ECLI:NL:RBNHO:2014:4878

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
30 april 2014
Publicatiedatum
26 mei 2014
Zaaknummer
15/706245-13
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zedenzaak door gebrek aan bewijs en schending van het ondervragingsrecht

In deze zedenzaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 30 april 2014 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van ontuchtige handelingen met een minderjarige. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De verdachte ontkende de beschuldigingen en de rechtbank heeft besloten dat de minderjarige getuige, [betrokkene], niet gehoord zou worden vanwege haar kwetsbare situatie en de mogelijke schade die een verhoor zou kunnen toebrengen aan haar gezondheid. De rechter-commissaris had eerder besloten om het verhoor van de getuige niet door te laten gaan, wat leidde tot een discussie over het recht van de verdachte op een eerlijk proces.

De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit, maar de verdediging heeft vrijspraak bepleit, stellende dat de verklaring van de getuige niet als bewijs kon dienen omdat de verdediging niet in staat was geweest om de getuige te ondervragen. De rechtbank heeft de belangen van de minderjarige getuige zwaarder gewogen dan het ondervragingsrecht van de verdachte. De rechtbank concludeerde dat de verklaring van de getuige, die het enige bewijs vormde, onvoldoende steun vond in andere bewijsmiddelen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen voldoende compenserende maatregelen waren genomen om de schending van het ondervragingsrecht te compenseren. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten, omdat niet wettig en overtuigend was bewezen dat hij de ontuchtige handelingen had gepleegd. Tevens werd de benadeelde partij, vertegenwoordigd door [gemachtigde betrokkene], niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte was vrijgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/706245-13 (P)
Uitspraakdatum: 30 april 2014
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 16 april 2014 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op[geboortedatum] te[geboorteplaats],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [plaats],
thans uit andere hoofde gedetineerd in PI Noord Holland Noord, Zuyder Bos.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. [officier van justitie] en van wat verdachte en zijn raadsman, mr.[raadsman], advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair
hij op een of meerdere tijdstip(pen) op of omstreeks [datum] te[plaats], (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en)[betrokkene] ([geboortedatum]) heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handeling(en),
bestaande (telkens) uit het een en/of meermalen:
- over de kleding heen wrijven en/of duwen en/of strelen en/of betasten en/of vasthouden van de borsten en/of billen en/of vagina en/of clitoris van die [betrokkene] en/of
- maken van heen en weer bewegingen achter het lichaam van die [betrokkene] en/of
- over de kleding heen knijpen in de bil(len)/kont van die [betrokkene],
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) (telkens) uit het met zijn, verdachtes, mededader, althans alleen:
- onverhoeds vastpakken van die [betrokkene] (waardoor zij haar arm(en) niet meer kon bewegen) en/of
- onverhoeds over de kleding heen wrijven en/of duwen en/of strelen en/of betasten en/of vasthouden van de borsten en/of billen en/of vagina en/of clitoris van die [betrokkene] en/of
- onverhoeds maken van heen en weer bewegingen achter het lichaam van die [betrokkene] en/of
- onverhoeds over de kleding heen knijpen in de bil(len)/kont van die [betrokkene];
Subsidiair
hij op een of meerdere tijdstip(pen) op of omstreeks [datum] te[plaats], (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) met[betrokkene] ([geboortedatum]), die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt,
(telkens) buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, bestaande (telkens) uit het een en/of meermalen:
- over de kleding heen wrijven en/of duwen en/of strelen en/of betasten en/of vasthouden van de borsten en/of billen en/of vagina en/of clitoris van die [betrokkene] en/of
- maken van heen en weer bewegingen achter het lichaam van die [betrokkene] en/of
- over de kleding heen knijpen in de bil(len)/kont van die [betrokkene].

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Inleiding

Namens[betrokkene]is aangifte gedaan van aanranding op [datum] in[plaats]. Verdachte heeft ontkend zich hieraan schuldig te hebben gemaakt.
Ter zitting van 20 januari 2014 heeft de rechtbank op verzoek van de raadsman beslist dat[betrokkene] (hierna ook kortweg [betrokkene]) als getuige zou worden gehoord door de rechter-commissaris.
Ondanks deze opdracht heeft de rechter-commissaris besloten om niet over te gaan tot dat verhoor. Daarbij heeft de rechter-commissaris acht geslagen op de persoonlijke belangen van [betrokkene], zoals uiteengezet in schriftelijke verklaringen van haar behandelaar en haar moeder. Deze belangen heeft de rechter-commissaris zwaarder gewogen dan de belangen van de verdachte.
De officier van justitie heeft vervolgens de raadsman uitgenodigd om de audiovisuele opnamen van het verhoor van deze getuige bij de politie te komen bekijken.

4.Standpunten

4.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit. De officier van justitie heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat het recht van verdachte op een eerlijk proces niet is geschonden door het feit dat de verdediging getuige [betrokkene] niet heeft kunnen ondervragen, zodat haar verklaring voor het bewijs kan worden gebezigd. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat de rechter-commissaris op goede gronden van het verhoor van deze getuige heeft afgezien. Nu de verklaring van [betrokkene] over een deel van de ontuchtige handelingen wordt ondersteund door de verklaring van getuige[getuige 1] vormt de verklaring van [betrokkene] niet het enige of beslissende bewijsmiddel.
Subsidiair heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat er voldoende compensatie is geboden door de verdediging in de gelegenheid te stellen de opnamen van de verhoren te bekijken waarbij de verdediging de betrouwbaarheid van die verklaringen kon toetsen.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van het primair en subsidiair ten laste gelegde feit bepleit. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de verklaring van [betrokkene] niet tot het bewijs kan worden gebezigd, omdat de verdediging niet in staat is geweest gebruik te maken van het ondervragingsrecht als bedoeld in artikel 6 EVRM en voldoende compensatie niet mogelijk is geweest. De raadsman is van mening dat de verklaring van [betrokkene] het enige of beslissende bewijsmateriaal is, omdat haar verklaring niet ondersteund wordt door andere stukken in het dossier. Bovendien is in lijn met recente jurisprudentie van het EHRM de enkele mogelijkheid tot het bekijken van audiovisuele opnames onvoldoende om het geschonden ondervragingsrecht te compenseren. Het gaat de raadsman ook niet om het toetsen van de betrouwbaarheid van hetgeen als herinnering van de getuige is opgetekend in het proces-verbaal, maar juist om de mogelijkheid van confrontatie met andersluidende verklaringen. In de overige stukken uit het dossier kan vervolgens onvoldoende bewijs worden gevonden voor een veroordeling van verdachte.

5.VrijspraakUit jurisprudentie van het EHRMvolgt dat wanneer een veroordeling uitsluitend of in beslissende mate is gebaseerd op een verklaring van een persoon die de verdediging niet op enig moment heeft kunnen ondervragen, dit kan meebrengen dat de rechten van de verdediging worden beperkt in een mate die onverenigbaar is met artikel 6 EVRM.

Bij de beoordeling is van belang of:
er een goede reden was voor het besluit de getuige niet te ondervragen;
de verklaring van deze persoon het enige of beslissende bewijsmateriaal vormt;
er voldoende compenserende factoren aanwezig zijn, welke tevens sterke procedurele waarborgen inhouden waardoor de betrouwbaarheid kan worden beoordeeld.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de eerste vraag dat de rechter-commissaris in zijn proces-verbaal van 19 februari 2014 gemotiveerd heeft uiteengezet waarom er gegronde redenen bestaan te vermoeden dat de gezondheid of het welzijn van [betrokkene], in diezelfde maand 15 geworden, door het afleggen van een verklaring in gevaar wordt gebracht. De beslissing is onderbouwd met een verklaring van de kinder- en jeugdneuropsycholoog drs.[deskundige 1] namens de orthopedagoog drs.[deskundige 2], inhoudende dat het horen van[betrokkene] naar verwachting schadelijk zal zijn voor haarzelf en voor de behandeling van de gediagnosticeerde PTSS met automutileren, alsmede met een verklaring van de moeder van [betrokkene]. Hieruit volgt dat een goede reden heeft bestaan af te zien van het oproepen voor verhoor van [betrokkene], hetgeen blijkens de standpunten van de officier van justitie en de verdediging ook niet in geschil is.
Naar het oordeel van de rechtbank leidt een belangenafweging als bedoeld in artikel 288 lid 1b Sv tot de slotsom dat het gevaar voor de gezondheid en het welzijn van de minderjarige getuige in deze zaak zwaarder weegt dan het ondervragingsrecht.
Met de verdediging is de rechtbank vervolgens van oordeel dat de verklaring van getuige [betrokkene] in deze zaak beslissend kan zijn voor het bewijs van het tenlastegelegde. In deze verklaring worden immers een aantal ontuchtige handelingen omschreven die volgens de getuige door verdachte zijn gepleegd en welke niet geheel in andere verklaringen in het dossier terugkomen. Slechts een zeer klein gedeelte van de verdachte verweten handelingen, te weten het over de kleding heen knijpen in de kont van [betrokkene], wordt ondersteund door het proces-verbaal dat is opgemaakt naar aanleiding van een informatief gesprek zeden met[getuige 1]. Daarbij is bovendien van belang dat dit slechts een weergave van een informatief gesprek betreft, maar dat geen (uitgebreider) verhoor van deze getuige heeft plaatsgevonden. Dit proces-verbaal heeft daarom slechts een beperkte bewijswaarde. De verklaring van [betrokkene] zou in deze zaak daarom het beslissende bewijsmateriaal voor een eventuele veroordeling kunnen vormen.
Daarom moet vervolgens worden beoordeeld of er – kort gezegd – voldoende compenserende maatregelen zijn genomen. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad [2] volgt dat de wijze waarop compensatie kan worden geëffectueerd afhangt van de omstandigheden van het geval. Bij zedenzaken valt daarbij te denken aan het ter terechtzitting afspelen van de opname die is gemaakt van het afleggen van de belastende verklaring van het slachtoffer tegenover de politie en zo nodig het gelasten van een onderzoek door een deskundige van dat verhoor. In de uitspraak van het EHRM in de zaak D.T. tegen Nederland [3] was sprake van voldoende compensatie door het ter beschikking stellen van videopnamen van het studioverhoor, welke opnamen deels ter zitting waren getoond. Tevens waren de moeder en grootmoeder van het slachtoffer ter zitting gehoord, alsmede de deskundigen die hadden gerapporteerd over het studioverhoor.
In de onderhavige zaak heeft de compensatie er in bestaan dat de officier van justitie de verdediging in de gelegenheid heeft gesteld bij de politie de audiovisuele opnames van het informatief gesprek zeden van [betrokkene], het verhoor van haar als getuige en het informatief gesprek zeden van[getuige 1] (hierna:[getuige 1]) te bekijken en te beluisteren. Van deze gelegenheid heeft de verdediging geen gebruik gemaakt. Ter zitting heeft de raadsman verklaard daaraan ook geen behoefte te hebben, omdat er bij hem geen enkele twijfel bestond of de weergave van het verhoor op de juiste wijze in het proces-verbaal was terechtgekomen. Hij stelde dat hij in de gelegenheid wilde zijn om aanvullende vragen aan de getuige te stellen en haar te confronteren met andersluidende verklaringen.
De beelden zijn niet ter terechtzitting getoond en evenmin heeft zich een deskundige over de betrouwbaarheid van de verklaring van [betrokkene] uitgelaten.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat geen sprake is van voldoende compenserende maatregelen, zodat met deze stand van zaken schending van het ondervragingsrecht in bovenbedoelde zin zou moeten worden aangenomen.
Hoewel de rechtbank aan de hand van objectieve feiten tot een toetsbaar oordeel over de betrouwbaarheid van de getuigenverklaring zal moeten komen, ziet de rechtbank geen aanleiding om ambtshalve alsnog, na heropening van de zaak, over te gaan tot bepaalde compenserende maatregelen, waarbij met name gedacht kan worden aan het tonen en beluisteren van de opnamen van het verhoor van [betrokkene] en het informatieve gesprek met[getuige 1].
De rechtbank stelt daartoe voorop dat uit de in noot 1 genoemde uitspraak van het EHRM in de zaak Rosin/Estland blijkt dat zodanige compenserende maatregelen niet afdoen aan het feit dat de verdachte nooit de gelegenheid heeft gehad om de getuige te ondervragen in een zaak waarin de verklaring van die getuige geen sterke steun vond in ander bewijsmateriaal.
Dit nu is naar het oordeel van de rechtbank ook in de onderhavige zaak het geval, zij het met de kanttekening dat de door het Hof in die zaak geopperde alternatieve compenserende maatregel nu geen soelaas biedt, gelet op bovengenoemde verklaring van de deskundige[getuige 1] namens [getuige 2].
De rechtbank acht het ontbreken van voldoende steun in deze zaak zo doorslaggevend dat zelfs met gebruikmaking van de verklaring van [betrokkene] niet tot een bewezenverklaring kan worden gekomen. De verklaring van [betrokkene] vindt, juist waar het gaat om handelingen die verdachte worden verweten, onvoldoende steun in andere bewijsmiddelen. Zoals hiervoor reeds is overwogen wordt slechts een zeer klein gedeelte van de verklaring van [betrokkene] ondersteund door het informatief gesprek dat is gevoerd met[getuige 1]. Bovendien kan aan dit proces-verbaal slechts een beperkte bewijswaarde worden gehecht. Daartoe heeft in de eerste plaats te gelden dat het enkel een informatief gesprek betreft waarin weinig concreet wordt aangegeven dat verdachte en de medeverdachte in de kont van [betrokkene] hebben geknepen. Een meer uitgebreide verklaring hierover ontbreekt in het dossier, nu[getuige 1] in verband met haar ontbrekende bereidheid daartoe niet als getuige is gehoord. Uit het dossier volgt voorts dat[getuige 1] ten tijde van het ten laste gelegde onder invloed van alcohol verkeerde. Nu dat haar waarneming kan hebben belemmerd, moet ook om die reden een beperkte waarde aan die verklaring worden gehecht.
Hoewel [betrokkene] en verdachte zich in bijzijn van anderen buiten op een openbare plek bevonden, ondersteunen de overige (getuigen)verklaringen in het dossier de door [betrokkene] aan verdachte toegeschreven ontuchtige handelingen niet. [betrokkene] heeft verklaard dat haar vriend[getuige 2] verdachte heeft weggeduwd nadat deze haar onzedelijk betastte en vasthield. Getuige [getuige 2] heeft hierover zelf echter niets verklaard. Ook de enkele verklaring van de medeverdachte dat iemand, waarvan hij denkt dat het verdachte is, [betrokkene] vasthield levert onvoldoende steunbewijs op voor de verdachte verweten ontuchtige handelingen. Verklaringen van andere gehoorde getuigen berusten ten aanzien van de aan verdachte verweten handelingen niet op eigen waarneming.
Wat betreft de hierboven genoemde getuige [getuige 2] valt op dat hij heeft verklaard dat het de medeverdachte was die [betrokkene] betastte op dezelfde plekken als[getuige 1]. Dat biedt weliswaar steun voor de verklaring van [betrokkene] omtrent de handelingen maar niet omtrent de persoon die deze handelingen verrichtte.
Dit alles leidt naar het oordeel van de rechtbank tot de slotsom dat de verklaring van [betrokkene] onvoldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen in het dossier waar het de ontuchtige handelingen betreft die door verdachte zelf zouden zijn gepleegd. Nu uit de in haar getuigenverklaring omschreven gang van zaken ook niet volgt dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte, dient verdachte van het primair en subsidiair ten laste gelegde feit te worden vrijgesproken.

6.Vordering benadeelde partij

[gemachtigde betrokkene] heeft namens de benadeelde partij[betrokkene] een vordering tot schadevergoeding ingediend tegen verdachte.
De vordering tot vergoeding van de schade bedraagt € 1.000,- aan immateriële schade.
Nu niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan de verdachte is tenlastegelegd, kan de benadeelde partij niet in de vordering, die betrekking heeft op dat ten laste gelegde feit, worden ontvangen.
Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering.

7.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij[betrokkene] niet-ontvankelijk in de vordering.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.M. ten Bos, voorzitter,
mr. P.H.B. Littooy en mr. L.J. Saarloos, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier M. van Randeraat,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 30 april 2014.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Zoals Al-Khawaja & Tahery, EHRM 15 december 2011 en Rosin/Estland, EHRM 19 december 2013.
2.HR 20 mei 2003, LJN AF5704.
3.D.T./Nederland, EHRM 2 april 2013.