ECLI:NL:RBNHO:2014:5336

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 mei 2014
Publicatiedatum
11 juni 2014
Zaaknummer
15/801279-13
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van aanzienlijke geldbedragen te Schiphol

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 28 mei 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van witwassen. De verdachte had op 7 november 2013 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, een geldbedrag van in totaal 218.105 euro voorhanden gehad, terwijl zij redelijkerwijs moest vermoeden dat dit geld afkomstig was uit een misdrijf. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. Tijdens de zitting op 16 mei 2014 heeft de verdachte een bekennende verklaring afgelegd.

De officier van justitie heeft gevorderd tot bewezenverklaring van het witwassen en een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van veertien maanden geëist. De verdediging heeft echter betoogd dat het medeplegen van witwassen niet wettig en overtuigend bewezen kon worden, en heeft verzocht om vrijspraak van dit onderdeel. De rechtbank heeft de verdediging in dit opzicht gevolgd en de verdachte van het medeplegen vrijgesproken, maar heeft het witwassen wel bewezen verklaard.

De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de rol van de verdachte en haar persoonlijke omstandigheden. De verdachte is een first offender en heeft geen eerdere strafbare feiten gepleegd. Uiteindelijk is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, passend is. De rechtbank heeft ook een proeftijd van twee jaar opgelegd, waarin de verdachte zich niet opnieuw schuldig mag maken aan een strafbaar feit. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Schiphol
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/801279-13
Uitspraakdatum: 28 mei 2014
Tegenspraak, na aanhouding verschenen
Strafvonnis (Promis)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 16 mei 2014 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te (Ecuador),
wonende te [adres], zonder vaste woon- of verblijfplaats hier ten lande.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. B. Schenk en van wat verdachte en haar raadsman, mr. O.O. van der Lee, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 07 november 2013, te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander(en), althans alleen, een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld (te weten een geldbedrag van totaal (ongeveer) 433.945 euro, althans een geldbedrag van (ongeveer) 218.105 euro, althans een geldbedrag), heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten dat geld, gebruik heeft gemaakt, terwijl zij en/of haar mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat bovenomschreven voorwerp – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het aan verdachte ten laste gelegde feit, te weten het medeplegen van witwassen van beide onder verdachte en haar medeverdachte, [medeverdachte] (hierna: medeverdachte), aangetroffen geldbedragen met een totaal van € 433.945,-.
3.2. Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft primair gepersisteerd bij zijn verzoeken de controleopdracht van de douane aan het dossier toe te voegen en de twee douaneambtenaren welke belast waren met de douanecontrole van verdachte en haar medeverdachte als getuigen te doen horen.
De rechtbank heeft de door de verdediging gedane verzoeken reeds ter terechtzitting afgewezen. Door de verdediging zijn geen nieuwe feiten en omstandigheden aangedragen die, in weerwil van de reeds genomen beslissing, nopen tot heropening van het onderzoek teneinde alsnog de controleopdracht aan het dossier toe te voegen en de twee douaneambtenaren ter terechtzitting als getuigen te doen horen.
Daarnaast heeft de raadsman van verdachte zich op het standpunt gesteld, dat het aan verdachte ten laste gelegde bestanddeel medeplegen niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard, zodat zij daarvan dient te worden vrijgesproken en slechts een bewezenverklaring ten aanzien van witwassen van het onder verdachte zelf aangetroffen geldbedrag kan volgen. Indien de rechtbank dit verweer zal volgen heeft de raadsman zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3. Partiële vrijspraak
Met de raadsman van verdachte is de rechtbank van oordeel dat het aan verdachte ten laste gelegde bestanddeel medeplegen niet wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De rechtbank overweegt daartoe dat het verhandelde ter terechtzitting en het onderhavige strafdossier onvoldoende aanknopingspunten bieden voor het aannemen van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en haar medeverdachte, in welk geval het opzet van verdachte en haar medeverdachte gericht had moeten zijn op het tezamen slikken van bollen inhoudende grote hoeveelheden bankbiljetten en het vervoeren dan wel buiten het grondgebied van Nederland brengen van het totale onder beiden aangetroffen geldbedrag van € 433.945,-. Gelet op het vorenstaande heeft verdachte zich niet schuldig gemaakt aan het medeplegen van witwassen.
Verdachte dient van dit bestanddeel dan ook te worden vrijgesproken.
3.4. Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens haar geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 16 mei 2014 afgelegd;
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen en overdracht d.d. 7 november 2013 (dossierparagraaf AH-02 pagina 299-306);
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 november 2013 (dossierparagraaf AH-14 pagina 315);
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal d.d. 18 november 2013 (dossierparagraaf AH-17 pagina 326-331);
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 november 2013 (dossierparagraaf AH-18 pagina 336).
3.5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 7 november 2013, te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, een voorwerp, te weten een geldbedrag van totaal 218.105 euro, voorhanden heeft gehad, terwijl zij redelijkerwijs moest vermoeden dat bovenomschreven voorwerp – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in haar verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
witwassen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
6. Motivering van de sanctie
6.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake het medeplegen van witwassen zal worden veroordeeld tot de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van veertien (14) maanden met aftrek van tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2. Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft in het kader van de strafmaat bepleit dat de rechtbank de strafoplegging, gelet op de persoonlijke omstandigheden, het feit dat verdachte een first offender betreft en gelet op relevante jurisprudentie, beperkt tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf conform de duur van het voorarrest met daaraan gekoppeld een forse voorwaardelijke gevangenisstraf, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
6.3. Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een aanzienlijk geldbedrag, te weten € 218.105,-, welke zij in de vorm van meerdere slikkersbollen en duwersbollen inhoudende grote hoeveelheden bankbiljetten en in haar portemonnee met zich voerde. Door dergelijke witwaspraktijken wordt het plegen van criminele activiteiten in stand gehouden en indirect ook bevorderd, want zonder personen als verdachte is het genereren van illegale winsten een stuk minder lucratief. Witwassen vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Verdachte heeft zich bij haar handelen kennelijk slechts laten leiden door financieel gewin en heeft geen oog gehad voor de schadelijke gevolgen hiervan voor de samenleving.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde komt naar het oordeel van de rechtbank slechts een gevangenisstraf als passende sanctie in aanmerking.
De rechtbank zal in beginsel aansluiting zoeken bij de straf die ten aanzien van vergelijkbare gevallen pleegt te worden opgelegd.
Ten gunste van verdachte neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte blijkens een haar betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie gedateerd 8 november 2013 niet eerder ter zake van enig strafbaar feit met politie en/of justitie in aanraking is geweest.
De rechtbank merkt voorts op dat de door de officier van justitie gevorderde (duur van deze) straf in overeenstemming is met de straf die ten aanzien van het witwassen van een vergelijkbaar en aanzienlijk groot geldbedrag pleegt te worden opgelegd. Gelet op het feit dat de rechtbank niet tot een veroordeling van het medeplegen van witwassen is gekomen en mede in aanmerking nemende de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd en de rol van verdachte daarbij, in combinatie met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals deze ter terechtzitting naar voren zijn gekomen, en het feit dat verdachte een zogeheten ‘first offender’ is, ziet de rechtbank aanleiding om met betrekking tot de duur van de gevangenisstraf in het voordeel van verdachte van voornoemde strafeis af te wijken en daarvan tevens een deel in voorwaardelijke vorm op te leggen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee (2) jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
14a, 14b, 14c en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
8. Beslissing
De rechtbank:
verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5. weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij;
bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van ZES (6) MAANDEN, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot DRIE (3) MAANDEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op TWEE (2) JAREN bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. S.M. Christiaan, voorzitter,
mr. E.J. van Keken en mr. D.G.M. van den Hoogen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.V. Ramdharie, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van woensdag 28 mei 2014.
Mr. D.G.M. van den Hoogen en mr. S.V. Ramdharie zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.