ECLI:NL:RBNHO:2014:5860

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 april 2014
Publicatiedatum
25 juni 2014
Zaaknummer
15/743003-13
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Integrale vrijspraak in mensenhandelzaak na gebrek aan bewijs

In de zaak met parketnummer 15/743003-13 heeft de Rechtbank Noord-Holland op 28 april 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mensenhandel en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie, mr. E. Visser, had gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten, maar de verdediging, vertegenwoordigd door mr. B.R. Koenders, pleitte voor vrijspraak.

De tenlastelegging omvatte onder andere het werven, vervoeren en uitbuiten van een slachtoffer, aangeduid als [slachtoffer 7], en deelname aan een organisatie die mensenhandel als doel had. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren. Het slachtoffer had geen aangifte gedaan en had ontlastende verklaringen afgelegd. De rechtbank benadrukte dat de verklaring van één getuige niet voldoende is voor een veroordeling, en dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen van mensenhandel.

Met betrekking tot de beschuldiging van deelname aan een criminele organisatie, oordeelde de rechtbank dat er geen gestructureerd samenwerkingsverband kon worden aangetoond waaraan de verdachte deelhad. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten, omdat er onvoldoende bewijs was om tot een veroordeling te komen. De vordering tot gevangenneming werd afgewezen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op de zitting.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/743003-13
Uitspraakdatum: 28 april 2014
Tegenspraak (279 Sv)
Strafvonnis (Promis)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 8, 9, 11 en 14 april 2014 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Roemenië),
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. E. Visser en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. B.R. Koenders, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij in of omstreeks de periode van 25 augustus 2011 tot en met 28 mei 2013 te Alkmaar, Amsterdam, Utrecht en/of Leeuwarden en/of elders in Nederland, een ander, genaamd [slachtoffer 7], (telkens) met één of meer van de onder lid 1, sub 1° van artikel 273f Wetboek van Strafrecht genoemde middelen, te weten door dwang en/of geweld of een andere feitelijkheid en/of door dreiging met geweld of een andere feitelijkheid en/of door afpersing en/of door misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie,
1) heeft geworven en/of vervoerd en/of overgebracht en/of gehuisvest en/of opgenomen met het oogmerk van uitbuiting (artikel 273 f lid 1 sub 1), en/of 2
2) heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (van seksuele aard) dan wel enige handeling heeft ondernomen waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [slachtoffer 7] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (van seksuele aard) (artikel 273 f lid 1 sub 4), en/of
3) heeft gedwongen of bewogen hem te bevoordelen uit de opbrengst van haar seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling (artikel 273f lid 1 sub 9), en/of (telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die [slachtoffer 7] (artikel 273 f lid 1 sub 6),
waarbij dat geweld of een andere feitelijkheid en/of die dreiging met geweld of een andere feitelijkheid heeft/hebben bestaan uit
- het (stelselmatig) mishandelen van die [slachtoffer 7],
en/of welk bevoordelen en/of voordeel trekken heeft/hebben bestaan uit:
- het dwingen althans bewegen van die [slachtoffer 7] om het door haar met prostitutiewerkzaamheden verdiende geld af te dragen aan hem, verdachte;
Feit 2
hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2010 tot en met 14 mei 2013 te Alkmaar en/of te Amsterdam en/of te Utrecht en/of elders in Nederland en/of te Roemenië en/of te Hongarije, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk: mensenhandel in vereniging, als bedoeld in artikel 273f (lid 1 ahf sub 1 en/of sub 4 en/of sub 6 en/of sub 9 en/of sub 3) wetboek van strafrecht.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten.
3.2. Standpunt van de verdediging
Namens verdachte is vrijspraak van beide ten laste gelegde feiten bepleit.
3.3. Vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte ten laste is gelegd en moet hij daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Ten aanzien van feit 1:
Een bewezenverklaring van artikel 273f, lid 1 sub 1 Sr kan volgen indien verdachte met aangeefster handelingen heeft verricht (werven/vervoeren/huisvesten/opnemen) met het oogmerk van uitbuiting en door gebruik van de in dat artikel genoemde (dwang)middelen. Een bewezenverklaring van de overige cumulatief/alternatief tenlastegelegde modaliteiten van mensenhandel kan volgen indien verdachte aangeefster door een (dwang)middel beweegt zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (lid 1 sub 4), haar dwingt/beweegt hem te bevoordelen uit de opbrengst van seksuele handelingen (lid 1 sub 9) en indien hij opzettelijk voordeel trekt uit uitbuiting (lid 1 sub 6).
Met betrekking tot de ten laste gelegde handelingen die door verdachte zouden zijn verricht met het oogmerk van uitbuiting van [slachtoffer 7] en door gebruik van de in artikel 273f lid 1, sub 1 Sr genoemde middelen, stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer 7] tot op heden geen aangifte heeft gedaan van mensenhandel en dat zij op dit punt juist ontlastend heeft verklaard over de verdachte. De rechtbank stelt voorop dat een aangifte van mensenhandel door een vermeend slachtoffer geen noodzakelijk vereiste is voor een vervolging ter zake mensenhandel, maar wijst in het onderhavige geval op het volgende. Tegenover een stellige ontkennende verklaring van een vermeend slachtoffer van mensenhandel dient naar het oordeel van de rechtbank voldoende redengevend en overtuigend bewijsmateriaal inzake de gebruikte middelen, gedragingen en doelen als bedoeld in artikel 273f Sr voorhanden te zijn. In dit geval bevat het dossier echter slechts één concrete, mogelijk belastende verklaring van een getuige, [slachtoffer 3]. Zij heeft immers gezien dat verdachte handelingen verrichtte die zouden kunnen duiden op uitbuiting en/of mensenhandel, te weten het pakken van geld uit de tas van [slachtoffer 7] door verdachte en het ruzie maken over haar inkomsten. Het vorenstaande is echter onvoldoende om vast te stellen dat sprake is van uitbuiting dan wel het oogmerk daartoe. Ook zijn bij [slachtoffer 7] blauwe plekken geconstateerd, hetgeen mogelijkerwijs zou kunnen duiden op uitbuiting. Hierover heeft [slachtoffer 7] echter zelf verklaard dat deze door problemen met een Nederlandse klant zijn ontstaan en is er geen getuige die heeft gezien dat deze blauwe plekken op een andere manier dan dat [slachtoffer 7] zelf verklaart, zouden zijn ontstaan. Verdachte en [slachtoffer 7] hebben beiden verklaard een liefdesrelatie met elkaar te hebben en (nog steeds) samen te wonen. Onder deze omstandigheden kan niet worden bewezen dat het pakken van geld uit de tas van [slachtoffer 7] tegen haar wil is geschied, noch dat de ruzie(s) die zij had(den) zagen op de uitbuiting van [slachtoffer 7]. Artikel 342 lid 2 Sv bepaalt dat het bewijs dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van slechts één getuige. Voor de berechting van zaken waarin een verdachte wordt beschuldigd van mensenhandel wordt op deze eis geen uitzondering gemaakt. De overige getuigen die zijn gehoord, hebben allen verklaringen afgelegd die, kort gezegd, van horen zeggen (de auditu) zijn en daarenboven onvoldoende concreet en redengevend zijn om vast te stellen dat er sprake is van handelingen en gebruik van de in de wet vermelde middelen met het oogmerk van uitbuiting.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat verdachte vrijgesproken dient te worden van de ten laste gelegde mensenhandel van [slachtoffer 7].
Ten aanzien van feit 2:
Wil sprake kunnen zijn van een organisatie in de zin van art. 140 Sr, dan moet daarin een gestructureerd samenwerkingsverband aanwijsbaar zijn waarin de deelnemers in een zekere duurzaamheid, met enige continuïteit samenwerken. Ofschoon het plegen van misdrijven niet de enige of voornaamste bestaansgrond hoeft te zijn en het ook niet zo is dat een deelnemer bekend moet zijn (geweest) met alle personen die deel uitmaken van de organisatie, dient men — om deelnemer te zijn — wel te behoren tot de organisatie en een aandeel te hebben in de gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie dan wel die gedragingen te ondersteunen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Verdachte is deelname aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van mensenhandel ten laste gelegd. Gelet op hetgeen ten aanzien van feit 1 is overwogen, acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel van [slachtoffer 7]. Hoewel de vrijspraak van betrokkenheid bij de genoemde mensenhandel niet noodzakelijkerwijs in de weg hoeft te staan aan een strafbare deelneming door verdachte aan een criminele organisatie, is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende aanknopingspunten bestaan om tot het wettig en overtuigend bewijs te komen dat verdachte ook daadwerkelijk een volwaardig lid is binnen de groep waarin hij zich heeft bevonden. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachtes naam voornamelijk wordt genoemd als pooier van [slachtoffer 7]. Voor zover al kan worden gezegd dat verdachte die al geruime tijd in Nederland verblijft binnen de groep van Roemeense vrienden wel wetenschap heeft gekregen van het criminele oogmerk van de groep, is de rechtbank van oordeel dat de weinig specifieke verklaringen over verdachte onvoldoende zijn om tot een bewezenverklaring van zijn deelneming aan de criminele organisatie te komen. Gelet hierop dient verdachte ook van dit feit te worden vrijgesproken.
4. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Wijst af de vordering tot gevangenneming.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.W. Groenendijk, voorzitter,
mr. A.S. van Leeuwen en mr. E.J. van Keken, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffiers B.H.E. Zuidam en mr. A.M.A. Beckers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 april 2014.