In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Noord-Holland op 24 april 2014 uitspraak gedaan op een verzoek tot wraking van mr. drs. C.M. van Wechem, de behandelend rechter in twee WOZ-zaken. Verzoekster, die haar vertrouwen in de rechter had verloren, stelde dat de rechter niet geschikt was om haar zaak te behandelen. Dit gebrek aan vertrouwen was volgens verzoekster ontstaan omdat de rechter tijdens een eerdere zitting op 19 augustus 2013 haar beroepschrift had genegeerd en niet inging op haar argumenten over fraude en bedrog.
De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking afgewezen. De kamer overwoog dat het gebrek aan vertrouwen van verzoekster in de rechter, of haar oordeel dat de rechter niet geschikt was, geen grond vormt voor wraking. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die een zwaarwegende aanwijzing voor vooringenomenheid opleveren. De wrakingskamer concludeerde dat de door verzoekster aangevoerde redenen niet voldoende waren om te concluderen dat er sprake was van (schijn van) partijdigheid.
De beslissing houdt in dat de behandeling van de hoofdzaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. De griffier van de wrakingskamer is opgedragen om deze beslissing onverwijld aan verzoekster en de voorzitter van de sector bestuursrecht van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, mee te delen. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.