ECLI:NL:RBNHO:2014:5335

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 mei 2014
Publicatiedatum
11 juni 2014
Zaaknummer
15/820234-14
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke invoer van heroïne via luchthaven Schiphol

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 28 mei 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 27 februari 2014 op Schiphol een hoeveelheid van 2,05 kilogram heroïne heeft ingevoerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De verdachte, afkomstig uit Liberia, werd aangehouden na een douanecontrole waarbij in zijn bagage heroïne werd aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk de heroïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, ondanks zijn verklaring dat hij niet op de hoogte was van de inhoud van zijn bagage. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de hoeveelheid heroïne en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn eerdere veroordeling in Groot-Brittannië voor een drugsgerelateerd feit. De rechtbank concludeerde dat de verdachte een onaanvaardbaar risico had genomen door de goederen mee te nemen, en dat hij zich bewust was van de kans dat deze goederen verdovende middelen zouden bevatten. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Schiphol
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/820234-14
Uitspraakdatum: 28 mei 2014
Tegenspraak
Strafvonnis (Promis)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 16 mei 2014 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Liberia),
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Haarlem te Haarlem.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. B. Schenk en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. B. Munneke, advocaat te IJmuiden, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 27 februari 2014 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2. Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich primair op het standpunt gesteld, dat verdachte dient te worden vrijgesproken omdat verdachte geen opzet heeft gehad op de invoer van de heroïne, ook niet in voorwaardelijke zin. Subsidiair heeft de raadsman zich ten aanzien van de overtredingsvariant op het standpunt gesteld dat verdachte voldaan heeft aan zijn onderzoeksplicht. In strafrechtelijk relevante zin is er voorts geen sprake van enige vorm van schuld. Dit dient er tenslotte toe te leiden dat verdachte op dit punt dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, aldus de raadsman.
3.3. Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Op 27 februari 2014 komt verdachte met vlucht KL 535 vanuit Kigali (Rwanda) aan op de luchthaven Schiphol, gelegen in de gemeente Haarlemmermeer. Bij een douanecontrole in aankomsthal drie wordt de bagage van verdachte, waaronder een grote zwarte rolkoffer, aan een onderzoek onderworpen. De douaneambtenaar ziet op de scan van de grote zwarte koffer van verdachte een afwijkend scanbeeld, namelijk een ongewoon donkere en rechthoekige afbeelding midden in de koffer. De vraag of de bagage van hem is en of hij deze zelf heeft ingepakt, antwoordt de verdachte bevestigend. In de zwarte rolkoffer bevond zich een zwarte handtas welke zwaar aanvoelde en tevens voelde de douaneambtenaar een ongewone verharding aan de zijkanten van de handtas waarop de handtas afzonderlijk is gescand en een onbekend rechthoekige en donker gekleurde afbeelding zichtbaar werd, hetgeen voor de douane aanleiding vormde verdachte aan de Koninklijke Marechaussee (hierna: Kmar) over te dragen. [2] In de zwarte rolkoffer werden vervolgens naast een damestas ook twee mappen aangetroffen welke abnormaal zwaar aanvoelden. De verbalisant heeft hierop een opening in de voering van de handtas gemaakt waarna een in zwarte tape omwikkeld pakket zichtbaar werd. In dit pakket wordt een lichtbruin kleurig poeder aangetroffen waar de MMC heroïnetest positief op reageert waardoor het vermoeden ontstaat dat de substantie heroïne bevat. Verdachte wordt daarop aangehouden en is hem de cautie gegeven. [3] In totaal worden er in de zwarte handtas, de zwarte laptoptas en de zwarte schrijfmaphouder drie pakketten aangetroffen. Alle pakketten worden vervolgens naar het Nederlands Forensisch Instituut gezonden. [4] Aldaar wordt vastgesteld dat de in de drie pakketten aangetroffen substantie heroïne bevat. De in het rapport genoemde hoeveelheden betreffen tezamen een hoeveelheid van 2,05 kilogram. [5]
Verdachte heeft – kort weergegeven – verklaard dat hij op 16 februari 2014 op voorstel van een vriend genaamd [betrokkene 1] naar Burundi vertrokken is om te onderzoeken of hij zich daar zou kunnen gaan vestigen. Op Schiphol had hij een retourticket gekocht en om dit te kunnen bekostigen heeft hij zijn auto verkocht. In Burundi heeft hij zijn retourticket omgeboekt, zodat hij één dag langer kon blijven. Op de heenreis had hij één koffer bij zich. In Burundi heeft een vriend genaamd [betrokkene 2] hem gevraagd om voor diens vriendin [betrokkene 3] een tas en twee mappen mee te nemen. Verdachte kocht daarvoor in Burundi een extra koffer. [betrokkene 2] vroeg hem de spullen aan [betrokkene 3] te geven en had gezegd dat hij verdachte nog zou bellen om te vertellen wanneer [betrokkene 3] de spullen op zou komen halen. Hij had geen telefoonnummer of adres van [betrokkene 3]. Verdachte weet niet waarom hij deze spullen voor [betrokkene 3] mee moest nemen en weet niet hoe het kan dat er in die spullen en dus in zijn bagage een hoeveelheid heroïne is aangetroffen. Hij heeft nadat hij de spullen van [betrokkene 2] kreeg nog naar de spullen gekeken, maar zag niets raars. [6] Hij vond de spullen niet zwaar aanvoelen en heeft voorts nog aan [betrokkene 2] gevraagd of er niet iets in zat, omdat hij weet dat sommige mensen dingen in spullen verstoppen. [7] [8]
3.4. Bewijsoverweging
Op grond van bovenstaande feiten en omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een hoeveelheid van 2,05 kilogram heroïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht.
Bij de beantwoording van de vraag of de aangetroffen heroïne opzettelijk door verdachte binnen het grondgebied van Nederland is gebracht, stelt de rechtbank voorop dat een reiziger in beginsel verantwoordelijk is voor zijn eigen bagage en dat deze geacht wordt bekend te zijn met de inhoud van de door hem ingecheckte bagage. Dit uitgangspunt lijdt slechts uitzondering indien sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat het opzet op de invoer, ook in voorwaardelijke vorm, ontbreekt.
De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval van vorenbedoelde bijzondere omstandigheden geen sprake is en dat het gezien de hiervoor genoemde redengevende feiten en omstandigheden bezwaarlijk anders kan zijn dan dat verdachte heeft beseft dan wel heeft moeten en kunnen beseffen dat hij waarschijnlijk voor een drugstransport werd gebruikt. Dit leidt de rechtbank onder meer af uit het vage en onaannemelijke reisverhaal van verdachte. Verdachte, wiens vier kinderen in Nederland wonen, stelt immers dat hij is afgereisd naar Burundi om te onderzoeken of hij zich daar zou gaan vestigen, zonder daarvoor enige aannemelijke verklaring te geven. Daarbij komt dat verdachte nauwelijks inkomen geniet en een grote schuldenlast heeft van ongeveer € 30.000, en evenmin een aannemelijke verklaring heeft kunnen geven voor het feit dat hij ondanks zijn hiervoor geschetste slechte financiële omstandigheden de reiskosten voor zijn reis naar Burundi, de kostbare verlenging van zijn reis met één dag en zijn verblijf in een hotel, heeft kunnen betalen. Verdachte heeft hierover weliswaar verklaard dat hij zijn auto heeft verkocht voor € 850,- en dat hij dit geld heeft bewaard om de reiskosten te voldoen, maar deze verklaring van verdachte vindt de rechtbank, gelet op zijn zeer slechte financiële situatie niet geloofwaardig, mede gelet op het feit dat de auto reeds in november 2013 is verkocht. Voorts heeft verdachte verklaard gedurende zijn verblijf in Burundi enkel naar een woning te hebben gekeken en niet naar werk te hebben gezocht, hetgeen opmerkelijk is gelet op de door hem gestelde reden voor zijn reis. Ten aanzien van de door hem meegenomen handtas, laptoptas en schrijfmaphouder heeft verdachte verklaard dat hij deze op verzoek van [betrokkene 2], een vroegere vriend die hij ongeveer tien jaar geleden uit het oog is verloren en die hij toevallig in Burundi weer tegenkwam, heeft meegenomen en dat dit cadeaus voor een vriendin in Nederland betroffen. Verdachte, die eerder voor de import van harddrugs is veroordeeld in Groot-Brittannië, stelt de cadeaus te hebben onderzocht maar, ondanks dat de spullen 800 tot 1000 gram zwaarder waren dan normaal en verhardingen vertoonden, niets afwijkends te hebben opgemerkt. Voorts stelt verdachte nog aan [betrokkene 2] te hebben gevraagd of er iets raars in de cadeaus zat, omdat hij weet dat sommige mensen dingen in spullen verstoppen. Hier komt bij dat de meegebrachte spullen ook in Nederland te koop zijn, en verdachte er geen enkele verklaring voor heeft gegeven waarom hij hiervoor in Burundi speciaal een koffer heeft gekocht en deze spullen op grond van een dergelijk vaag verhaal van een voormalige vriend mee naar Nederland heeft genomen. Door onder voornoemde omstandigheden toch de goederen waarin de drugs werden vervoerd mee naar Nederland te nemen heeft verdachte dan ook een onaanvaardbaar risico genomen, waarbij hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat die handtas, laptoptas en schrijfmaphouder verdovende middelen, zoals heroïne, zouden bevatten. Aldus heeft verdachte ten minste het voorwaardelijk opzet gehad op het binnen het grondgebied van Nederland brengen van de in de koffer verborgen heroïne.
3.5. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 27 februari 2014 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
6. Motivering van de sanctie
6.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig (24) maanden met aftrek van tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2. Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich allereerst op het standpunt gesteld, dat de aangetroffen hoeveelheid heroïne 2,05 kilogram betreft en niet 2,1 kilogram, zoals in het rapport van het gerechtelijk laboratorium staat vermeld. Daarnaast dient rekening te worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals deze ter terechtzitting zijn besproken en zijn neergelegd in het omtrent verdachte opgemaakte reclasseringsrapport. Bij een veroordeling dient aan de verdachte een lagere gevangenisstraf dan door de officier van justitie geëist te worden opgelegd, met een fors voorwaardelijk deel.
6.3. Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en de bespreking aldaar van het door Reclassering Nederland in de persoon van mevrouw [reclasseringswerker], reclasseringswerker, uitgebrachte reclasseringsadvies d.d. 9 april 2014, is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van 2,05 kilogram van een materiaal bevattende heroïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in heroïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde komt naar het oordeel van de rechtbank slechts een gevangenisstraf als passende sanctie in aanmerking.
De rechtbank zal in beginsel aansluiting zoeken bij de straf die ten aanzien van vergelijkbare hoeveelheden heroïne pleegt te worden opgelegd.
Ten nadele van verdachte neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie gedateerd 27 februari 2014 in Groot-Brittannië ter zake van een harddrugs gerelateerd strafbaar feit met politie en/of justitie in aanraking is geweest hetgeen in 2009 heeft geleid tot een onherroepelijke veroordeling en de oplegging van een langdurige gevangenisstraf voor de duur van vijf (5) jaren. Dit heeft de verdachte er kennelijk niet van kunnen weerhouden te recidiveren hetgeen de rechtbank verdachte kwalijk neemt.
De rechtbank is derhalve gelet op de aard en de ernst van het strafbare feit, de inhoud van het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting van oordeel, dat noch in de omstandigheden waaronder het feit is begaan, noch in de persoonlijke omstandigheden van verdachte, aanleiding is om af te wijken van de straf die ten aanzien van dit soort strafbare feiten in vergelijkbare gevallen pleegt te worden opgelegd en welke (duur van de straf) tevens door de officier van justitie bij requisitoir is geëist.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
2 en 10 van de Opiumwet.
8. Beslissing
De rechtbank:
verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5. weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van VIERENTWINTIG (24) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. D.G.M. van den Hoogen, voorzitter,
mr. E.J. van Keken en mr. S.M. Christiaan, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.V. Ramdharie, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van woensdag 28 mei 2014.
Mr. D.G.M. van den Hoogen en mr. S.V. Ramdharie zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als processen-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Het proces-verbaal van bevinding en overdracht van de Belastingdienst/Douane d.d. 27 februari 2014 (dossierparagraaf 1.1).
3.Het proces-verbaal van de Koninklijke Marechaussee d.d. 27 februari 2014 (dossierparagraaf 1.3).
4.Het proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 27 februari 2014 (dossierparagraaf 1.1.4).
5.Een schriftelijk bescheid, te weten het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 25 maart 2014, zaaknummer 2014.03.03.001 (los opgenomen).
6.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 28 februari 2014 (dossierparagraaf 1.5).
7.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 28 februari 2014 ten overstaan van de RC (los opgenomen).
8.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 16 mei 2014.