ECLI:NL:RBNHO:2014:4901
Rechtbank Noord-Holland
- Eerste aanleg - meervoudig
- C.A. Boom
- M.J.M. Verpalen
- M. Daalmeijer
- Rechtspraak.nl
Afwijzing vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 26 mei 2014 uitspraak gedaan in een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, ingediend door de officier van justitie. De vordering, gedateerd 17 april 2014, betrof een bedrag van € 171.344, dat de officier van justitie wilde vaststellen op basis van artikel 36e lid 5 van het Wetboek van Strafrecht. Tijdens de zitting op 12 mei 2014 heeft de officier van justitie het gevorderde bedrag verlaagd naar € 136.288, gebaseerd op een aanvullend proces-verbaal van 3 maart 2014, waarin het wederrechtelijk verkregen voordeel werd vastgesteld op € 146.288. Dit bedrag werd verlaagd met € 10.000, in verband met de aankoop van zendapparatuur door een benadeelde partij.
De rechtbank heeft de vordering beoordeeld en vastgesteld dat de veroordeelde, die was betrokken bij een oplichtingszaak, niet zelfstandig voordeel had verkregen van de oplichting door haar medeverdachte, haar echtgenoot. De rechtbank oordeelde dat het voordeel voor de veroordeelde voornamelijk bestond uit het medegebruik van luxe-artikelen die met oplichtingsgelden waren aangeschaft. De raadsvrouw van de veroordeelde heeft betoogd dat de vordering afgewezen moest worden, omdat de veroordeelde niet op de hoogte was van de herkomst van de geldbedragen en het geld niet tot haar beschikking had gehad. Subsidiair werd een gematigd bedrag van € 38.000 voorgesteld.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel afgewezen, omdat niet kon worden vastgesteld dat de veroordeelde zelfstandig voordeel had genoten van de oplichtingspraktijken. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit mr. C.A. Boom als voorzitter, en de rechters mr. M.J.M. Verpalen en mr. M. Daalmeijer, in aanwezigheid van griffier B.H.E. Zuidam.