ECLI:NL:RBNHO:2014:5724

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
24 juni 2014
Publicatiedatum
20 juni 2014
Zaaknummer
14/880492-12
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met geweld tegen prostituees en verblijf als ongewenst vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 24 juni 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere diefstallen met geweld tegen prostituees en van verblijf in Nederland als ongewenst vreemdeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in een periode van twee weken drie keer een diefstal met geweld heeft gepleegd, waarbij de slachtoffers prostituees waren. De verdachte heeft de slachtoffers bedreigd door hun keel dicht te drukken, waardoor zij bewusteloos raakten, en heeft vervolgens geld en goederen van hen gestolen. De rechtbank heeft gebruik gemaakt van schakelbewijs om de betrokkenheid van de verdachte bij deze feiten vast te stellen. Daarnaast is de verdachte veroordeeld voor het feit dat hij in Nederland verbleef terwijl hij wist dat hij als ongewenst vreemdeling was verklaard. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij, een van de slachtoffers, toegewezen tot een bedrag van € 2.000,- voor materiële en immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 14/880492-12 (P)
Uitspraakdatum: 24 juni 2014
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 10 juni 2014 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier ten lande,
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Zwaag te Zwaag.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.F. van Kooij en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. R.A.J. Verploegh, advocaat te 's-Gravenhage, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Ten aanzien van feit 1
Primair
hij op of omstreeks 08 juli 2012 in de gemeente Alkmaar ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een vrouw, genaamd [slachtoffer 1], van het leven te beroven, met dat opzet (met kracht en/of enige tijd) de keel van die [slachtoffer 1] heeft dichtgedrukt en/of heeft dichtgeknepen
en welk vorenomschreven misdrijf (poging tot doodslag) werd gevolgd en/of vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten diefstal (met geweldpleging) (artikel 310/312 Wetboek van Strafrecht)
en welke geweldshandeling(en) werd(en) gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 08 juli 2012 in de gemeente Alkmaar met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een geldbedrag van (ongeveer) 340 euro, althans enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aaneen vrouw, genaamd [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, (met kracht en/of enige tijd) de keel van die [slachtoffer 1] heeft dichtgedrukt en/of heeft dichtgeknepen;
Ten aanzien van feit 2
Primair
hij op of omstreeks 26 juni 2012 in de gemeente 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een vrouw, genaamd [slachtoffer 2], van het leven te beroven, met dat opzet (met kracht en/of enige tijd) de keel van die [slachtoffer 2] heeft dichtgedrukt en/of heeft dichtgeknepen
en welk vorenomschreven misdrijf (poging tot doodslag) werd gevolgd en/of vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten diefstal (met geweldpleging) (artikel 310/312 Wetboek van Strafrecht)
en welke geweldshandeling(en) werd(en) gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 26 juni 2012 in de gemeente 's-Gravenhage met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een geldbedrag van (ongeveer) 250 euro, althans enig geldbedrag en/of een telefoon (merk Samsung), geheel of ten dele toebehorende aan een vrouw, genaamd [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, (met kracht en/of enige tijd) de keel van die [slachtoffer 2] heeft dichtgedrukt en/of heeft dichtgeknepen;
Ten aanzien van feit 3
Primair
hij op of omstreeks 09 juli 2012 in de gemeente Utrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een vrouw, genaamd [slachtoffer 3], van het leven te beroven, met dat opzet (met kracht en/of enige tijd) de keel van die [slachtoffer 3] heeft dichtgedrukt en/of heeft dichtgeknepen
en welk vorenomschreven misdrijf (poging tot doodslag) werd gevolgd en/of vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten diefstal (met geweldpleging) (artikel 310/312 Wetboek van Strafrecht)
en welke geweldshandeling(en) werd(en) gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 09 juli 2012 in de gemeente Utrecht met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een geldbedrag van (ongeveer) 300 euro, althans enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aaneen vrouw, genaamd [slachtoffer 3] in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 3], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, (met kracht en/of enige tijd) de keel van die [slachtoffer 3] heeft dichtgedrukt en/of heeft dichtgeknepen;
Ten aanzien van feit 4
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 26 juni 2012 tot en met 9 juli 2012 en/of op 30 juli 2013 te Alkmaar en/of Den Haag en/of Utrecht, in elk geval in Nederland, (telkens) als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij (telkens) wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, in elk geval op grond van enig wettelijk voorschrift, tot ongewenst vreemdeling was verklaard
OF terwijl tegen hem een inreisverbod was uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vreemdelingenwet 2000.

2.Voorvragen

Onder feit 4 wordt verdachte – onder meer – verweten dat hij op 30 juli 2013 in Nederland als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij op grond van enig wettelijk voorschrift tot ongewenst vreemdeling was verklaard.
De rechtbank stelt voorop dat verdachte op 26 juni 2013, op grond van een door de officier van justitie te Noord-Holland uitgevaardigd Europees Aanhoudingsbevel d.d. 19 juni 2013, is aangehouden op Lanzarote (Spanje). Op 30 juli 2013 is verdachte, in opdracht van de officier van justitie te Noord-Holland, op de luchthaven Madrid Barajas te Spanje, ter fine van uitlevering overgenomen van de Spaanse autoriteiten. Verdachte is vervolgens per vliegtuig van de KLM overgebracht naar Nederland. Bij aankomst in Nederland is verdachte aangehouden en diezelfde dag in verzekering gesteld.
Op grond van het vorenstaande stelt de rechtbank vast dat verdachte op 30 juli 2013, enkel door toedoen van de Nederlandse autoriteiten, in het bijzonder door toedoen van de officier van justitie in het arrondissement Noord-Holland, in Nederland verbleef. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het openbaar ministerie, ten aanzien van dit onderdeel van de tenlastelegging, bij een evenwichtige en zorgvuldige afweging van alle omstandigheden niet in redelijkheid tot de vervolging van verdachte wegens overtreding van artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht met betrekking tot diens verblijf in Nederland op 30 juli 2013, heeft kunnen besluiten. Die beslissing geeft derhalve blijk van een grove veronachtzaming van de belangen van verdachte. De rechtbank concludeert om die reden ten aanzien van het hiervoor besproken onderdeel van de tenlastelegging tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
De rechtbank heeft overigens vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie voor het overige ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Inleiding

In de periode van 26 juni 2012 tot en met 9 juli 2012 worden drie vrouwen, die allen als prostituee werkzaam zijn, tijdens hun werk beroofd. Opvallend is dat telkens daaraan voorafgaand door de dader de keel van de vrouw wordt dichtgeknepen totdat zij haar bewustzijn verliest.
Het feit van 26 juni 2012 (feit 2 van de tenlastelegging) speelde zich af in Den Haag. Het slachtoffer betrof [slachtoffer 2] (hierna ook: [slachtoffer 2]). De twee daar op volgende feiten werden op 8 en 9 juli 2012 gepleegd. Op 8 juli 2012 deed [slachtoffer 1] (hierna ook: [slachtoffer 1]) aangifte van een die avond gepleegd feit tijdens haar werk in Alkmaar. Op 9 juli 2012 betrof het slachtoffer [slachtoffer 3] (hierna ook: [slachtoffer 3]) die in Utrecht werkzaam was.
Verdachte heeft zich gedurende het voorbereidend onderzoek naar voornoemde feiten op zijn zwijgrecht beroepen.
Verdachte wordt primair onder de feiten 1 tot en met 3 verweten zich schuldig te hebben gemaakt aan poging tot doodslag gevolgd en/of vergezeld en/of voorafgegaan van diefstal met geweld. Subsidiair zijn deze feiten aan verdachte ten laste gelegd als diefstal met geweld. Voorts wordt verdachte, onder feit 4, nog verweten in Nederland te hebben verbleven terwijl hij wist dat hij krachtens enig wettelijk voorschrift tot ongewenst vreemdeling was verklaard.
De rechtbank dient te beoordelen of verdachte zich aan deze feiten schuldig heeft gemaakt.

4.Bewijs

4.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het primair, onder feit 1, 2 en 3 aan verdachte ten laste gelegde. Het aan verdachte onder deze feiten subsidiair ten laste gelegde kan volgens de officier van justitie wel bewezen worden, hetgeen ook geldt voor feit 4. Ten aanzien van feit 2 wijst de officier van justitie op het aantreffen van een condoom met sperma van verdachte in de prullenbak in de kamer van aangeefster, de overeenkomsten tussen verdachte en het signalement dat door de aangeefster is gegeven, alsmede de omstandigheid dat het telefoonnummer [telefoonnummer 1], een telefoonnummer dat de officier van justitie aan verdachte toeschrijft, kort voor de beroving een zendmast aanstraalde in de buurt van de pleegplaats. Vervolgens acht de officier van justitie ook de feiten 1 en 3 bewezen, daarbij gebruik makend van schakelbewijs. De werkwijze en het signalement van de dader komen overeen met feit 2. Daarbij komt dat voornoemd telefoonnummer ook rond het moment waarop de feiten 1 en 3 gepleegd werden zendmasten aanstraalde in de omgeving van de beide pleegplaatsen.
Met betrekking tot feit 4 heeft de officier van justitie aangevoerd dat de beslissing tot ongewenst verklaring op 1 mei 2006 aan verdachte is uitgereikt en dat hij daarna geen verifieerbare inspanningen heeft verricht om Nederland te verlaten.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit tot integrale vrijspraak van verdachte. Ten aanzien van hetgeen primair onder de feiten 1 tot en met 3 aan verdachte is ten laste gelegd wijst de raadsman op het rapport van de deskundige, professor Jacobs, en hij stelt dat daaruit volgt dat de wurghandelingen die door de dader zijn verricht geen aanmerkelijke kans met zich brachten op de dood van die slachtoffers. Met betrekking tot het subsidiair onder de feiten 1, 2 en 3 ten laste gelegde stelt de raadsman zich op het standpunt dat niet bewezen kan worden dat het verdachte was die de feiten heeft gepleegd. De raadsman geeft aan dat aangeefster [slachtoffer 1] heeft verklaard dat de dader een rode gewatteerde jas droeg en een gouden tand zou hebben en dat deze onderdelen van het signalement niet overeenkomen met de persoon die door de politie op de camerabeelden als dader wordt aangemerkt. Voorts wijst de raadsman er op dat [slachtoffer 1] bij het zien van foto’s van verdachte hem niet als de dader herkent.
Ten aanzien van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] stelt de raadsman dat uit het dossier onvoldoende blijkt dat de persoon op de camerabeelden belt en vervolgens gebeld wordt en dat dus niet geconcludeerd kan worden dat dit telefoonnummer hoort bij de persoon op de beelden en dat evenmin vastgesteld kan worden dat verdachte de gebruiker was van voornoemd telefoonnummer. Over het feit dat is gepleegd in Den Haag merkt de raadsman op dat de plaats delict niet is afgesloten en dat pas later het condoom in de prullenbak is aangetroffen. Daarbij is enkel dit condoom uit de prullenbak gehaald, terwijl [slachtoffer 2] tussen de 14 en 16 klanten heeft gehad op die dag. De raadsman wijst tot slot op de omstandigheid dat [slachtoffer 2] verdachte niet als de dader heeft herkend en de raadsman stelt dat verdachte hem heeft verteld geen klein litteken op zijn buik te hebben zoals [slachtoffer 2] in één van haar verklaringen had genoemd. Ten aanzien van feit 3 stelt de raadsman dat het dossier daarvoor als bewijs enkel de zendmastgegevens bevat en dat dit onvoldoende is om tot een bewezenverklaring te komen.
4.3.
Oordeel van de rechtbank [1]
4.3.1.
Vrijspraak van hetgeen aan verdachte primair onder feit 1, 2 en 3 is ten laste gelegd
De rechtbank acht hetgeen aan verdachte primair onder de feiten 1 tot en met 3
ten laste is gelegd niet wettig en overtuigend bewezen. Het dossier bevat geen
bewijs dat verdachte opzet had op de dood van [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3].
Zoals hieronder zal worden besproken, houdt de rechtbank het ervoor dat
het verdachte was die de keel van [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft dichtgeknepen. Uit het onderzoek ter terechtzitting blijkt echter ook dat verdachte telkens heeft losgelaten op het moment dat het slachtoffer diens bewustzijn verloor. Uit dit handelen volgt niet dat verdachte het opzet had op de dood van de slachtoffers. Uit het rapport van de deskundige, prof. dr. W. Jacobs (hierna ook kortweg te noemen: Jacobs) leidt de rechtbank af dat het handelen van verdachte ook geen aanmerkelijke kans op de dood van de slachtoffers met zich bracht, waardoor ook voorwaardelijk opzet niet aan de orde is. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het primair aan hem onder feit 1, 2 en 3 ten laste gelegde.
4.3.2.
Feit 2
Redengevende feiten en omstandigheden ten aanzien van feit 2
De rechtbank komt tot bewezen verklaring van het onder feit 2 ten laste gelegde op grond van het volgende.
Op 26 juni 2012 is [slachtoffer 2] werkzaam als prostituee op de [adres 1] te
’s-Gravenhage. Zij ontvangt die dag omstreeks 00.10 uur haar laatste klant. [2] [slachtoffer 2] maakt de deur van haar kamer (kamer 8) voor de man open en de man gaat naar binnen. De man vertelt dat hij Irakees is. Afgesproken wordt dat de man € 25, - zal betalen. [slachtoffer 2] stopt het geld in haar tasje dat zij bewaart in een witte kast in haar werkkamer. Vervolgens hebben [slachtoffer 2] en de man gemeenschap. Na afloop doet de man zijn condoom af, wikkelt het condoom in een papier en gooit het weg. [3] [slachtoffer 2] kleedt zich aan. Zij staat met haar rug naar de man toe en voelt plotseling zijn arm om haar nek. De man oefent druk uit op de nek van [slachtoffer 2] waardoor zij geen adem meer kan halen. Daarop raakt zij bewusteloos. Wanneer [slachtoffer 2] bij komt kijkt zij in haar tas en ziet dat het geld dat daarin zat (ongeveer € 250, -) en haar Samsung telefoon zijn weggenomen. [4]
[getuige 1], werkzaam als beheerder van een aantal panden aan [adres 1] te Den Haag, doet op 26 juni 2012 zijn ronde wanneer hij om 00.15 uur geschreeuw hoort. Hij ziet dat er een vrouw in kamer 8 op de grond ligt. Ze vertelt dat ze net bijgekomen is en dat haar telefoon en geld weg zijn. De vrouw gaat met de politie mee en [getuige 1] sluit kamer 8 af. De collega van [getuige 1], [getuige 2], is daarna de eerste die de kamer betreedt. Er is in de tussentijd niemand geweest om kamer 8 op te ruimen of andere taken te verrichten, aldus [getuige 1]. [5]
Op 26 juni 2012 wordt [getuige 2], een andere beheerder van het pand waar [slachtoffer 2] als prostituee werkzaam is, gehoord als getuige. Hij verklaart dat hij op 26 juni 2012 om 9.15 uur naar kamer 8 is gegaan. De kamer was niet opgeruimd. [getuige 2] heeft gezien dat de prullenbak gevuld was. Normaliter legen de dames zelf de prullenbak. [getuige 2] heeft enkel het bed afgehaald en verder nergens aangezeten. Voorts heeft [getuige 2] verklaard dat het pand om 00.30 uur wordt gesloten voor klanten. [6]
Op 26 juni 2012 om 10.20 uur stellen verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] een onderzoek in op de [adres 1] te ’s Gravenhage, kamer 8, welke geopend wordt door beheerder [getuige 2] voornoemd. Zij treffen in kamer 8 een prullenbak aan die tot de rand is gevuld met voornamelijk keukenpapier. Bovenin de prullenbak liggen stukken keukenpapier en een gezichtsreinigingsdoekje. Daar direct onder ligt een prop van keukenpapier met daarin een condoom. De prop met het gebruikte condoom ligt als enige bovenop een aantal papieren. Verbalisant [verbalisant 1] ziet aan de binnenzijde van het condoom een witte vloeistof. De prop papier met het condoom wordt in beslag genomen. [7]
De inhoud van de condoom blijkt sperma en uit de bemonstering daarvan is een DNA-profiel verkregen van een man. Het DNA-profiel is op 28 juni 2012 opgenomen in de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken en wordt vergeleken met daarin aanwezige DNA-profielen. Hierbij is een match gevonden met de DNA-profielen in DNA-profielcluster 10488. Het DNA-profiel van [verdachte] maakt deel uit van dit DNA-profielcluster. Dit betekent dat het sperma in de bemonstering afkomstig kan zijn van [verdachte]. De berekende frequentie van het DNA-profiel van het sperma in de bemonstering is kleiner dan één op één miljard. Ofwel, de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen man matcht met dit DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard. [8]
[slachtoffer 2] heeft een signalement gegeven van de klant. Het betrof een Noord Afrikaanse man van tussen de 20 en 25 jaar oud, hij is ongeveer 1.80 meter, heeft zwart kort haar, donkere ogen en puntige tanden. [9] Over de puntige tanden verklaart aangeefster later dat zij daarmee bedoelde dat de voortanden van de man scheef stonden. [10] Ter zitting heeft de rechtbank waargenomen dat de twee voortanden in het bovengebit recht zijn en afwijkend in kleur van de rest van het gebit van verdachte. De naastgelegen tanden boven staan scheef. In het ondergebit staan de voortanden en de overige tanden van verdachte, zo heeft de rechtbank waargenomen, eveneens scheef. [11] Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij 1.78 meter is. [12]
Op 4 juli 2012 heeft verbalisant [verbalisant 10] de camerabeelden bekeken van de [adres 1] te ’s-Gravenhage. De camerabeelden dateerden van 26 juni 2012 en startten op het tijdstip 00.06.12 uur. Om 00.06.12 uur ziet verbalisant aangeefster voor het raam staan. Om 00.06.22 uur laat aangeefster een man binnen met een lichtgekleurd petje op zijn hoofd, welke een gewatteerde jas met capuchon, een trainingsbroek en zwart witte sportschoenen draagt. Om 00.06.47 uur ziet verbalisant op de camerabeelden dat aangeefster en de man de kamer in lopen en dat de deur wordt gesloten. Om 00.21.16 uur gaat de deur weer open en de man komt met versnelde pas de kamer uit. Verbalisant ziet dat de man een getinte huidskleur heeft. [13]
In Alkmaar wordt op 8 juli 2012 door [slachtoffer 1] aangifte gedaan van een feit soortgelijk aan dat waarvan [slachtoffer 2] aangifte heeft gedaan. De Alkmaarse zaak wordt verdachte onder feit 1 verweten. In de Alkmaarse zaak zijn camerabeelden bekeken door verbalisant [verbalisant 3]. Hierop is – onder meer – te zien dat er één persoon voldoet aan het signalement dat door [slachtoffer 1] is opgegeven. Op de camerabeelden is te zien dat de persoon die aan het signalement voldoet op enig moment kennelijk bewegingen maakt die erop duiden dat hij gebeld wordt en kort daarna uitbelt. In het Digitaal Centraal Systeem (DCS) is een zoekvraag uitgezet naar het telefoonnummer dat past bij voornoemd belgedrag. Uit de zoekvraag komt het telefoonnummer [telefoonnummer 1] naar voren. [14] Vervolgens is onderzoek verricht naar de contacten van voornoemd telefoonnummer in de periode van 26 juni 2012 tot en met 25 september 2012. Voorts is onderzoek verricht naar het telefoonnummer [telefoonnummer 2], waarvan getuige [betrokkene 1] zegt dat dit telefoonnummer in gebruik was bij verdachte. Het telefoonnummer [telefoonnummer 1] had – onder meer – contact met het telefoonnummer [telefoonnummer 3]. Dit telefoonnummer staat op naam van Stichting Jeugd en Jongerenwerk Midden-Holland en getuige [betrokkene 1] heeft aangegeven dat hij dit telefoonnummer van zijn werkgever heeft en dit ook privé mag gebruiken. Voorts heeft de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] 54 keer contact gehad met een telefoonnummer dat op naam staat van de moeder van [betrokkene 1]. Ook is gebleken dat de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] contact onderhoudt met ene [betrokkene 2] en ene [betrokkene 3]. [15] Getuige [betrokkene 3] heeft verklaard dat zijn vriendin [betrokkene 2] is en dat hij, [betrokkene 3], verdachte kent. [16] Uit het onderzoek dat is verricht naar het telefoonnummer [telefoonnummer 2] is gebleken dat een aantal van de contacten van dit telefoonnummer overeenkomen met de contacten die naar voren zijn gekomen in het onderzoek naar het telefoonnummer [telefoonnummer 1]. Het gaat dan onder meer om het telefoonnummer dat op naam van de Stichting Jeugd- en Jongerenwerk staat en in gebruik is bij [betrokkene 1], het telefoonnummer op naam van [betrokkene 2] en het telefoonnummer dat op naam van [betrokkene 3] staat. [17]
Tussenconclusie
Uit de hiervoor weergegeven redengevende feiten en omstandigheden die zien op het telefoonnummer [telefoonnummer 1] leidt de rechtbank af dat dit telefoonnummer destijds in gebruik was bij verdachte.
Uit gegevens van DCS blijkt dat het telefoonnummer [telefoonnummer 1] op 25 juni 2012 omstreeks 23.34 uur gebruik heeft gemaakt van de KPN zendmast 49285 ([adres 2]). DCS geeft verder aan dat gebruik is gemaakt van de eerste sector van de zendmast (30 graden). [adres 1] ligt binnen de eerste sector van de zendmast. [18]
De rechtbank heeft in haar oordeelsvorming betrokken dat verdachte in het voorbereidend onderzoek noch ter terechtzitting een verklaring heeft afgelegd over de hierboven weergegeven feiten en omstandigheden die wijzen op zijn betrokkenheid bij het ten laste gelegde. Daarmee heeft verdachte geen verklaring gegeven die de redengevendheid van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden zou kunnen ontzenuwen.
Conclusie
De rechtbank acht gelet op het samenstel van feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang beschouwd, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van ongeveer € 250, - en een Samsung telefoon, beiden toebehorend aan [slachtoffer 2], welke diefstal werd voorafgegaan van geweld tegen [slachtoffer 2], te weten het dichtdrukken en/of dichtknijpen van de keel van [slachtoffer 2].
De rechtbank merkt volledigheidshalve nog op dat zij geen waarde heeft gehecht aan het gegeven dat [slachtoffer 2] in haar verklaring van 2 juli 2012 in aanvulling op het eerder door haar opgegeven signalement nog aanvullend heeft verklaard dat de dader een klein litteken op zijn buik had. De rechtbank tekent hierbij aan dat [slachtoffer 2] tegenover de rechter-commissaris heeft verklaard dat zij zich niet kan herinneren dat de dader een litteken op zijn buik had. Dit terwijl zij nog goed kan herinneren dat de dader hele scheve tanden had. Een vermoedelijke vergissing in een latere verklaring ten aanzien van een detail brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel over de schuld van verdachte.
4.3.3.
Feit 1
Redengevende feiten en omstandigheden ten aanzien van feit 1
De rechtbank komt tot bewezen verklaring van het onder feit 1 ten laste gelegde op grond van het volgende.
Op 8 juli 2012 was [slachtoffer 1] werkzaam als prostituee op de [adres 3] te Alkmaar. Rond 23.00 uur bezoekt een man [slachtoffer 1] en betaalt haar € 40, -. [slachtoffer 1] legt het geld, bij haar portemonnee, in haar kast. De man raakt [slachtoffer 1] van achteren aan. Ineens voelt [slachtoffer 1] dat de man zijn onderarmen op haar keel drukt. [slachtoffer 1] voelt pijn en wordt duizelig. Zij raakt buiten bewustzijn. Als zij bij komt en in de spiegel kijkt ziet ze een rode striem op haar nek. [slachtoffer 1] kijkt vervolgens in haar kast en ziet dat de € 40, - en haar portemonnee weg zijn. In de portemonnee zat ongeveer € 300, -. [19] [slachtoffer 1] heeft vervolgens de vrouw in de kamer naast haar, die zij kent als [getuige 3], gewaarschuwd. [20]
[getuige 3] is op de [adres 3] werkzaam als prostituee onder de naam [getuige 3]. Zij verklaart dat een volgens haar Marokkaanse man de kamer binnen ging bij de vrouw naast haar. De man droeg een petje. De man is korte tijd binnen geweest en heeft toen de kamer verlaten. Even daarna kwam ook de vrouw naar buiten. Ze had haar beide handen rond haar hals en er kwam snot uit haar neus. De ogen van de vrouw zaten half dicht. [21]
[slachtoffer 1] heeft het volgende signalement van de dader gegeven. Het betrof een man van ongeveer 1.75 meter groot en ongeveer 23 jaar oud. De man droeg een pet, jas met capuchon, spijkerbroek en sportschoenen. De man was ongeschoren en had een buikje. [slachtoffer 1] vermoedt dat de man Marokkaans is. [22] De man had een tasje ter hoogte van zijn middel hangen. [23] Verdachte heeft ter terechtzitting verklaart dat hij 1.78 meter is. [24]
Verbalisant [verbalisant 3] heeft de camerabeelden van de gemeente Alkmaar en van het belhuis aan de [adres 3] te Alkmaar bekeken. Op de beelden van 8 juli 2012 tussen 22.00 uur en 23.15 uur is één persoon te zien die voldoet aan het door [slachtoffer 1] opgegeven signalement. Om 23.03 uur komt deze persoon uit het gangetje lopen waar [slachtoffer 1] haar werkkamer heeft. De persoon heeft zijn jas half uit. Te zien is dat de persoon een tasje draagt met het hengsel over zijn buik. Het tasje komt onder de jas van de man uit. [25] De persoon draagt een jas met capuchon, een pet, een spijkerbroek en donkere schoenen met een witte zool/rand. Voorts is te zien dat de man onder zijn jas een tasje draagt dat gedeeltelijk onder zijn jas uitsteekt. [26]
Op de camerabeelden is voorts te zien dat de persoon die aan het signalement voldoet op enig moment kennelijk bewegingen maakt die erop duiden dat hij gebeld wordt en kort daarna uitbelt. Vervolgens is in het Digitaal Centraal Systeem (DCS) een zoekvraag uitgezet naar het telefoonnummer dat past bij voornoemd belgedrag. Uit de zoekvraag kwam het
telefoonnummer [telefoonnummer 1] naar voren. [27] Vervolgens is onderzoek verricht naar de
contacten van voornoemd telefoonnummer in de periode van 26 juni 2012 tot en met 25
september 2012 2012. Voorts is onderzoek verricht naar het telefoonnummer [telefoonnummer 2],
waarvan getuige [betrokkene 1] zegt dat dit telefoonnummer in gebruik was bij verdachte. Het
telefoonnummer [telefoonnummer 1] had – onder meer – contact met het telefoonnummer [telefoonnummer 3]
. Dit telefoonnummer staat op naam van Stichting Jeugd en Jongerenwerk Midden
Holland en getuige [betrokkene 1] heeft aangegeven dat hij dit telefoonnummer van zijn werkgever
heeft en dit ook privé mag gebruiken. Voorts heeft de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 1]
54 keer contact gehad met een telefoonnummer dat op naam staat van de
moeder van [betrokkene 1]. Ook is gebleken dat de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 1]
contact onderhoudt met ene [betrokkene 2] en ene [betrokkene 3]. [28] Getuige [betrokkene 3] heeft
verklaard dat zijn vriendin [betrokkene 2] is en dat hij, [betrokkene 3], verdachte kent. [29] Uit het onderzoek dat is verricht naar het telefoonnummer [telefoonnummer 2] is gebleken dat een aantal van de contacten die daaruit bleken overeenkomen met de contacten die naar voren zijn gekomen in het onderzoek naar het telefoonnummer [telefoonnummer 1].
Het gaat dan onder meer om het telefoonnummer dat op naam van de Stichting Jeugd- en Jongerenwerk staat en in gebruik is bij [betrokkene 1], het telefoonnummer op naam van [betrokkene 2] en het
telefoonnummer dat op naam van [betrokkene 3] staat. [30]
Tussenconclusie
Uit de hiervoor weergegeven redengevende feiten en omstandigheden die zien op het telefoonnummer [telefoonnummer 1] leidt de rechtbank af dat dit telefoonnummer destijds in gebruik was bij verdachte.
Uit gegevens van DCS blijkt dat het telefoonnummer [telefoonnummer 1] op 8 juli 2012
omstreeks 22.27 uur gebruik heeft gemaakt van de KPN zendmast 52274 ([adres 4]
). DCS geeft aan dat gebruik is gemaakt van de tweede sector van de zendmast. Uit
de plattegrond blijkt dat de [adres 3] binnen de tweede sector van de zendmast ligt. [31]
De rechtbank heeft in haar oordeelsvorming betrokken dat verdachte in het voorbereidend onderzoek noch ter terechtzitting een verklaring heeft afgelegd over de hierboven weergegeven feiten en omstandigheden die wijzen op zijn betrokkenheid bij het ten laste gelegde. Daarmee heeft verdachte geen verklaring gegeven die de redengevendheid van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden zou kunnen ontzenuwen.
4.3.4.
Feit 3
Redengevende feiten en omstandigheden ten aanzien van feit 3
De rechtbank komt tot bewezen verklaring van het onder feit 3 ten laste gelegde op grond van het volgende.
Op 9 juli 2012 is [slachtoffer 3] werkzaam als prostituee op [een boot] op het [adres 6] te Utrecht. Rond 1.30 uur ziet [slachtoffer 3] een man over het [adres 5] lopen. De man loopt naar de deur van [slachtoffer 3] en vraagt of hij naar binnen mag. [slachtoffer 3] geeft aan dat het € 50, - kost. De man geeft dit bedrag aan [slachtoffer 3]. De man vertelt dat hij uit Irak komt. [slachtoffer 3] dacht dat de man een Marokkaan was. De man komt binnen. [slachtoffer 3] legt het geld in de lade van haar kastje. Op enig moment staat de man achter [slachtoffer 3]. [slachtoffer 3] voelt dat de man zijn rechter onderarm om haar hals legt. [slachtoffer 3] krijgt geen lucht en heeft veel pijn. Even daarna raakt zij buiten bewustzijn. Naderhand ziet [slachtoffer 3] dat zij twee plekken op haar hals heeft. Wanneer [slachtoffer 3] bij komt kijkt zij in de lade van haar kastje. Zij ziet dat het geld dat zij daarin bewaarde weg was. Dit betrof € 300, -. Vervolgens heeft [slachtoffer 3] op de alarmknop gedrukt. [32]
[slachtoffer 3] geeft het volgende signalement van de man. De man is licht getint, heeft zwart kort haar en [slachtoffer 3] schat dat de man ongeveer 25 jaar oud is. De man heeft een stevig postuur, een stoppelbaard, draagt een spijkerbroek en een zwarte jas met capuchon. [33] Volgens [slachtoffer 3] heeft ook [getuige 4], werkzaam op [een boot], de man gezien. [getuige 4] geeft het volgende signalement van de man: stevig postuur, ongeveer 25 jaar, spijkerbroek, zwart of blauwe jas, zwart petje en een tasje dat onder de jas uit steekt. [34]
Door verbalisant [verbalisant 4] worden camerabeelden van 9 juli 2013 van het [adres 5] te Utrecht bekeken. Op de beelden komt een persoon voor die een donkerkleurige gewatteerde jas met capuchon, een pet, een spijkerbroek, donkere schoenen met een witte zool/rand draagt, waarbij een tasje onder de jas van de man uit steekt. [35]
Uit gegevens van DCS blijkt dat het telefoonnummer dat eindigt op [telefoonnummer 1] (waarvan onder feit 2 staat aangegeven op grond waarvan de rechtbank dit telefoonnummer toeschrijft aan verdachte) op 9 juli 2012 omstreeks 1.34 uur gebruik heeft gemaakt van de KPN zendmast 51129 ([adres 6]). DCS geeft verder aan dat gebruik is gemaakt van de derde sector van de zendmast. Uit de plattegrond blijkt dat het [adres 5] binnen de derde sector van de zendmast ligt. [36]
De rechtbank heeft in haar oordeelsvorming betrokken dat verdachte in het voorbereidend onderzoek noch ter terechtzitting een verklaring heeft afgelegd over de hierboven weergegeven feiten en omstandigheden die wijzen op zijn betrokkenheid bij het ten laste gelegde. Daarmee heeft verdachte geen verklaring gegeven die de redengevendheid van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden zou kunnen ontzenuwen.
4.3.5.
Schakelbewijs ten aanzien van de feiten 1 en feit 3
Uit de rechtspraak vloeit voort dat het gebruik van schakelbewijs toelaatbaar is, mits feiten soortgelijk zijn in de zin dat de gang van zaken bij het ten laste gelegde feit op essentiële punten belangrijke overeenkomsten vertoont met de gang van zaken bij andere feiten, waarvoor meer bewijs voorhanden is. Het gaat daarbij om een specifiek patroon in het gedrag van verdachte en de omstandigheden van het geval. Volgens jurisprudentie van de Hoge Raad hoeft ook niet van het gebruik van schakelbewijs te worden afgezien indien de bewezenverklaring van een feit in overwegende mate berust op dit schakelbewijs.
De rechtbank stelt in dit kader vast dat de aangiftes van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] opvallende overeenkomsten vertonen met de aangifte van [slachtoffer 2]. Voor de redengevendheid van het schakelbewijs wijst de rechtbank op achtereenvolgens het signalement van de dader, de modus operandi, het hierna te noemen korte tijdsbestek en het gebruik van dezelfde telefoon in samenhang met de zendmastgegevens betreffende het telefoonnummer dat door de rechtbank aan verdachte wordt toegerekend. De rechtbank overweegt als volgt.
Ten aanzien van de betrokkenheid van verdachte bij de diefstallen met geweld, wijst de rechtbank op het telkens gegeven signalement van de dader. Het signalement beschrijft telkens een man met een Noord-Afrikaans/Marokkaans uiterlijk van tussen de 20 en 25 jaar oud. Zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] verklaren dat de man tussen de 1.75 meter en 1.80 meter was. Met betrekking tot zijn lengte heeft verdachte verklaard dat deze 1.78 meter bedraagt. Voorts blijkt uit de camerabeelden ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3 dat de dader telkens een gewatteerde jas met capuchon, een pet en spijkerbroek draagt en dat de schoenen die de dader draagt zwart zijn met een witte zool/rand. Op de beelden van de feiten gepleegd in Alkmaar en Utrecht is te zien dat de dader een tasje draagt dat onder zijn jas uit komt. De rechtbank tekent hierbij aan dat de onderdelen van het signalement elk afzonderlijk wellicht als weinig typerend zijn, maar dat de combinatie van deze kenmerken in samenhang bezien een overtuigend geheel vormen.
De rechtbank overweegt voorts dat sprake is van soortgelijke feiten.
Verdachte hanteert telkens een werkwijze, die op essentiële punten overeenkomt:
  • Alle slachtoffers zijn werkzaam als prostituee;
  • In alle gevallen heeft de dader zich voorgedaan als zijnde een klant die deze prostituees wilde bezoeken;
  • De dader heeft bij elk slachtoffer haar keel dichtgeknepen en/of dichtgedrukt totdat het slachtoffer haar bewustzijn verloor;
  • De dader heeft in alle gevallen alleen geopereerd;
  • In alle gevallen heeft de dader, nadat de slachtoffers hun bewustzijn waren verloren, geld gestolen van de slachtoffers.
Daarnaast wijst de rechtbank op het korte tijdsbestek waarin de drie diefstallen met geweld hebben plaatsgehad, te weten iets minder dan twee weken, waarbij de feiten 1 en 3 slechts enkele uren na elkaar plaatsvonden. Het telefoonnummer dat de rechtbank aan verdachte toeschrijft straalt daarbij telkens een zendmast aan die is gelegen in de buurt van de pleegplaats van de verschillende diefstallen met geweld, waarbij opvallend is dat het telefoonnummer [telefoonnummer 1] op 9 juli 2012 vanaf 13.19.16 uur tot en met 23.57.51 uur een zendmast in Den Haag aanstraalt. Den Haag was toentertijd de verblijfplaats van verdachte. [37]
Conclusies ten aanzien van feit 1 en feit 3
De rechtbank is van oordeel dat verdachte het onder feit 1 en feit 3 ten laste gelegde heeft begaan. Deze beslissing is zowel gegrond op de ten aanzien van die feiten afzonderlijk weergegeven bewijsmiddelen, als de bewijsmiddelen die ten grondslag hebben gelegen aan het bewijs van feit 2, welke tevens worden gebruikt bij de bewijsconstructie van de onderhavige feiten.
Ten aanzien van feit 1 merkt de rechtbank nog op dat de omstandigheid dat het signalement dat [slachtoffer 1] heeft opgegeven op enkele punten (een gouden tand en de kleur van de jas) niet overeenkomt met het uiterlijk van verdachte of met de persoon die op de camerabeelden naar voren komt de rechtbank niet tot een ander oordeel over de schuld van verdachte brengt, nu [slachtoffer 1] verdachte in de hectiek van de gebeurtenissen in een zeer kort tijdsbestek slechts kort heeft waargenomen, alvorens zij door toedoen van verdachte buiten bewustzijn raakte.
Ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3 verwerpt de rechtbank tot slot het verweer van de raadsman dat de marge die is aangehouden bij de zoekvraag naar het telefoonnummer [telefoonnummer 1] te krap zou zijn en de resultaten van dit onderzoek daarom niet zijn toe te schrijven aan de dader. Uit de omschrijving van de camerabeelden in Alkmaar volgt immers dat zich rond de beroving slechts één persoon al bellend in de nabijheid van de plaats delict bevindt die voldoet aan het opgegeven signalement.
4.3.6.
Redengevende feiten en omstandigheden ten aanzien van feit 4
De rechtbank komt tot bewezen verklaring van het onder feit 4 ten laste gelegde op grond van het volgende.
Bij beschikking van 18 april 2006 is verdachte ongewenst verklaard op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder c van de Vreemdelingenwet. [38] Deze beschikking is op 1 mei 2006 in persoon aan verdachte uitgereikt, waarbij de strekking van het besluit met behulp van een tolk aan verdachte is medegedeeld. [39] Voor de vaststelling dat verdachte in de periode van 26 juni 2012 tot en met 9 juli 2012 in Nederland verbleef, verwijst de rechtbank naar hetgeen zij hiervoor ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3 als bewijs heeft gebezigd.
Conclusie
Gelet op de aanwezigheid van verdachte in Nederland, de beschikking tot ongewenst verklaring en de betekening van deze beschikking aan verdachte, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan.
4.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Ten aanzien van feit 1
Subsidiair
hij op 8 juli 2012 in de gemeente Alkmaar met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag van 340 euro, toebehorende aan [slachtoffer 1], welke diefstal werd voorafgegaan van geweld tegen die [slachtoffer 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte, met kracht en enige tijd de keel van die [slachtoffer 1] heeft dichtgedrukt en/of heeft dichtgeknepen;
Ten aanzien van feit 2
Subsidiair
hij op 26 juni 2012 in de gemeente 's-Gravenhage met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag van ongeveer 250 euro en een telefoon (merk Samsung), toebehorende aan [slachtoffer 2], welke diefstal werd voorafgegaan van geweld tegen die [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte, met kracht en enige tijd de keel van die [slachtoffer 2] heeft dichtgedrukt en/of heeft dichtgeknepen;
Ten aanzien van feit 3
Subsidiair
hij op 9 juli 2012 in de gemeente Utrecht met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag van ongeveer 300 euro, toebehorende aan [slachtoffer 3], welke diefstal werd voorafgegaan van geweld tegen die [slachtoffer 3], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte, met kracht en enige tijd de keel van die [slachtoffer 3] heeft dichtgedrukt en/of heeft dichtgeknepen.
Ten aanzien van feit 4
hij in de periode van 26 juni 2012 tot en met 9 juli 2012 in Nederland, telkens als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000 tot ongewenst vreemdeling was verklaard.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

5.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1, feit 2 en feit 3, telkens
Diefstal, voorafgegaan van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken.
Ten aanzien van feit 4
Als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenste vreemdeling is verklaard.

6.Strafbaarheid van verdachte

6.1.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte niet strafbaar is, nu er sprake was van overmacht in de zin van noodtoestand. De raadsman stelt daartoe dat verdachte, nu hij tot 25 april 2012 in vreemdelingenbewaring heeft verbleven en nu hij door niemand als burger wordt erkend, onmogelijk – zeker op een dergelijke korte termijn – Nederland heeft kunnen verlaten.
6.2.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte wel degelijk een strafbare dader is, ook ten aanzien van hetgeen hem onder feit 4 wordt verweten. De officier van justitie stelt dat een overmachtsituatie in de vorm van noodtoestand niet aan de orde is. Verdachte heeft geen medewerking verleend aan het onderzoek naar zijn identiteit. Voorts is verdachte op enig moment naar Lanzarote vertrokken, waaruit blijkt dat het voor verdachte wel mogelijk was Nederland te verlaten.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat een ongewenst verklaarde vreemdeling de rechtsplicht heeft het land uit eigen beweging te verlaten. Van deze plicht is slechts uitgezonderd de vreemdeling van wie aannemelijk is dat hij buiten zijn schuld niet in het bezit kan komen van reisdocumenten of de vreemdeling die alles in het werk heeft gesteld wat redelijkerwijs van hem gevergd kan worden om te voldoen aan zijn plicht om Nederland te verlaten.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is niet gebleken dat verdachte alles in het werk heeft gesteld wat redelijkerwijs van hem gevergd kan worden om te voldoen aan zijn plicht Nederland te verlaten, noch is aannemelijk geworden dat hij buiten zijn schuld geen reisdocumenten heeft kunnen verkrijgen. Gebleken is dat verdachte niet heeft meegewerkt aan pogingen hem uit Nederland te verwijderen. Verdachte heeft onderzoek naar zijn identiteit sterk gefrustreerd door geen openheid van zaken te geven over zijn nationaliteit. Verdachte is voor het als ongewenst vreemdeling in Nederland verblijven reeds meermalen veroordeeld.
Derhalve doet zich naar het oordeel van de rechtbank in het onderhavige geval de situatie van overmacht in de zin van noodtoestand niet voor.
Gelet op het voorgaande verwerpt de rechtbank het door de raadsman gevoerde verweer.
Ook overigens zijn geen omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten, zodat verdachte strafbaar is.

7.Motivering van de sanctie

7.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren. De officier van justitie heeft gewezen op de ernst van de feiten en daarbij gewezen op de kwetsbaarheid van de slachtoffers, nu zij allen als prostituee werkzaam waren. Daarbij heeft de officier van justitie de rechtbank verzocht rekening te houden met de documentatie van verdachte en de omstandigheid dat verdachte kort nadat hij in vrijheid is gesteld de onderhavige feiten heeft gepleegd. De officier van justitie is van mening dat verdachte berekenend te werk is gegaan en enkel heeft gedacht aan zijn eigen financiële gewin. De officier van justitie heeft ten aanzien van feit 4 opgemerkt dat ook hier sprake is van recidive.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft er ter zitting op gewezen dat, nu verdachte een ongewenst vreemdeling is, artikel 15 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is. Voorts heeft de raadsman aangegeven de eis van de officier van justitie buiten proportioneel te vinden.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede door de persoon, zoals van één en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen – en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden – dat verdachte in een tijdsbestek van twee weken driemaal een diefstal met geweld heeft gepleegd. De slachtoffers van deze diefstallen met geweld waren prostituees. Verdachte heeft de keel van de slachtoffers dichtgedrukt en/of dichtgeknepen totdat zij daardoor bewusteloos raakten. Door aldus te handelen heeft verdachte de slachtoffers, die in een kwetsbare positie zitten omdat zij enkel op hun intuïtie kunnen afgaan als zij iemand als klant toelaten, zeer angstige momenten bezorgd en inbreuk gemaakt op hun lichamelijke integriteit. De ervaring leert dat de slachtoffers psychische klachten kunnen overhouden aan dergelijke feiten. Uit de onderbouwing van de vordering tot schadevergoeding van [slachtoffer 2] blijkt dat het feit op haar veel impact heeft gehad. Zij heeft last van angst, stress en onzekerheid tijdens haar werkzaamheden en haar vertrouwen in de mens is geschaad.
Kennelijk heeft verdachte zich bij het plegen van de diefstallen met geweld enkel laten leiden door zijn eigen financieel gewin en geen oog gehad voor hetgeen hij de slachtoffers aandeed.
Voorts heeft verdachte in Nederland verbleven terwijl hij wist dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenst vreemdeling was verklaard. Verdachte heeft een beslissing van de Nederlandse overheid, waarbij hij tot ongewenst vreemdeling was verklaard en op grond waarvan hij verplicht was Nederland te verlaten, genegeerd en heeft zich hier te lande opgehouden terwijl hij wist dat dit hem niet was toegestaan. Verdachte heeft aldus het door de overheid gevoerde vreemdelingenbeleid doorkruist.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank – onder meer – gelet op het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 16 december 2013. Hieruit volgt dat verdachte op 1 maart 2010 door het Gerechtshof te Arnhem is veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren en zes maanden wegens vier diefstallen met geweld. Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 10] van 29 juni 2012 (zaaksdossier Den Haag, doorgenummerde pagina 73) volgt dat het hier gaat om vier berovingen van prostituees waarbij verdachte dezelfde werkwijze hanteerde als bij de bij onderhavig vonnis bewezen verklaarde feiten. Verdachte heeft voor de feiten waarvoor hij door het Gerechtshof te Arnhem is veroordeeld vastgezeten tot 26 augustus 2011, waarna hij tot 25 april 2012 in vreemdelingenbewaring heeft doorgebracht. De onderhavige bewezen verklaarde feiten hebben plaatsgevonden net twee maanden nadat verdachte weer in vrijheid was gesteld. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan. De rechtbank stelt overigens vast dat ook ten aanzien van feit 4 sprake is van recidive.
Verdachte heeft van 8 januari 2014 tot en met 26 februari 2014 ter observatie in het Pieter Baan Centrum verbleven. Hiervan is een pro justitia rapport opgesteld door psycholoog R.J.A. van Helvoirt en psychiater M.F. de Vries d.d. 17 maart 2014. Verdachte heeft geweigerd mee te werken aan enig onderzoek waardoor de psycholoog en psychiater niet in staat zijn geweest de aanwezigheid van een ziekelijke stoornis dan wel een gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens te onderbouwen dan wel uit te sluiten. Zij onthouden zich dan ook van het geven van een advies. Wel nog wordt in het rapport aangegeven dat er geen aanwijzingen zijn gevonden voor actuele psychotische- of stemmingsklachten dan wel voor een ontwikkelingsstoornis. Ook een intellectuele beperking wordt bij verdachte niet waarschijnlijk geacht.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de ernst van de feiten en de documentatie van verdachte, de oplegging van een gevangenisstraf van lange duur passend en geboden is. De persoonlijke omstandigheden van verdachte noch de omstandigheid dat artikel 15 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is geven de rechtbank aanleiding hiervan af te wijken. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een gevangenisstraf van vijf jaren, met aftrek van voorarrest, opgelegd dient te worden.

8.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 22.700, - ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van het onder feit 2 ten laste gelegde feit zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde materiele schade bestaat uit € 2.100, - aan schade wegens gederfd inkomen, € 350, - aan schade wegens het verlies van de telefoon en € 250, - aan schade wegens het gestolen geldbedrag.
8.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht de vordering deels toe te wijzen, met dien verstande dat het bedrag aan immateriële schade dat door [slachtoffer 2] is gevorderd dient te worden gematigd tot een bedrag van € 1.500, -.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangegeven de vordering te betwisten, zonder die betwisting te voorzien van een onderbouwing.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 600, -, te weten het gestolen geldbedrag à € 250, - en € 350, - voor de gestolen telefoon, rechtstreeks voortvloeit uit het onder feit 2 bewezen verklaarde feit. Het gevorderde is voor toewijzing vatbaar behoudens een aftrek nieuw voor oud voor de telefoon welke aftrek de rechtbank schat op
€ 100,-. De rechtbank zal de vordering ten aanzien van dit laatste bedrag afwijzen.
De rechtbank zal [slachtoffer 2] niet ontvangen in haar vordering met betrekking tot de materiële schade die zij wegens gederfde inkomsten heeft gevorderd. Behandeling van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op nu [slachtoffer 2] dit deel van de vordering onvoldoende heeft onderbouwd.
Vergoeding van de immateriële schade komt de rechtbank billijk voor tot een bedrag van
€ 1.500, - gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. De rechtbank zal [slachtoffer 2] niet-ontvangen in de door haar meer gevorderde immateriële schade.
De vordering zal, gelet op het vorenstaande, worden toegewezen tot een bedrag van
€ 2.000, - vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 juni 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De benadeelde partij kan die delen van de vordering waarin zij niet-ontvankelijk is verklaard desgewenst aanbrengen bij de civiele rechter.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder feit 2 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: diefstal, voorafgegaan van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken] aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikelen 36f, 57, 197 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank:
 Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging ten aanzien van een deel van de tenlastelegging betreffende feit 4, zoals hiervoor onder 2. weergegeven.
 Verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair onder de feiten 1, 2 en 3 ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
 Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair onder de feiten 1, 2 en 3 en het onder feit 4 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor onder 4.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 5. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
 Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
vijf (5) jaren.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis en in detentie in het buitenland ingevolge een Nederlands verzoek om uitlevering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
 Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij
[slachtoffer 2]geleden schade tot een bedrag van
€ 2.000, -(tweeduizend euro) bestaande uit € 500, - voor de materiële en € 1.500, - voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 juni 2012 tot aan de dag der algehele voldoening, aan [slachtoffer 2], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Wijst af het meer of anders gevorderde ten aanzien van de telefoon.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
 Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 2] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.000, - (tweeduizend euro) vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 juni 2012 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
30 dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.H.B. Littooy, voorzitter,
mr. J. van Beek en mr. E.M. ten Bos, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. F. van den Brink,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 juni 2014.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL1512 2012134933-1, inhoudende de door [slachtoffer 2] op 26 juni 2012 tegenover verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6] afgelegde verklaring, zaaksdossier Den Haag, doorgenummerde pagina 17.
3.Een proces-verbaal van verhoor met nummer PL1512 2012134933-16, inhoudende de door [slachtoffer 2] op 2 juli 2014 tegenover verbalisanten [verbalisant 7] en [verbalisant 8], zaaksdossier Den Haag, doorgenummerde pagina’s 24 en 25.
4.Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL1512 2012134933-1, inhoudende de door [slachtoffer 2] op 26 juni 2012 tegenover verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6] afgelegde verklaring, zaaksdossier Den Haag, doorgenummerde pagina 18.
5.Een proces-verbaal van verhoor met nummer PL1512 2012134933-4, inhoudende de op 26 juni 2012 door getuige [getuige 1] tegenover verbalisant [verbalisant 9] afgelegde verklaring, zaaksdossier Den Haag, doorgenummerde pagina 41.
6.Een proces-verbaal van verhoor met nummer PL1512 2012134933-3, inhoudende de door getuige [getuige 2] op 26 juni 2012 tegenover verbalisant [verbalisant 1] afgelegde verklaring, zaaksdossier Den Haag, doorgenummerde pagina 40.
7.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1512 2012134933-6, inhoudende de bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] d.d. 26 juni 2012, zaaksdossier Den Haag, doorgenummerde pagina’s 43 en 44.
8.Een geschrift, te weten een NFI-rapport betreffende onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek, opgemaakt door L.H.J. Aarts d.d. 28 juni 2012, zaaksdossier Den Haag, doorgenummerde pagina 112.
9.Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL1512 2012134933-1, inhoudende de door [slachtoffer 2] op 26 juni 2012 tegenover verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6] afgelegde verklaring, zaaksdossier Den Haag, doorgenummerde pagina’s 17 en 18.
10.Een proces-verbaal van verhoor met nummer PL1512 2012134933-16, inhoudende de door [slachtoffer 2] op 2 juli 2012 tegenover verbalisanten [verbalisant 7] en [verbalisant 8] afgelegde verklaring, zaaksdossier Den Haag, doorgenummerde pagina 25.
11.Eigen waarneming van de rechtbank ter terechtzitting van 10 juni 2014.
12.De door verdachte ter terechtzitting van 10 juni 2014 afgelegde verklaring.
13.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1512 2012134933-18, inhoudende de bevindingen van verbalisant [verbalisant 10] d.d. 4 juli 2014, zaaksdossier Den Haag, doorgenummerde pagina’s 56 en 57.
14.Een proces-verbaal van bevindingen, inhoudende de bevindingen van [verbalisant 3] d.d. 7 november 2012, zaaksdossier Alkmaar, doorgenummerde pagina’s 116 en 117.
15.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 20130710 1334 50223, inhoudende de bevindingen van verbalisant [verbalisant 11], d.d. 10 juli 2013, zaaksdossier Alkmaar, doorgenummerde pagina’s 130 tot en met 132.
16.Een proces-verbaal van verhoor met nummer PL1512 2012134933-40, inhoudende de door getuige [betrokkene 3] op 20 november 2012 tegenover verbalisant [verbalisant 7] afgelegde verklaring, zaaksdossier Den Haag, doorgenummerde pagina 34.
17.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 20130710 1334 50223, inhoudende de bevindingen van verbalisant [verbalisant 11], d.d. 10 juli 2013, zaaksdossier Alkmaar, doorgenummerde pagina 133.
18.Een proces-verbaal van bevindingen, inhoudende de bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] d.d. 20 november 2012, zaaksdossier Alkmaar, doorgenummerde pagina 121.
19.Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL10ZK 2012076638-1, inhoudende de door [slachtoffer 1] op 8 juli 2012 tegenover verbalisant [verbalisant 12] afgelegde verklaring, zaaksdossier Alkmaar, doorgenummerde pagina’s 71 en 72.
20.Een proces-verbaal van verhoor met nummer C 001.2, inhoudende de door [slachtoffer 1] op 2 oktober 2012 tegenover verbalisant [verbalisant 3] afgelegde verklaring, zaaksdossier Alkmaar, doorgenummerde pagina 77.
21.Een proces-verbaal van verhoor met nummer 20131112 1300 50223, inhoudende de door [getuige 3] op 12 november 2013 tegenover verbalisanten [verbalisant 13] en [verbalisant 15] afgelegde verklaring, losbladig proces-verbaal, doorgenummerde pagina’s 2 en 3.
22.Een proces-verbaal van verhoor met nummer C 001.2, inhoudende de door [slachtoffer 1] op 2 oktober 2012 tegenover verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 14] afgelegde verklaring, zaaksdossier Alkmaar, doorgenummerde pagina’s 79 en 81.
23.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 20131211 1422 50223, inhoudende de bevindingen van verbalisanten [verbalisant 11] en [verbalisant 15] d.d. 12 november 2013, losbladig proces-verbaal.
24.De door verdachte ter terechtzitting van 10 juni 2014 afgelegde verklaring.
25.Een proces-verbaal van bevindingen, inhoudende de bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] d.d. 18 september 2012, zaaksdossier Alkmaar, doorgenummerde pagina 102.
26.Proces-verbaal van bevindingen met nummer 20130813, inhoudende de bevindingen van verbalisant [verbalisant 4] d.d. 13 augustus 2013, zaaksdossier Utrecht, doorgenummerde pagina 230.
27.Een proces-verbaal van bevindingen, inhoudende de bevindingen van [verbalisant 3] d.d. 7 november 2012, zaaksdossier Alkmaar, doorgenummerde pagina’s 116 en 117.
28.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 20130710 1334 50223, inhoudende de bevindingen van verbalisant [verbalisant 11], d.d. 10 juli 2013, zaaksdossier Alkmaar, doorgenummerde pagina’s 130 tot en met 132.
29.Een proces-verbaal van verhoor met nummer PL1512 2012134933-40, inhoudende de door getuige [betrokkene 3] op 20 november 2012 tegenover verbalisant [verbalisant 7] afgelegde verklaring, zaaksdossier Den Haag, doorgenummerde pagina 34.
30.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 20130710 1334 50223, inhoudende de bevindingen van verbalisant [verbalisant 11], d.d. 10 juli 2013, zaaksdossier Alkmaar, doorgenummerde pagina 133.
31.Een proces-verbaal van bevindingen, inhoudende de bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] d.d. 20 november 2012, zaaksdossier Alkmaar, doorgenummerde pagina’s 121 en 122.
32.Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL0910 2012152656-1, inhoudende de door [slachtoffer 3] op 9 juli 2012 tegenover verbalisant [verbalisant 16] afgelegde verklaring, zaaksdossier Utrecht, doorgenummerde pagina’s 212 en 213.
33.Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL0910 2012152656-1, inhoudende de door [slachtoffer 3] op 9 juli 2012 tegenover verbalisant [verbalisant 16] afgelegde verklaring, zaaksdossier Utrecht, doorgenummerde pagina 213.
34.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2012152656-2, inhoudende de bevindingen van verbalisanten [verbalisant 17] en [verbalisant 16] d.d. 9 juli 2012, zaaksdossier Utrecht, doorgenummerde pagina’s 216 en 217.
35.Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 20130813, inhoudende de bevindingen van verbalisant [verbalisant 4] d.d. 13 augustus 2013, zaaksdossier Utrecht, doorgenummerde pagina 231.
36.Een proces-verbaal van bevindingen, inhoudende de bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] d.d. 20 november 2012, zaaksdossier Alkmaar, doorgenummerde pagina 122.
37.Proces-verbaal van bevindingen met nummer 20130710 1334 50223, inhoudende de bevindingen van [verbalisant 13] d.d. 10 juli 2013, zaaksdossier Utrecht, doorgenummerde pagina 221.
38.Een geschrift, te weten een beschikking van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie d.d. 18 april 2006, zaaksdossier Utrecht, doorgenummerde pagina 243.
39.Een geschrift, te weten een uitreikingsblad, zaaksdossier Utrecht, doorgenummerde pagina 247. Dit geschrift is als bijlage gevoegd bij de beschikking van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie d.d. 18 april 2006, zaaksdossier Utrecht, doorgenummerde pagina 243.