ECLI:NL:RBNHO:2014:5553

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
9 mei 2014
Publicatiedatum
16 juni 2014
Zaaknummer
C/15/213539 / HA RK 14/28
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wraking van rechters in strafzaak

Op 9 mei 2014 heeft de Rechtbank Noord-Holland een verzoek tot wraking afgewezen dat was ingediend door een gedetineerde verzoeker, vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. J.P.A. van Schaik. Het verzoek was gericht tegen de rechters mr. Ph. Burgers, mr. J.A.M. Jansen en mr. S.C.A. van Kuijeren, die betrokken waren bij de hoofdzaak van verzoeker. De verzoeker stelde dat de rechters partijdig waren, omdat zij in eerdere beslissingen de verdediging niet in staat hadden gesteld om cruciale vragen aan deskundigen te stellen. De rechtbank oordeelde echter dat de door de verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden geen grond vormden voor de vrees dat de rechters onpartijdig zouden zijn. De rechtbank benadrukte dat beslissingen van rechters, ook als deze onwelgevallig zijn voor de verzoeker, op zichzelf geen aanwijzing voor vooringenomenheid vormen. De wrakingskamer concludeerde dat er geen objectieve gronden waren voor de vrees dat de rechters niet onpartijdig waren, en dat het verzoek tot wraking derhalve ongegrond was. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: C/15/213539 / HA RK 14/28
Beslissing van 9 mei 2014
Op het verzoek tot wraking ingediend door:
[verzoeker],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Haaglanden, locatie Scheveningen (PPC) te Den Haag,
verzoeker,
raadsman, mr. J.P.A. van Schaik, advocaat te Veenendaal.
Het verzoek is gericht tegen:
mr. Ph. Burgers (voorzitter)
mr. J.A.M. Jansen en
mr. S.C.A. van Kuijeren,
hierna te noemen: de rechters.

1.Procesverloop

1.1
Verzoeker heeft op 9 mei 2014 ter zitting de wraking verzocht van de rechters in de bij deze rechtbank, afdeling publiekrecht, sectie straf, locatie Amsterdam Osdorp aanhangige zaak met als parketnummer 15/700120-12, hierna te noemen: de hoofdzaak.
1.2
De rechters hebben niet in de wraking berust.
1.3
Het verzoek is vervolgens behandeld ter openbare zitting van de wrakingskamer van 9 mei 2014. Verzoeker, de rechters en de officieren van justitie en in de hoofdzaak zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn raadsman. Voorts zijn verschenen de rechters en de officieren van justitie in de hoofdzaak, mr. F.H.A. Schlingemann en mr. S.M. de Vries.

2.Het standpunt van verzoeker

Verzoeker heeft ter onderbouwing van het verzoek – samengevat – het volgende aangevoerd. Bij beslissing van de rechtbank Noord-Holland d.d. 8 mei 2014 heeft de rechtbank besloten dat de verdediging van verzoeker niet in staat wordt gesteld om de vragen 1 t/m 5, 12 en 15 t/m 26, zoals vermeld op bijlage I bij voornoemde beslissing en eventuele andere vragen met betrekking tot de levensdelicten aan de deskundigen (rechtbank: de psychiater en psycholoog) te stellen. Het ondervragingsrecht ten aanzien van de reeds toegewezen getuigen-deskundigen wordt zodanig door de rechtbank beperkt, dat het voor de verdediging onmogelijk is vragen te stellen, waarop mogelijk antwoorden zouden kunnen worden gegeven, die noodzakelijk zijn voor de onderbouwing van de door de verdediging te voeren verweren, zoals een te voeren bewijsverweer, een verweer dat ziet op de toerekeningsvatbaarheid van verzoeker en/of psychische overmacht en de strafmaat. Hieruit leidt verzoeker af dat de door de verdediging aangevoerde mogelijke verweren, zoals voornoemd, gericht tegen de bewezenverklaring, strafbaarheid van de dader en de strafmaat betreffende de levensdelicten, niet relevant worden geacht door de rechtbank. Het voorgaande maakt dat er een gerechtvaardigde twijfel is ontstaan met betrekking tot de onpartijdigheid van de rechters.

3.De reactie van de rechters

De rechters stellen zich primair op het standpunt dat verzoeker te laat is met het indienen van zijn wrakingsverzoek, nu de eerste beslissing omtrent het horen van de deskundigen reeds op 10 april 2014 is gegeven. Het verzoek tot wraking moet worden gedaan op het moment dat de feiten en omstandigheden bekend zijn geworden. Op 3 april is het eerste verzoek gedaan om de deskundigen te horen. Het horen van beide deskundigen ten aanzien van feit 3, niet zijnde de levensdelicten, is bij brief van 10 april door de rechtbank toegewezen. De raadsman heeft twee keer het verzoek gedaan om de eerdere beslissing te heroverwegen. De rechtbank is consistent geweest. In de tweede beslissing van 2 mei is gesteld dat de bekentenis van verdachte dat hij aanwezig was het eerdere oordeel van de rechtbank niet anders maakt. In de beslissing is geschreven dat er alleen vragen mogen worden gesteld over het rapport, waaronder opmerking 11, en over de relatie met de hennepteelt, zoals ook al eerder in de beslissing van 10 april is besloten. Het standpunt van de rechtbank was geheel duidelijk. Op 5 mei 2014 heeft de raadsman via de mail laten weten dat als niet alle vragen worden toegewezen hij zich dan op het standpunt zou stellen dat er sprake is van vooringenomenheid. De behandeling van de feiten heeft plaatsgevonden. In eerdere beslissingen is het standpunt van de rechtbank al gegeven, als er toen al sprake was van vooringenomenheid had de raadsman toen zijn verzoek tot wraking moeten doen.
Inhoudelijk gezien is er naar de mening van de rechters geen sprake van vooringenomenheid of partijdigheid. Er is een verschil van mening over wat tot de bevoegdheid van de deskundigen en wat tot de bevoegdheid van de rechtbank behoort. De rechtbank heeft aangegeven dat de deskundigen geen advies kunnen geven over zaken wat buiten hun deskundigheid valt, zoals opzet. Die vraag is aan de rechtbank voorbehouden, omdat het opzet vraagstuk onder de vragen van artikel 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering valt. Nu verdachte zijn betrokkenheid ontkent, valt deze vraag buiten de mogelijke deskundigheid van de deskundigen. Voor de rest verwijzen de rechters naar hun eerdere beslissingen.

4.Standpunt van de officieren van justitie

De officieren van justitie stellen zich eveneens primair op het standpunt dat het verzoek te laat is gedaan, waardoor verzoeker niet ontvankelijk dient te worden verklaard. De beslissing van 8 mei 2014 is de derde beslissing over hetzelfde thema. Deze beslissing is op 8 mei 2014 om 13.16 uur door de rechtbank verzonden, waardoor de raadsman gistermiddag, of uiterlijk vanochtend, zijn verzoek had moeten doen. In de huidige pleitnota zijn er geen nieuwe punten genoemd die niet reeds op 2 dan wel 5 mei bekend waren. De door de raadsman aangedragen punten bevatten bovendien slechts een betwisting van de beslissing van de rechtbank, maar geven niet aan waarom die beslissing een schijn van partijdigheid zou opleveren. Het feit dat de raadsman het niet eens is met deze beslissing is geen grond voor wraking.

5.De beoordeling

5.1
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzoek en meer specifiek ten aanzien van de vraag of het wrakingsverzoek tijdig, derhalve zodra de feiten en omstandigheden waar het verzoek betrekking op heeft aan verzoeker bekend zijn geworden, is ingediend overweegt de rechtbank als volgt. Weliswaar is er al geruime tijd een discussie gaande tussen de raadsman en de rechters over de te stellen vragen aan de deskundigen, maar in eerste instantie betrof dit een algemeen verzoek van de raadsman om de deskundigen te horen. Pas onlangs heeft de raadsman 26 concrete vragen geformuleerd met verzoek deze vragen aan de deskundigen te mogen stellen. De rechtbank heeft op 8 mei 2014 uitvoerig overwogen en gemotiveerd beslist welke specifieke vragen niet aan de deskundigen kunnen worden gesteld. Tegen deze achtergrond en nu pas op 8 mei 2014 een beslissing over de concreet te stellen vragen was genomen is de wrakingskamer van oordeel dat het wrakingsverzoek tijdig is gedaan.
5.2
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert (zogenaamde subjectieve toets). Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter in de hoofdzaak, grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. Die feiten of omstandigheden moeten zwaarwegende redenen opleveren voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid (zogenaamde objectieve toets).
Het subjectieve oordeel van verzoeker is voor de beoordeling van beide toetsen wel belangrijk maar niet doorslaggevend.
Door de rechter genomen beslissingen, ook als deze beslissingen in het nadeel van de verzoeker uitvallen en zelfs als die beslissingen als onjuist zouden moeten worden aangemerkt, vormen in het algemeen geen grond om te veronderstellen dat de betrokken rechter een vooringenomenheid jegens de verzoeker koestert of dat de vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is. Wraking kan niet fungeren als rechtsmiddel tegen onwelgevallige beslissingen. Vrees voor vooringenomenheid kan slechts objectief gerechtvaardigd zijn als in het licht van de feiten en omstandigheden van het geval de rechter een beslissing heeft genomen die zo onbegrijpelijk is, dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat deze door vooringenomenheid van de rechter is ingegeven. Gelet op de gemotiveerde en duidelijke beslissing van de rechtbank van 8 mei 2014 is daarvan hier geen sprake en is ook overigens de rechtbank uit het verhandelde ter zitting en/of uit het dossier niet gebleken.
5.3
De feiten en omstandigheden die verzoeker ter onderbouwing van zijn verzoek naar voren heeft gebracht, leveren geen grond op voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden en vormen derhalve geen grond voor wraking. De rechtbank zal het verzoek daarom afwijzen.

6.Beslissing

De rechtbank
6.1
wijst het verzoek tot wraking van de rechters af;
6.2
beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de rechters en de officieren van justitie in de hoofdzaak een voor eensluidende gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden;
6.3
beveelt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek en deelt verzoeker, zijn raadsman en de officieren van justitie mee dat het onderzoek ter terechtzitting in de hoofdzaak hedenmiddag 9 mei 2014 aanstonds zal worden voortgezet;
Deze beslissing is gegeven door mr. W.J. van Andel, voorzitter, mr. C.A.M. van der Heijden en mr. A. van Dongen, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 9 mei 2014.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.