ECLI:NL:RBNHO:2014:5605

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 juni 2014
Publicatiedatum
18 juni 2014
Zaaknummer
15/820445-14
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van invoer van cocaïne in Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 5 juni 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van de invoer van cocaïne in Nederland. De verdachte, geboren in Suriname en thans gedetineerd in Nederland, werd beschuldigd van het opzettelijk binnenbrengen van 2979,2 gram cocaïne op 19 april 2014 op de luchthaven Schiphol. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. Tijdens de zitting werd duidelijk dat de verdachte samen met haar echtgenoot, die ook als medeverdachte fungeerde, betrokken was bij de smokkeloperatie. De officier van justitie vorderde bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, terwijl de verdediging aanvoerde dat de verdachte niet op de hoogte was van de aanwezigheid van de drugs in hun bagage. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verdachte, ondanks haar ontkenning, op de hoogte was van de risico's en de omstandigheden rondom de smokkel. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het medeplegen van het opzettelijk invoeren van cocaïne en heeft haar veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de ernst van het feit.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/820445-14 (P)
Uitspraakdatum: 5 juni 2014
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 22 mei 2014 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Suriname),
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres],
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Utrecht, locatie Nieuwersluis.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.T. de Vries en van wat verdachte en haar raadsman, mr. M.A.J. van der Klauw, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 19 april 2014 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen
en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht 2979,2 gram, in elk geval een (grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende, cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het haar ten laste gelegde feit omdat zij geen wetenschap had van de aanwezigheid van verdovende middelen in de bagage die zij en haar man bij zich hadden. Daarbij is medeverdachte [medeverdachte], de echtgenoot van verdachte, teruggekomen op de belastende verklaring die hij op 22 april 2014 met betrekking tot verdachte heeft afgelegd. Hij heeft in een latere verklaring bevestigd dat verdachte niet op de hoogte was van de smokkel van verdovende middelen. Hij was degene die de contacten heeft onderhouden, de verdovende middelen heeft geregeld en vervolgens heeft meegenomen.
3.3. Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Tijdens een bagagecontrole op 19 april 2014 op de luchthaven Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, worden in het bijzijn van verdachte [verdachte] en medeverdachte, haar echtgenoot [medeverdachte], in de bruine koffer, die zij bij zich hadden, diverse zakjes met dessertmix aangetroffen. De koffer stond blijkens het bagagelabel op naam van [verdachte]. [verdachte] heeft tijdens de visitatie op verzoek van de douane de koffer geopend met een sleutel, die zij in haar handtas bij zich droeg. Bij het openen van één van de zakjes komt een sterk chemische lucht vrij en op basis van de positieve uitslag van de MMC-test bestaat het vermoeden dat de stof in het zakje cocaïne bevat. [2]
De stof in de zakjes met dessertmix wordt nader onderzocht. Het totale nettogewicht van de stof bedraagt 2.979,2. [3] Op basis van onderzoek naar de samenstelling van deze stof is vastgesteld dat deze cocaïne bevat. [4]
[medeverdachte] heeft, na enkele wisselende verklaringen zelf verzocht alsnog een bekennende verklaring af te leggen. [5] In die verklaring heeft hij aangegeven dat hij en zijn vrouw [verdachte] zijn benaderd door een zekere “[Voornaam]”, die hij kent via de broer van [verdachte], met het verzoek om naar Suriname te komen. Deze [Voornaam] heeft hen beloofd dat als ze drugs zouden smokkelen, ze een bedrag van ongeveer € 30.000 of € 31.000 zouden krijgen. Zij zouden samen reizen omdat ze dan minder risico zouden lopen. Eenmaal in Suriname heeft [Voornaam], voordat [verdachte] en [medeverdachte] weer uit Suriname vertrokken, de twee koffers van [medeverdachte] en [verdachte] meegenomen en twee andere koffers aan hen meegegeven. Deze koffers hebben zij ingecheckt op de luchthaven Zanderij. De mensen van de organisatie zouden vervolgens hun eigen koffers, nu met daarin verdovende middelen, verwisselen met de koffers die ze van [Voornaam] hadden gekregen. Uiteindelijk is dat maar bij één van de koffers gelukt, waardoor er dus ook maar één koffer met drugs in Nederland is aangekomen. De bedoeling was echter dat zij twee koffers met drugs mee zouden nemen. [verdachte] was volgens [medeverdachte] degene die het meeste contact met [Voornaam] onderhield. [6]
3.4. Bewijsoverweging
Uit de hierboven reeds besproken feiten en omstandigheden volgt dat er op 19 april 2014 in de bagage op naam van verdachte [verdachte] ruim 2,9 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne is aangetroffen. Als uitgangspunt heeft te gelden dat een passagier die per vliegtuig een bagagestuk met zich voert met de inhoud daarvan bekend is en voor die inhoud verantwoordelijk is, tenzij op grond van feiten en omstandigheden aannemelijk wordt dat die passagier niet met de inhoud van de bagage bekend was en daarmee ook niet bekend had behoren te zijn. Van dergelijke feiten en omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank in onderhavige zaak niet gebleken en de rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat zij telefonisch contacten heeft gehad met [Voornaam] en dat zij wist dat [Voornaam] de tickets voor de reis naar Suriname heeft betaald voor haar en haar man. Ook wist zij dat [Voornaam] hun eigen twee koffers voor hun vertrek naar Nederland heeft meegenomen en dat hij twee andere koffers, die zij mee zouden inchecken voor de terugreis, heeft achtergelaten. [Voornaam] heeft hen vervolgens naar de luchthaven gebracht en verdachte en haar man hebben de koffers van [Voornaam] ingecheckt. Na aankomst op Schiphol heeft verdachte samen met haar man onder andere hun eigen bruine koffer van de bagageband gehaald. De sleutels van deze koffer heeft zij in haar handtas bij zich en vervolgens wordt bij opening van deze koffer drugs aangetroffen. Tot zover strookt de verklaring van [verdachte] met de hiervoor weergegeven bekennende verklaring van medeverdachte [medeverdachte]. Voor zover verdachte [verdachte] vervolgens in afwijking van de verklaring van haar echtgenoot verklaart dat zij geen wetenschap had van de drugs in de koffer die zij bij [Voornaam] hadden achtergelaten, merkt de rechtbank in aanvulling op het voorgaande nog het volgende op. Op 23 april 2014 heeft verdachte bij de Koninklijke Marechaussee verklaard dat zij wist dat haar broer (ook) als koerier voor [Voornaam] heeft gewerkt, en dat hij daarvoor in Duitsland is aangehouden en nu daarvoor een gevangenisstraf uitzit. Ook heeft zij verklaard dat zij in opdracht van [Voornaam] op haar heenreis twee pakken Frosties cornflakes meegenomen. De pakken voelden zwaar aan. Zij zou daar € 500,- per doos voor krijgen.
Op basis van al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] onder voornoemde omstandigheden een onaanvaardbaar risico heeft genomen, waarbij zij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de op haar naam staande koffer, die ze aan [Voornaam] heeft meegegeven en niet zelf heeft ingecheckt, maar bij aankomst in Nederland wel van de bagageband haalt verdovende middelen, zoals cocaïne, zou bevatten. Aldus heeft verdachte ten minste het voorwaardelijk opzet gehad op het binnen het grondgebied van Nederland brengen van de in de koffer verborgen cocaïne.
3.4. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
zij op 19 april 2014 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht 2979,2 gram van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van handelen in strijd met een in artikel 2, aanhef en onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
6. Motivering van de sanctie
6.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig (30) maanden, met aftrek van de periode die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2. Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 22 april 2014;
- het over de verdachte uitgebrachte voorlichtingsrapport gedateerd 1 mei 2014 van M.T. Meywes, als reclasseringswerkster verbonden aan Reclassering Nederland.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het opzettelijk invoeren van circa 2.979,2 gram van een materiaal bevattende cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat in aanmerking genomen dat verdachte blijkens het Uittreksel Justitiële Documentatie niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld. De rechtbank ziet in het voorgaande en met name in de ter terechtzitting aan de hand van het reclasseringsadvies besproken persoonlijke omstandigheden van verdachte aanleiding om ten voordele van verdachte van de door de officier van justitie geëiste straf af te wijken.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
Daarnaast acht de rechtbank verplicht contact met Reclassering Nederland noodzakelijk. Een voorwaarde van die strekking zal aan het voorwaardelijk deel van de op te leggen straf worden verbonden.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, 14c en 47 van het Wetboek van Strafrecht.
artikel 2en 10 van de Opiumwet.
8. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van VIERENTWINTIG (24) MAANDEN.
Beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot zes (6) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd en stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
zich meldt bij Reclassering Nederland, aan de Marconistraat 2 te Rotterdam en zich daarna blijft melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Daalmeijer, voorzitter,
mr. P.H. Lauryssen en mr. S.M. Christiaan, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier B.H.E. Zuidam,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 5 juni 2014.
Mr. M. Daalmeijer is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Het proces-verbaal van aanhouding d.d. 19 april 2014, dossierpagina 1.1.
3.Het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 20 april 2014, dossierparagraaf 2.1.4.
4.Het schriftelijk stuk, te weten een rapport van het Douanelaboratorium te Amsterdam van mw. drs. M.M. Sarneel d.d. 24 april 2014, kenmerk 5277 X 14, los opgenomen in het dossier.
5.Een proces-verbaal d.d. 22 april 2014, dossierparagraaf 1.7.
6.Het proces-verbaal verhoor medeverdachte [medeverdachte] d.d. 22 april 2014, dossierpagina 1.8.