Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Parketnummer: 15/740211-13 (P)
Uitspraakdatum: 26 mei 2014
Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 12 mei 2014 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.M. de Leeuw en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. H. Blaauw, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 2010 tot en met 27 februari 2013 te IJmuiden, gemeente Velsen, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen (telkens) door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een
samenweefsel van verdichtsels,[slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] heeft/hebben bewogen tot de afgifte van (telkens) een of meer (contante en/of giraal overgeboekte) geldbedragen (voor totaal ongeveer 77.820,- euro), in elk geval van enig goed en/of tot het ter beschikking stellen van (de) toegang(scodes) tot internetbankieren en/of (benodigde) gegevens ten behoeve van internetbankieren, in elk geval van enige gegevens, hebbende verdachte en/of
zijn mededader(s) toen aldaar (telkens) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid
- ( telefonisch en/of per mail) afspraken gemaakt met [slachtoffer 1] en/of[slachtoffer 2] en/of
- zich voorgedaan als (voormalig) werknemer van het Agentschap Telecom en/of enig fictief bedrijf en/of
- aan die [slachtoffer 1] en/of[slachtoffer 2] verteld dat die [slachtoffer 1] en/of[slachtoffer 2] een of meerdere boeten opgelegd hebben gekregen door het Agentschap Telecom en/of enig fictief bedrijf en/of
- ( daarbij) valse of vervalste bescheiden, gelijkend op danwel bedoeld als boeten van het Agentschap Telecom en/of enig fictief bedrijf, althans gelijkend op een boete, getoond aan die [slachtoffer 1] en/of[slachtoffer 2] en/of
- ( daarbij) (ver)vals(t)e e-mailberichten laten zien van een gefingeerde [naam] en/of
- ( daarbij) (nep)telefoontjes gepleegd om het te doen laten lijken dat hij, verdachte, als tussenpersoon fungeerde, om de boeten te laten betalen en/of aangegeven dat het Agentschap althans enig fictief bedrijf wel wilde schikken met als voorwaarde betaling van de boeten door die [slachtoffer 1] en/of[slachtoffer 2] en/of
- ( daarbij) (ver)vals(t)e documenten van de Rechtbank Den Haag getoond en/of
- ( daarbij) aan die [slachtoffer 1] en/of[slachtoffer 2] medegedeeld dat bij uitblijven van betalingen van die boeten die [slachtoffer 1] en/of[slachtoffer 2] de gevangenis in zou(den) moeten en/of
- ( daarbij) aangegeven dat de met deze (gefingeerde) boeten gemoeide geldbedragen aan hem, verdachte, in contant konden worden gegeven dan wel giraal worden overgemaakt, zodat verdachte, voor betaling van deze boeten aan het Agentschap Telecom en/of enig fictief bedrijf zou zorgdragen, waardoor[slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] (telkens) werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
Feit 2
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 tot en met 28 februari 2013 te IJmuiden, gemeente Velsen, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) meermalen (van) (contante en girale) geldbedragen tot een totaal van (ongeveer) 77.820 euro, althans een of meer (contante en girale) geldbedragen
en/of
-een of meerdere sieraden en/of
-een of meerdere voertuigen
(telkens) verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of verworven en/of gebruik gemaakt en/of van voornoemde geldbedragen en/of genoemde roerende goederen (telkens) de werkelijke aard en/of herkomst verhuld, terwijl hij en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat bovenomschreven geldbedrag(en) en/of roerende goederen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
2.1. Beroep op partiële nietigheid van de dagvaarding (feit 2)
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden vastgesteld dat het geld dat door verdachte uit de oplichting is verkregen, is witgewassen. Het enkele voorhanden hebben van een voorwerp dat van eigen misdrijf afkomstig is, valt immers niet te kwalificeren als witwassen. Wat er met het geld gebeurd zou zijn, blijkt niet op voldoende feitelijke wijze uit hetgeen onder feit 2 van de tenlastelegging is opgenomen. Nu zo’n feitelijke omschrijving ontbreekt, voldoet de dagvaarding ten aanzien van feit 2 niet aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering, en moet deze in zoverre nietig worden verklaard, aldus nog steeds de raadsman.
Dit verweer wordt verworpen aangezien de dagvaarding naar het oordeel van de rechtbank ook ten aanzien van feit 2 voldoende feitelijk is. De daarin opgenomen gedragingen hebben behalve kwalificerende ook voldoende feitelijke betekenis. Uit het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting is ook gebleken dat verdachte terdege begrijpt hetgeen hem wordt verweten. Het beroep op (partiële) nietigheid van de dagvaarding wordt verworpen.
2.2 Overige voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten.
3.2. Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 19 maart 2013, dossierpagina 328 tot en met 337;
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 20 maart 2013, dossierpagina 341 tot en met 358;
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte door[slachtoffer 2] d.d. 20 februari 2013, dossierpagina 015 tot en met 018;
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 1] d.d. 24 februari 2013, dossierpagina 022 tot en met 025;
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige verhoor [slachtoffer 1] d.d. 16 maart 2013, dossierpagina 026 tot en met 029;
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] d.d. 20 maart 2013, dossierpagina 407 tot en met 414;
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] d.d. 20 maart 2013, dossierpagina 415 tot en met 423;
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] d.d. 20 maart 2013, dossierpagina 430 tot en met 439;
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen Rekeninggegevens Rabobank d.d. 28 maart 2013, dossierpagina 270 tot en met 274;
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 21 mei 2013, dossierpagina 483 tot en met 494.
3.3. Bewijsoverweging ten aanzien van de hoogte van het benadelingsbedrag
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het proces-verbaal berekening wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 21 mei 2013 (dossierpagina 483 tot en met 494) kan worden vastgesteld dat door de oplichting meer dan het in feit 1 genoemde bedrag van € 77.820 afhandig is gemaakt, namelijk een bedrag van tenminste € 94.888. Dienaangaande overweegt zij als volgt.
Overschrijvingen
In de periode van 25 februari 2012 tot en met 24 juni 2012 is een bedrag van € 56.149 overgeschreven van de rekeningen van de benadeelden[slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] naar de rekeningen van [verdachte] en [medeverdachte 1]. Van dit bedrag zal een bedrag van € 1.081 worden afgetrokken. Gelet op de verklaring van [slachtoffer 1] dat hij één maal een zender heeft gekocht voor € 1.000 euro, valt niet uit te sluiten dat de overschrijving van 25 februari 2012 hierop betrekking heeft.Verdachte heeft gesteld dat [slachtoffer 1] veel meer zenders heeft gekocht en dat er derhalve een hoger bedrag zou moeten worden afgetrokken, doch dit is verder niet uit het onderzoek gebleken noch nader feitelijk onderbouwd. [slachtoffer 1] zelf heeft weliswaar verklaard dat hij mogelijk wel eens vaker een zender van verdachte heeft gekocht, doch in dat geval ging hij naar zijn zeggen “naar de bank”, zodat vast staat dat – voor zover al sprake is geweest van verdere verschuldigde betalingen voor dergelijke zenders – dit niet is gebeurd door middel van overschrijvingen. De stelling dat [slachtoffer 1] in de hiervoor genoemde relatief korte periode nog meer bedragen heeft overgeschreven voor door hem gekochte zenders, wordt dan ook verworpen. Het bedrag dat door oplichting via overschrijvingen is verkregen wordt derhalve vastgesteld op (56.149 min € 1.081) € 55.068.
Contanten
Uit onderzoek is gebleken dat met behulp van geldautomaten van rekeningen van benadeelden in een periode van drie jaar tijd (januari 2010-januari 2013) een bedrag van € 115.195 is opgenomen.
Uit vergelijking van de bankrekeningen van benadeelden met de rekeningen van verdachte en zijn medeverdachte blijkt dat in de periode van 15 december 2010 tot en met 30 januari 2012 contante stortingen op de rekeningen van verdachten tot een bedrag van € 24.320 opmerkelijk overeenkomen met geldopnames van de hiervoor bedoelde rekeningen van benadeelden. Ook ten aanzien van dit bedrag wordt als vaststaand aangenomen dat het valselijk van aangevers is verkregen.
Voorts heeft verdachte in november 2012 twee auto’s gekocht voor een bedrag van € 15.500, welk bedrag toen contant door hem is betaald. Verdachte heeft hierover verklaard dat hij dit geld had van zijn “[naam-tijd]”.De contante aankoop van de auto’s ligt in tijd (november 2012) ruim na de periode van de overschrijvingen (tot en met eind juni 2012) en de hiervoor omschreven contante stortingen (tot en met januari 2012), zodat kan worden aangenomen dat ook dit bedrag valselijk is verkregen terwijl van dubbeltelling geen sprake is.Bij dit oordeel wordt nog betrokken het feit dat uit de analyse van de Rabobank van 29 april 2014blijkt dat de hiervoor genoemde contante opnames van in totaal € 115.195, die alle liggen in de bewezenverklaarde periode, tot een bedrag van € 93.271 niet te verklaren zijn uit het normale uitgavenpatroon van de benadeelden.
Er is dan ook geen enkele contra-indicatie voor de aanname dat verdachte tenminste (€ 24.320 + € 15.500) € 39.820 aan contante gelden van benadeelden afhandig heeft gemaakt door middel van oplichting.
De rechtbank stelt op grond van het vorenstaande vast dat [slachtoffer 1] en zijn moeder[slachtoffer 2] zijn opgelicht voor een totaalbedrag van ten minste (€ 55.068 + € 39.820)
€ 94.888 en dat verdachte en zijn vrouw, medeverdachte [medeverdachte 1], deze geldbedragen vervolgens hebben witgewassen door de werkelijke aard en herkomst daarvan te verhullen.
3.4. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1
hij in de periode van 01 januari 2010 tot en met 27 februari 2013 te IJmuiden, gemeente Velsen, telkens met het oogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen telkens door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels,[slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] heeft bewogen tot de afgifte van contante en giraal overgeboekte geldbedragen en tot het ter beschikking stellen van benodigde gegevens ten behoeve van internetbankieren, hebbende verdachte toen aldaar telkens met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid
- telefonisch en per mail afspraken gemaakt met [slachtoffer 1] en
- zich voorgedaan als werknemer van het Agentschap Telecom en
- aan die [slachtoffer 1] en[slachtoffer 2] verteld dat die [slachtoffer 1] en[slachtoffer 2] boeten opgelegd hebben gekregen door het Agentschap Telecom en
- daarbij valse of vervalste bescheiden, gelijkend op dan wel bedoeld als boeten van het Agentschap Telecom bedrijf getoond aan die [slachtoffer 1] en
- daarbij valse e-mailberichten laten zien van een gefingeerde [naam] en
- daarbij neptelefoontjes gepleegd om het te doen laten lijken dat hij, verdachte, als tussenpersoon fungeerde, om de boeten te laten betalen en aangegeven dat het Agentschap wel wilde schikken met als voorwaarde betaling van de boeten door die [slachtoffer 1] en
- daarbij valse documenten van de Rechtbank Den Haag getoond en
- daarbij aan die [slachtoffer 1] en[slachtoffer 2] medegedeeld dat bij uitblijven van betalingen van die boeten die [slachtoffer 1] en[slachtoffer 2] de gevangenis in zouden moeten en
- daarbij aangegeven dat de met deze gefingeerde boeten gemoeide geldbedragen aan hem, verdachte, in contant konden worden gegeven dan wel giraal worden overgemaakt, zodat verdachte, voor betaling van deze boeten aan het Agentschap Telecom zou zorgdragen, waardoor[slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] telkens werden bewogen tot bovenomschreven afgifte;
Feit 2
hij in de periode van 1 januari 2010 tot en met 28 februari 2013 te IJmuiden, gemeente Velsen, tezamen en in vereniging met een ander van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers hebben hij, verdachte, en zijn mededader meermalen contante en girale geldbedragen verworven, voorhanden gehad, overgedragen, omgezet, daarvan gebruik gemaakt en de werkelijke herkomst verhuld, terwijl hij en zijn mededader telkens wisten dat bovenomschreven geldbedragen afkomstig waren uit enig misdrijf;
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.4. Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten
Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1 oplichting, meermalen gepleegd
Feit 2 medeplegen van gewoontewitwassen
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
6. Motivering van de sanctie
6.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met aftrek van de periode die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast heeft zij toewijzing gevorderd van de vordering van de benadeelde partij met betrekking tot de materiële schade voor een bedrag van € 77.820 en de immateriële schade voor een bedrag van € 1.000, met oplegging van de corresponderende schadevergoedingsmaatregel.
6.2. Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft gedurende een periode van ruim drie jaar[slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] opgelicht door middel van het opleggen van fictieve boetes aan [slachtoffer 1], die deze zou hebben opgelopen door illegaal gebruik van zijn zendapparatuur.
Verdachte vertelde zijn slachtoffer dat hij in de gevangenis zou belanden als hij niet zou betalen. Onder die dreiging zijn aanzienlijke geldbedragen van de rekeningen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] opgenomen en overgeboekt naar de rekeningen van verdachte en zijn vrouw, dan wel contant aan verdachte voldaan. Van deze bedragen heeft verdachte vorstelijk geleefd, getuige de vele aankopen van dure sieraden, auto’s en apparatuur. Verdachte kende [slachtoffer 1] al meer dan twintig jaar en was op de hoogte van het feit dat hij een hersenbeschadiging heeft, waardoor hij te goed van vertrouwen is. Door hem op deze wijze geld af te troggelen heeft verdachte op grove wijze misbruik gemaakt van de kwetsbaarheid en goedgelovigheid van [slachtoffer 1]. Hoewel verdachte uiteindelijk wel heeft bekend, bleef hij ook ter terechtzitting nog draaien en trachtte hij de “schuld” zo veel mogelijk bij de kwetsbare [slachtoffer 1] te leggen, die uit angst niet ter terechtzitting durfde te verschijnen. De rechtbank neemt verdachte dit kwalijk.
Verdachte’s handelen is enkel gericht geweest op geldelijk gewin, waarbij hij zich geen enkele rekenschap heeft gegeven van de gevolgen en de impact van een en ander bij de slachtoffers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1]. Zij hebben door dit voorval veel stress, ongemak en overlast ervaren.
De rechtbank betrekt bij haar oordeel voorts het feit dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van het na te noemen aantal uren moet worden opgelegd.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd. De rechtbank zal, gelet op de gevorderde leeftijd van verdachte en de fysieke problemen waarmee hij kampt, echter bepalen dat deze vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
7. Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij[slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding van € 149.839 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van de ten laste gelegde feiten zou hebben geleden. Dit bedrag is volgens de benadeelde partij opgebouwd uit een bedrag van € 55.068 ter zake van overgeschreven gelden en een bedrag van € 93.271 ter zake van contant opgenomen gelden, waarvan op grond van een door de Rabobank uitgevoerde analyse moet worden aangenomen dat ze ten bate van verdachte en zijn vrouw zijn gekomen. Daarnaast wordt een immateriële schadevergoeding gevorderd van in totaal € 1.000, bestaand uit € 500 immateriële schade voor[slachtoffer 2] en € 500 voor [slachtoffer 1].
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade tot een bedrag van € 94.888 rechtstreeks voortvloeit uit de door verdachte gepleegde oplichting, zoals hiervoor onder 3.3 nader gemotiveerd is. Hoewel [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] afzonderlijke vorderingen hebben ingediend, moeten deze in redelijkheid worden beschouwd als één door hen samen ingediende vordering. Verdachte zal dan ook worden veroordeeld dit bedrag aan hen beiden te betalen. Tevens komt de rechtbank vergoeding van de gestelde immateriële schade billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. In zoverre zal de vordering dan ook worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van aangifte, 20 februari 2013.
Voor het overige zal de rechtbank de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in de vordering.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet als gevolg van verdachte’s onder feit 1 bewezen verklaarde handelen [kort gezegd: oplichting], aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen. De rechtbank volgt hier niet de raadsman van verdachte die heeft verzocht van oplegging af te zien. Zij acht het onwenselijk dat de benadeelde partij opnieuw in actie moet komen als verdachte eigener beweging besluit zijn betalingen te staken.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 47, 57, 326, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.
Verklaart bewezen dat verdachte de als feiten 1 en 2 ten laste gelegde gedragingen heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 3.4 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van DRIE (3) MAANDEN, met bevel dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte zich voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van TWEEHONDERDVEERTIG (240) uren taakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door 120 dagen hechtenis.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht, met dien verstande dat voor elke dag die verdachte in verzekering heeft doorgebracht twee uren taakstraf, subsidiair één dag hechtenis, in mindering worden gebracht.
Wijst toe de vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] geleden schade tot een bedrag van € 95.888, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 februari 2013 tot en met de dag van algehele voldoening, bestaande uit € 94.888 voor de materiële en € 1.000 voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag aan[slachtoffer 2] en [slachtoffer 1], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van slachtoffer [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 95.888, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door driehonderdvijfenzestig (365) dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.A. Boom, voorzitter,
mr. M.J.M. Verpalen en mr. M. Daalmeijer, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier B.H.E. Zuidam,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 mei 2014.
Mr. C.A. Boom is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.