 893 tot en met 895, het proces-verbaal van de verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van 8 april 2014.
11.Het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 3] bij de rechter-commissaris d.d. 15 januari 2014 blad 4 en 5.
12.Het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 3] d.d. 20 maart 2013, dossierpagina 505, het proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 16 mei 2013, dossierpagina 1162.
13.Het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 3] d.d. 31 mei 2013, dossierpagina 533 en het proces-verbaal van bevindingen onderzoek naar geldtransacties middels Western Union door [slachtoffer 3], dossierpagina 3249-3251, het proces-verbaal van de verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van 8 april 2014.
14.Het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 3] d.d. 20 maart 2013, dossierpagina 506, het proces-verbaal van de verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van 8 april 2014.
15.Het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 3] d.d. 31 mei 2013, dossierpagina 533 tot en met 534, het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 3] d.d. 20 maart 2013, dossierpagina 507.
16.Het proces-verbaal van de verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van 8 april 2014.
17.Het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 3] d.d. 20 maart 2013, dossierpagina 506.
18.Het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 3] d.d. 24 maart 2013, dossierpagina 514.
19.Het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 5] d.d. 12 november 2013, aanvullend proces-verbaal, dossierpagina 3454 tot en met 3455.
20.Het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 2] d.d. 16 april 2013, dossierpagina 421.
21.Het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 2], d.d. 25 augustus 2011, dossierpagina 370, het proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 februari 2011, inclusief kopieën van paspoorten, dossierpagina 856 tot en met 858, het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 3] d.d. 20 maart 2013, dossierpagina 502 tot en met 503 en het schriftelijk stuk, te weten de verklaring van [medeverdachte 6] bij de Roemeense autoriteiten d.d. 3 april 2012, dossierpagina 1273 tot en met 1277.
22.Het schriftelijk stuk, te weten een e-mail bericht d.d. 23 september 2013, dossierpagina 3431 tot en met 3432 en het proces-verbaal verhoor aangeefster [slachtoffer 5], d.d. 12 november 2013, opgenomen in het A-dossier, dossierpagina 3444.
23.Het proces-verbaal aangifte door [slachtoffer 4], d.d. 27 augustus 2012, dossierpagina 569.
24.Het proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1], d.d. 5 mei 2011, dossierpagina 205 en het proces-verbaal van bevindingen uitlezen locaties SIMkaart [slachtoffer 1], d.d. 21 november 2012, dossierpagina 832 tot en met 836.
25.Het schriftelijk stuk, te weten een verklaring van [slachtoffer 6] d.d. 26 oktober 2010 bij het Openbaar Ministerie in Roemenië, dossierpagina 550 tot en met 552, het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 2] d.d. 16 april 2013, dossierpagina 413, proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 3] d.d. 20 maart 2013, dossierpagina 502 tot en met 503, het proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1], d.d. 5 mei 2011, dossierpagina 206, het schriftelijk stuk, te weten een e-mailbericht van [slachtoffer 5] d.d. 23 september 2013, dossierpagina 3431en het proces-verbaal aangifte door [slachtoffer 4], d.d. 27 augustus 2012, dossierpagina 569.
26.Het schriftelijk stuk, te weten een verklaring van [slachtoffer 6] d.d. 26 oktober 2010 bij het Openbaar Ministerie in Roemenië, dossierpagina 550 tot en met 552, het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 2] d.d. 16 april 2013, dossierpagina 413, het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 2], d.d. 17 april 2013, dossierpagina 440 en het proces-verbaal verhoor verdachte [verdachte] d.d. 15 mei 2013, dossierpagina 1142.
27.Het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 3], d.d. 20 maart 2013, dossierpagina 506.
28.Het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 4], d.d. 25 januari 2013, dossierpagina 722.
29.Het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 3], d.d. 24 maart 2013, dossierpagina 514.
30.Het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 3], d.d. 20 maart 2013, dossierpagina 506 en het schriftelijk stuk, te weten een e-mail bericht van [slachtoffer 5] d.d. 23 september 2013, dossierpagina 3432 en het proces-verbaal verhoor aangeefster [slachtoffer 5], d.d. 12 november 2013, opgenomen in het A-dossier, dossierpagina 3444.
31.Het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 2] d.d. 16 april 2013, dossierpagina 415, 419, 421 en het schriftelijk stuk, te weten een verklaring [slachtoffer 6]d.d. 26 oktober 2010 bij het Openbaar Ministerie in Roemenië, dossierpagina 549 tot en met 551.
32.Het schriftelijk stuk, te weten de verklaring van [medeverdachte 6] bij de Roemeense autoriteiten d.d. 3 april 2012, dossierpagina 1273 tot en met 1277 en het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 2] d.d. 16 april 2013, dossierpagina 420.
33.Het proces-verbaal verhoor aangeefster [slachtoffer 5], d.d. 12 november 2013, opgenomen in het A-dossier, dossierpagina 3445 tot en met 3446.
34.Het proces-verbaal aangifte [slachtoffer 4], d.d. 27 augustus 2012, dossierpagina 580.
35.Het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 2], d.d. 25 augustus 2011, dossierpagina 362, 365 en 368, het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 3], d.d. 18 maart 2013, dossierpagina 503, het proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1], d.d. 5 mei 2011, dossierpagina 202 en het proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 5], d.d. 13 november 2013, opgenomen in het A-dossier, dossierpagina 3470.
36.Het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 5], d.d. 12 november 2013, opgenomen in het A-dossier, dossierpagina 3446 tot en met 3447, het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 1], d.d. 7 juli 2011, dossierpagina 228 en 229, het proces-verbaal aangifte door [slachtoffer 4], d.d. 27 augustus 2012, dossierpagina 576, het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 3], d.d. 20 maart 2013, dossierpagina 505, het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 2], d.d. 25 augustus 2011, dossierpagina 380 en 384 en het schriftelijk stuk, te weten een verklaring [slachtoffer 6]d.d. 26 oktober 2010 bij het Openbaar Ministerie in Roemenië, dossierpagina 551.
37.Het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 3], d.d. 20 maart 2013, dossierpagina 502 en 503, het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 3], d.d. 24 maart 2013, dossierpagina 514, het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 1] d.d. 13 februari 2013, dossierpagina 277 en 280, het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 4] d.d. 5 december 2012, dossierpagina 672 en 673, het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 2], d.d. 16 april 2013, dossierpagina 414 en 415 en het proces-verbaal aangifte door [slachtoffer 5], d.d. 11 november 2013, dossierpagina 3435 en 3436.
38.Het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 1] d.d. 7 juli 2011, dossierpagina 228, het proces-verbaal aangifte door [slachtoffer 2], d.d. 25 augustus 2011, dossierpagina 378, 380 en 384, proces-verbaal aangifte door [slachtoffer 2], d.d. 16 april 2013, dossierpagina 415 en 425, het proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 3], d.d. 24 maart 2013, dossierpagina 513 en 514, het proces-verbaal aangifte door [slachtoffer 4], d.d. 27 augustus 2012, dossierpagina 577 en 578 en het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 5], d.d. 12 november 2011, opgenomen in het A-dossier, dossierpagina 3446, 3449 en 3450.
39.Het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 4] d.d. 5 december 2012, dossierpagina 671.
40.Het proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 3], d.d. 24 maart 2013, dossierpagina 515 en het proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 5], d.d. 13 november 2013, opgenomen in het A-dossier, dossierpagina 3481 en 3482.
41.Het proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 4], d.d. 11 december 2012, dossierpagina 676 tot en met 677, het proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 4], d.d. 12 december 2012, dossierpagina 690 tot en met 691, het proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 3], d.d. 24 maart 2013, dossierpagina 516, het proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 2], d.d. 18 april 2013, dossierpagina 479, het proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 5], d.d. 12 november 2013, opgenomen in het A-dossier, dossierpagina 3455 en het proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 5], d.d. 13 november 2013, opgenomen in het A-dossier, dossierpagina 3482.
42.Het proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 5], d.d. 12 november 2013, opgenomen in het A-dossier, dossierpagina 3455.
43.Het proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 1], d.d. 7 juli 2011, dossierpagina 226 en 227, het proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 2], d.d. 16 april 2013, dossierpagina 425 en 426, het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 4], d.d. 27 augustus 2012, dossierpagina 575 tot en met 576 en 594, het proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 4], d.d. 30 november 2012, dossierpagina 640 en 642, het proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 5] door de rechter-commissaris, d.d. 18 maart 2014, blad 10 en 11, het proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 1], d.d. 12 februari 2013, dossierpagina 250, het proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 5], d.d. 12 november 2013, opgenomen in het A-dossier, dossierpagina 3445 en 3446 en het proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 2], d.d. 5 oktober 2013, dossierpagina 3815 tot en met 3816.
44.Het proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 2] d.d. 5 oktober 2013, dossierpagina 3817
45.Het proces-verbaal van bevindingen onderzoek naar geldtransacties middels Western Union door [medeverdachte 2], dossierpagina 3270-3272 met bijlagen
46.Het schriftelijk stuk, te weten een e-mail bericht in de Roemeense taal, inclusief Nederlandse vertaling, d.d. 23 september 2013, dossierpagina 3432 en het proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 2], d.d. 5 oktober 2013, dossierpagina 3815 tot en met 3816
47.Het proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 2] d.d. 5 oktober 2013, dossierpagina 3817
48.Het proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 4], d.d. 29 november 2012, dossierpagina 627, het proces-verbaal verhoor [slachtoffer 1] d.d. 7 juli 2011, dossierpagina 225 en het proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 5], d.d. 12 november 2013, opgenomen in het A-dossier, dossierpagina 3444 tot en met 3445.
49.Het proces-verbaal van bevindingen [medeverdachte 2] aan de deur bij [slachtoffer 3] d.d. 3 februari 2014, dossierpagina 3855 en het proces-verbaal van bevindingen bedreiging [slachtoffer 3] d.d. 17 maart 2014, losse dossierbijlage.
50.Het proces-verbaal aanhouding [verdachte], dossierpagina 1108 en het proces-verbaal aanhouding [medeverdachte 3], dossierpagina 1312.