ECLI:NL:RBNHO:2014:4899

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 mei 2014
Publicatiedatum
27 mei 2014
Zaaknummer
15/740215-13
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van geldbedragen verkregen uit oplichting door de partner

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 26 mei 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die gedurende een periode van ruim drie jaar heeft geprofiteerd van geldbedragen die voortkwamen uit de oplichtingspraktijken van haar man. De verdachte, die samen met haar man handelde, heeft aanzienlijke bedragen van de rekeningen van twee slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], opgenomen. Deze bedragen zijn contant of via overboekingen naar de rekeningen van de verdachte en haar man gegaan. De rechtbank oordeelt dat de verdachte op de hoogte was van de oplichtingspraktijken en dat zij bewust heeft meegeprofiteerd van het geld dat op slinkse wijze van de slachtoffers is afgetroggeld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, terwijl de verdediging vrijspraak heeft bepleit, stellende dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte op de hoogte was van de oplichting. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er voldoende bewijs was voor de bewezenverklaring van het feit, namelijk het plegen van gewoontewitwassen.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot het verrichten van 120 uur taakstraf, waarvan 80 uur vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte, waaronder haar fysieke beperkingen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het medeplegen van gewoontewitwassen, waarbij de verdachte en haar man meermalen geldbedragen hebben verworven en de werkelijke herkomst ervan hebben verhuld, terwijl zij wisten dat deze afkomstig waren uit misdrijf.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Haarlem
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/740215-13 (P)
Uitspraakdatum: 26 mei 2014
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 12 mei 2014 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres].
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.M. de Leeuw en van wat verdachte en haar raadsvrouw, mr. C.J. Hes, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 tot en met 28 februari 2013 te IJmuiden, gemeente Velsen, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft/hebben zij, verdachte, en/of haar mededader(s) (telkens) meermalen (van) (contante en girale) geldbedragen tot een totaal van (ongeveer) 77.820 euro, althans een of meer (contante en/of girle) geldbedragen
en/of
-een of meerdere sieraden en/of
-een of meerdere voertuigen
(telkens) verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of verworven en/of gebruik gemaakt en/of van voornoemde geldbedragen en/of genoemde (roerende) goederen (telkens) de werkelijke aard en/of herkomst verhuld, terwijl zij en/of haar mededader(s) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat bovenomschreven geldbedrag(en) en/of (on)roerende goederen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2 Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit, stellende dat er onvoldoende bewijs is dat verdachte wist van de oplichting, laat staan dat zij daadwerkelijk heeft meegeprofiteerd van de gelden die haar man aldus heeft verkregen.
3.3. Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
In de periode van 1 januari 2010 tot en met 27 januari 2013 heeft de man van verdachte, [medeverdachte 1], een gemeenschappelijke kennis, [slachtoffer 1], stelselmatig opgelicht. [2] [medeverdachte 1] en [slachtoffer 1] kennen elkaar al ruim twintig jaar en delen al geruime tijd een hobby, namelijk het uitluisteren van onder andere het scheepvaartverkeer door middel van zend- en ontvangstapparatuur. [3] [medeverdachte 1] heeft [slachtoffer 1] opgelicht door hem wijs te maken dat hij boetes moest betalen omdat hij met zijn zenders problemen had veroorzaakt. [slachtoffer 1] betaalde deze fictieve boetes vervolgens aan [medeverdachte 1] door middel van contante opnames dan wel girale overschrijvingen van de rekeningen van hem en zijn moeder, [slachtoffer 2]. [4] Deze boetes zijn ook deels op de rekening van verdachte [verdachte] binnengekomen. [5]
Deze bedragen werden vervolgens direct van de desbetreffende rekening opgenomen door contante opnames met behulp van de geldautomaat of door middel van betalingen van aankopen bij betaalautomaten in winkels. [6]
Verdachte was op de hoogte van de oplichtingspraktijken van haar man. Zij wist van de fictieve boetes die [slachtoffer 1] aan haar man betaalde. Volgens haar zijn veel spullen die zij en haar man hadden gekocht, zoals de auto, gouden sieraden, de televisie en de boxen betaald met het geld dat [slachtoffer 1] hen had gegeven in verband met de boetes. Zij is zich ervan bewust dat zij op die manier ook van het geld van [slachtoffer 1] heeft geprofiteerd. [7]
3.4. Bewijsoverweging ten aanzien van de hoogte van het benadelingsbedrag
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het proces-verbaal berekening wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 21 mei 2013 (dossierpagina 483 tot en met 494) kan worden vastgesteld dat door de oplichting door medeverdachte [medeverdachte 1] een bedrag van tenminste € 94.888 afhandig is gemaakt. Dienaangaande overweegt zij als volgt.
Overschrijvingen
In de periode van 25 februari 2012 tot en met 24 juni 2012 is een bedrag van € 56.149 overgeschreven van de rekeningen van de benadeelden [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] naar de rekeningen van [medeverdachte 1] en [verdachte]. Van dit bedrag zal een bedrag van € 1.081 worden afgetrokken. Gelet op de verklaring van [slachtoffer 1] dat hij eenmaal een zender heeft gekocht voor € 1.000 euro, valt niet uit te sluiten dat de overschrijving van 25 februari 2012 hierop betrekking heeft. [8] Verdachte heeft gesteld dat [slachtoffer 1] veel meer zenders heeft gekocht en dat er derhalve een hoger bedrag zou moeten worden afgetrokken, doch dit is verder niet uit het onderzoek gebleken noch nader feitelijk onderbouwd. [slachtoffer 1] zelf heeft weliswaar verklaard dat hij mogelijk wel eens vaker een zender van verdachte heeft gekocht, doch in dat geval ging hij naar zijn zeggen “naar de bank” [9] , zodat vast staat dat – voor zover al sprake is geweest van verdere verschuldigde betalingen voor dergelijke zenders – dit niet is gebeurd door middel van overschrijvingen. De stelling dat [slachtoffer 1] in de hiervoor genoemde relatief korte periode nog meer bedragen heeft overgeschreven voor door hem gekochte zenders, wordt dan ook verworpen. Het bedrag dat door oplichting door middel van overschrijvingen is verkregen wordt derhalve vastgesteld op (€ 56.149 min € 1.081) € 55.068.
Contanten
Uit onderzoek is gebleken dat met behulp van geldautomaten van rekeningen van benadeelden in een periode van drie jaar tijd (januari 2010-januari 2013) een bedrag van € 115.195 is opgenomen.
Uit vergelijking van de bankrekeningen van benadeelden met de rekeningen van verdachte en haar medeverdachte blijkt dat in de periode van 15 december 2010 tot en met 30 januari 2012 contante stortingen op de rekeningen van verdachten tot een bedrag van € 24.320 opmerkelijk overeen komen met geldopnames van de hiervoor bedoelde rekeningen van benadeelden. Ook ten aanzien van dit bedrag wordt als vaststaand aangenomen dat het valselijk van aangevers is verkregen.
Voorts heeft medeverdachte [medeverdachte 1] in november 2012 twee auto’s gekocht voor een bedrag van € 15.500, welk bedrag toen contant door hem is betaald. [medeverdachte 1] heeft hierover verklaard dat hij dit geld had van zijn “[naam-tijd]”. [10] De contante aankoop van de auto’s ligt in tijd (november 2012) ruim na de periode van de overschrijvingen (tot en met eind juni 2012) en de hiervoor omschreven contante stortingen (tot en met januari 2012), zodat kan worden aangenomen dat ook dit bedrag valselijk is verkregen, terwijl van dubbeltelling geen sprake is. [11] Bij dit oordeel wordt nog betrokken het feit dat uit de analyse van de Rabobank van 29 april 2014 [12] blijkt dat de hiervoor genoemde contante opnames van in totaal € 115.195, die alle liggen in de bewezenverklaarde periode, tot een bedrag van € 93.271 niet te verklaren zijn uit het normale uitgavenpatroon van de benadeelden.
Er is dan ook geen enkele contra-indicatie voor de aanname dat medeverdachte [medeverdachte 1] tenminste (€ 24.320 + € 15.500) € 39.820 aan contante gelden van benadeelden afhandig heeft gemaakt door middel van oplichting.
De rechtbank stelt op grond van het vorenstaande vast dat [slachtoffer 1] en zijn moeder [slachtoffer 2] zijn opgelicht voor een totaalbedrag van ten minste (€ 55.068 + € 39.820) € 94.888 door [medeverdachte 1], de man van verdachte, en dat verdachte en haar man deze geldbedragen vervolgens hebben witgewassen, onder meer door deze bedragen op hun rekeningen te storten en/of daarvan dure goederen te kopen, zoals sieraden, auto’s en apparatuur.
3.5 Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
zij in de periode van 1 januari 2010 tot en met 28 februari 2013 te IJmuiden, gemeente Velsen, tezamen en in vereniging met een ander van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers hebben zij, verdachte, en haar mededader meermalen contante en girale geldbedragen verworven, voorhanden gehad, overgedragen, omgezet, daarvan gebruik gemaakt en de werkelijke herkomst verhuld, terwijl zij en haar mededader telkens wisten dat bovenomschreven geldbedragen afkomstig waren uit enig misdrijf;
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in haar verdediging.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van gewoontewitwassen
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
6. Motivering van de sanctie
6.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 120 uur, bij het niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door zestig dagen hechtenis.
6.2. Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft gedurende een periode van ruim drie jaar willens en wetens geprofiteerd van de geldbedragen die voortkwamen uit de stelselmatige oplichtingspraktijken van haar man.
Daarbij zijn aanzienlijke geldbedragen van de rekeningen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] opgenomen die ofwel contant werden voldaan aan ofwel werden overgeboekt naar de rekeningen van verdachte en haar man. De bedragen zijn vervolgens van de rekeningen gehaald door middel van contante opnames of betalingen van aankopen. Verdachte zag wel dat de benadeelde, die naar zij kon weten door minderbegaafdheid te goed van vertrouwen was, erg schrok van de door haar man opgelegde “boetes” maar zij heeft met deze wetenschap niets gedaan. De rechtbank neemt het verdachte bijzonder kwalijk dat zij op deze wijze heeft meegeprofiteerd van het van een minder begaafde man op slinkse wijze afgetroggelde geld. Dat zij zich niet actief heeft bezig gehouden met de oplichtingspraktijken maakt haar handelen niet minder kwalijk.
De rechtbank heeft er voorts rekening mee gehouden dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is gekomen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van het na te noemen aantal uren moet worden opgelegd. De rechtbank zal echter bepalen dat een gedeelte daarvan vooralsnog niet ten uitvoer zal worden gelegd en zal daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, opdat verdachte ervan wordt weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat ten voordele van verdachte rekening gehouden met het feit dat zij te kampen heeft met fysieke beperkingen.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.
8. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt haar daarvan vrij.
Bepaalt dat het onder 3.5 bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot het verrichten van HONDERDTWINTIG (120) uren taakstraf die bestaat uit het verrichten van onbetaalde arbeid, bij het niet of niet naar behoren daarvan verrichten te vervangen door zestig (60) dagen hechtenis, met bevel dat een gedeelte groot TACHTIG (80) uren, bij het niet of niet naar behoren verrichten daarvan te vervangen door veertig (40) dagen hechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte voor het einde van de op twee jaren bepaalde proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht, met dien verstande dat voor elke dag die verdachte in verzekering heeft doorgebracht twee uren taakstraf, subsidiair één dag hechtenis, in mindering worden gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.A. Boom, voorzitter,
mr. M.J.M. Verpalen en mr. M. Daalmeijer, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier B.H.E. Zuidam,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 mei 2014.
Mr. C.A. Boom is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Het proces-verbaal verhoor van [medeverdachte 1] d.d. 19 maart 2013, dossierpagina 328 t/m 337; het proces-verbaal verhoor van verdachte d.d. 20 maart 2013, dossierpagina 415 t/m 423.
3.Het proces-verbaal verhoor van [medeverdachte 1] d.d. 19 maart 2013, dossierpagina 328 t/m 337.
4.Het proces-verbaal aangifte door [slachtoffer 2] d.d. 20 februari 2013, dossierpagina 015 t/m 018; het proces-verbaal verhoor van [slachtoffer 1], d.d. 24 februari 2013, dossierpagina 022 t/m 025, het proces-verbaal verhoor van [slachtoffer 1] d.d. 16 maart 2013, dossierpagina 026 t/m 028, het proces-verbaal verhoor van [medeverdachte 1] d.d. 19 maart 2013, dossierpagina 328 t/m 337.
5.Het proces-verbaal verhoor van verdachte d.d. 20 maart 2013, dossierpagina 415 t/m 423.
6.Het proces-verbaal bevindingen Rekeninggegevens Rabobank d.d. 28 maart 2013, inclusief bijlagen, dossierpagina 270 t/m 280.
7.Het proces-verbaal verhoor van verdachte d.d. 20 maart 2013, dossierpagina 411; Het proces-verbaal verhoor van verdachte d.d. 20 maart 2013, dossierpagina 421.
8.Proces-verbaal verhoor getuige [slachtoffer 1] d.d. 16 maart 2013, dossierpagina 28
9.Proces-verbaal verhoor getuige [slachtoffer 1] d.d. 24 maart 2013, dossierpagina 35
10.Proces-verbaal verhoor verdachte d.d.20 maart 2013, dossierpagina 347
11.Rapport wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 21 mei 2013, dossierpagina 494
12.Bijlage 2 bij het voegingsformulier benadeelde partij, ter terechtzitting gevoegd.