ECLI:NL:RBNHO:2014:4901

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 mei 2014
Publicatiedatum
27 mei 2014
Zaaknummer
15/740215-13 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 26 mei 2014 uitspraak gedaan in een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, ingediend door de officier van justitie. De vordering, gedateerd 17 april 2014, betrof een bedrag van € 171.344, dat de officier van justitie wilde vaststellen op basis van artikel 36e lid 5 van het Wetboek van Strafrecht. Tijdens de zitting op 12 mei 2014 heeft de officier van justitie het gevorderde bedrag verlaagd naar € 136.288, gebaseerd op een aanvullend proces-verbaal van 3 maart 2014, waarin het wederrechtelijk verkregen voordeel werd vastgesteld op € 146.288. Dit bedrag werd verlaagd met € 10.000, in verband met de aankoop van zendapparatuur door een benadeelde partij.

De rechtbank heeft de vordering beoordeeld en vastgesteld dat de veroordeelde, die was betrokken bij een oplichtingszaak, niet zelfstandig voordeel had verkregen van de oplichting door haar medeverdachte, haar echtgenoot. De rechtbank oordeelde dat het voordeel voor de veroordeelde voornamelijk bestond uit het medegebruik van luxe-artikelen die met oplichtingsgelden waren aangeschaft. De raadsvrouw van de veroordeelde heeft betoogd dat de vordering afgewezen moest worden, omdat de veroordeelde niet op de hoogte was van de herkomst van de geldbedragen en het geld niet tot haar beschikking had gehad. Subsidiair werd een gematigd bedrag van € 38.000 voorgesteld.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel afgewezen, omdat niet kon worden vastgesteld dat de veroordeelde zelfstandig voordeel had genoten van de oplichtingspraktijken. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit mr. C.A. Boom als voorzitter, en de rechters mr. M.J.M. Verpalen en mr. M. Daalmeijer, in aanwezigheid van griffier B.H.E. Zuidam.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/740215-13 (ontneming)
Uitspraakdatum : 26 mei 2014
Promisvonnis ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht
Deze beslissing heeft betrekking op de vordering van de officier van justitie d.d. 17 april 2014 ten aanzien van de feiten in de zaak onder bovenstaand parketnummer, strekkende tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e lid 2 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
1. De vordering
De officier van justitie heeft bij vordering van 17 april 2014 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag als bedoeld in artikel 36e lid 5 van het Wetboek van Strafrecht zal vaststellen op € 171.344 en dat aan veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling aan de Staat van dat bedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
De officier van justitie baseert de vordering op het feit dat – in eerste aanleg – bij vonnis van deze rechtbank van 26 mei 2014 bewezen is verklaard en waarvoor veroordeelde bij genoemd vonnis is veroordeeld.
2. Het verloop van de procedure
De officier van justitie heeft bovengenoemde vordering aanhangig gemaakt met de oproeping van veroordeelde om te verschijnen op de terechtzitting van deze rechtbank op 12 mei 2014.
De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken waaronder het met deze vordering samenhangende strafdossier.
De vordering is behandeld op de openbare terechtzitting van 12 mei 2014. Daarbij zijn gehoord de veroordeelde, haar raadsvrouw mr. C.J. Hes, advocaat te Haarlem, en de officier van justitie.
Vervolgens is het onderzoek gesloten en is de uitspraak bepaald op 26 mei 2014.
3. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting de vordering voorgedragen en deze naar beneden bijgesteld tot een bedrag van € 136.288. Zij heeft dit bedrag gebaseerd op het aanvullende proces-verbaal berekening wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 3 maart 2014, waarin het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt vastgesteld op € 146.288. Op dit bedrag wordt een bedrag ad € 10.000 in mindering gebracht in verband met de zendapparatuur die [slachtoffer 1] bij [medeverdachte 1] zou hebben aangeschaft. Indien (een deel van) de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen, moet dit bedrag daarop in mindering worden gebracht. Daarnaast heeft zij gevorderd de hoofdelijkheidsclausule toe te passen.
4. Het standpunt van veroordeelde en haar raadsvrouw
Primair heeft de raadsvrouw betoogd dat de vordering tot ontneming dient te worden afgewezen omdat veroordeelde niet op de hoogte was van het feit dat de geldbedragen afkomstig waren uit de door haar man gepleegde oplichting. Zij heeft bovendien het geld niet tot haar beschikking gehad.
Subsidiair stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat het te ontnemen bedrag gematigd dient te worden naar een bedrag van € 38.000. Omtrent dit bedrag heeft de man van veroordeelde, [medeverdachte 1], immers verklaard dat dit de hoogte van het bedrag van de oplichting is geweest. Ten aanzien van het hogere bedrag valt niet vast te stellen of dit uit misdrijf afkomstig is omdat het slachtoffer [slachtoffer 1] ook veel zendapparatuur bij [medeverdachte 1] aankocht.
5. De beoordeling door de rechtbank
Bij vonnis van 26 mei 2014 van deze rechtbank is betrokkene veroordeeld ter zake het medeplegen van gewoontewitwassen. Medeverdachte [medeverdachte 1] is bij vonnis van gelijke datum voorts veroordeeld ter zake van oplichting en tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelden. Hoewel verdachte ontegenzeggelijk heeft meegeprofiteerd van de oplichting door haar medeverdachte/echtgenoot, valt naar het oordeel van de rechtbank niet vast te stellen welk zelfstandig voordeel zij daarvan heeft verkregen, nu het voordeel voor verdachte met name was gelegen in het medegebruik van door haar man met de oplichtingsgelden aangeschafte luxe-artikelen.
De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat de maatregel ter ontneming van het wederrechtelijk voordeel moet worden afgewezen.
6.Beslissing
De rechtbank:
Wijst af de vordering tot ontneming van door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.A. Boom, voorzitter,
mr. M.J.M. Verpalen en mr. M. Daalmeijer, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier B.H.E. Zuidam,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 mei 2014.
Mr. C.A. Boom is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.