ECLI:NL:RBNHO:2014:4751

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
21 mei 2014
Publicatiedatum
22 mei 2014
Zaaknummer
C-15-207699 - HA ZA 13-516
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurovereenkomsten voor ligplaatsen van woonschepen in openbaar vaarwater en de rol van het waterschap

In deze zaak vorderde het Hoogheemraadschap van Rijnland ontruiming van ligplaatsen voor woonboten in de Ringvaart Haarlemmermeer. De rechtbank Noord-Holland oordeelde dat het waterschap als eigenaar van het openbaar water niet verplicht is om het gebruik van ligplaatsen door woonboten te dulden. De rechtbank stelde vast dat het innemen van ligplaatsen door woonschepen een vorm van bijzonder gebruik is, waarvoor een gebruiksvergoeding kan worden bedongen. De rechtbank oordeelde dat de keuze voor een privaatrechtelijke regeling, waarbij huur wordt gevraagd voor het gebruik van de ligplaatsen, niet in strijd is met de publiekrechtelijke regeling omtrent precariobelasting. De rechtbank benadrukte dat zolang de huurprijs marktconform is, deze niet als onredelijk kan worden aangemerkt. De gedaagden, die zich op het standpunt stelden dat hun gebruik publiekrechtelijk was toegestaan, konden niet aantonen dat de door Rijnland gevraagde huur onredelijk hoog was. De rechtbank wees de vorderingen van Rijnland toe en bepaalde dat de gedaagden hun woonboten uiterlijk op 1 juli 2014 moesten verwijderen, op straffe van een dwangsom. De proceskosten werden toegewezen aan Rijnland, waarbij de rechtbank de kosten per gedaagde begrootte op € 452,00. Het vonnis werd uitgesproken op 21 mei 2014 door de rechters A.H. Schotman, R.H.M. Bruin en M. Goedhuis-Visser.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling privaatrecht
Sectie Handel & Insolventie
Vonnis van 21 mei 2014
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/15/207699 / HA ZA 13-516 van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
HOOGHEEMRAADSCHAP VAN RIJNLAND,
zetelend te Leiden,
eiseres,
advocaat mr. W. Lever,
tegen
[gedaagde 1],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. R. Vos,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/15/207700 / HA ZA 13-517 van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
HOOGHEEMRAADSCHAP VAN RIJNLAND,
zetelend te Leiden,
eiseres,
advocaat mr. W. Lever,
tegen
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. R. Vos.
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer 207702 / HA ZA 13-5178 van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
HOOGHEEMRAADSCHAP VAN RIJNLAND,
zetelend te Leiden,
eiseres,
advocaat mr. W. Lever,
tegen
[gedaagde 3],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. R. Vos.
Partijen zullen hierna Rijnland, [gedaagde 1], [gedaagde 2] en [gedaagde 3] genoemd worden.

1.De procedure

in de zaak 13-516

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 18 december 2013 en de daarin genoemde stukken
  • het proces-verbaal van comparitie van 8 april 2014 en de bij die gelegenheid door de advocaten overgelegde pleitaantekeningen
in de zaak 13-517
1.2.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 18 december 2013
  • het proces-verbaal van comparitie van 8 april 2014 en de bij die gelegenheid door de advocaten overgelegde pleitaantekeningen
in de zaak 13-518
1.3.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 18 december 2013
  • de akte wijziging van eis
  • het proces-verbaal van comparitie van 8 april 2014 en de bij die gelegenheid door de advocaten overgelegde pleitaantekeningen.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 1 januari 2005 heeft een fusie plaatsgevonden tussen de waterschappen Groot-Haarlemmermeer, Wilck en Wiericke, de Oude Rijnstromen en het Hoogheemraadschap van Rijnland. Het nieuwe waterschap is thans het Hoogheemraadschap van Rijnland genaamd. Naar aanleiding van de fusie is gebleken dat het eigendommenbeheer van de vier gefuseerde waterschappen uiteen liep.
Besloten is om een uniform eigendommenbeleid in te voeren, met marktconformiteit als uitgangspunt.
2.2.
Op 18 april 2006 is de “Handhavingsnota Eigendommenbeheer Rijnland” en
de “Vergoedingentabel Gebruik Rijnlands Vastgoed” vastgesteld. De laatste (geïndexeerde) tarieven dateren van 1 januari 2012. Voor een ligplaats voor een woonboot is een tarief van € 5,40 per m2 per jaar vastgesteld, met een minimum van € 259,11 per jaar.
2.3.
Gedaagden hebben ieder een perceel water in de Ringvaart Haarlemmermeer in gebruik als ligplaats voor hun woonboot/woonschip. Die Ringvaart behoort Rijnland in eigendom toe.
2.4.
[gedaagde 2] heeft in het verleden privaatrechtelijke toestemming verkregen van de
rechtsvoorganger van Rijnland, het waterschap Groot-Haarlemmermeer, voor het gebruiken van het perceel water. Bij brief d.d. 22 januari 2004 heeft [gedaagde 2] het waterschap Groot-Haarlemmermeer als eigenaar van de Ringvaart verzocht om van de Ringvaart gebruik te mogen maken. Bij brief d.d. 9 maart 2004 heeft het waterschap Groot-Haarlemmermeer bericht dat er geen bezwaar bestond om ligplaats in te nemen met de woonboot. Het gebruik is “om niet”.
2.5.
[gedaagde 3] heeft in het verleden van Rijnland een publiekrechtelijke vergunning verkregen voor het met een werk lozen van huishoudelijk afvalwater in het oppervlaktewater afkomstig van de permanent door hem bewoonde woonboot alsmede voor het ten behoeve van de woonboot slaan en hebben van meerpalen.
2.6.
De woonboten van gedaagden zijn gelegen binnen het gebied waarvoor het bestemmingsplan ‘Waterstrook Ringvaart Haarlemmermeerpolder” is vastgesteld, in een gedeelte van de Ringvaart met bestemming “ligplaats voor woonschepen”.
2.7.
Rijnland heeft gedaagden bij brief d.d. 18 december 2009 aangegeven bereid te zijn voor het gebruik van dit eigendomsgedeelte een privaatrechtelijke gebruiksregeling (overeenkomst) aan te gaan waarbij een vergoeding diende te worden betaald. Rijnland heeft verzocht de bijgevoegde overeenkomst te ondertekenen.
Gedaagden hebben de aangeboden overeenkomst niet ondertekend.
2.8.
Rijnland heeft besloten om de percelen “water” tevens te koop aan te bieden aan de woonbootbewoners. Bij afzonderlijk verzonden brieven d.d. 13 juli 2011 heeft Rijnland gedaagden verzocht om binnen een maand aan te geven of zij het waterperceel zouden willen kopen of huren. Bij brieven d.d. 2 augustus 2011heeft Rijnland aangegeven dat de termijn om de keuze met betrekking tot huur of koop te maken, verlengd is tot 15 november 2011.
2.9.
Bij brieven d.d. 12 oktober 2011 zijn gedaagden door Rijnland uitgenodigd voor een informatieavond op 31 oktober 2011. Op 31 oktober 2011 heeft de informatieavond plaatsgevonden. Daarbij zijn door bewoners diverse vragen gesteld. Een verslag van de informatieavond d.d. 31 oktober 2011 is bij brief d.d. 16 resp. 17 november 2011 aan de bewoners toegezonden. Rijnland heeft aangegeven dat ten aanzien van één vraag nog nader advies zou worden ingewonnen.
2.10.
Rijnland is vervolgens in overleg getreden met de vereniging “Woonschepen
Overleg Osdorp Slotervaart” (hierna: de WOOS), die inmiddels was opgericht en waarvan gedaagden lid zijn. Bij brief d.d. 15 maart 2012 is aangegeven dat nog geen overleg had plaats gevonden en dat de termijn om de keuze met betrekking tot huur of koop werd verlengd.
2.11.
Op 5 mei 2012 ontving Rijnland het bericht dat de WOOS zich had gewend tot een advocaat, mr. Vos voornoemd. Tussen Rijnland en de WOOS is vervolgens, in het bijzijn van de advocaten, overleg gevoerd over de concept huurovereenkomst en concept koopovereenkomst die Rijnland voornemens is om aan de woonbootbewoners voor te leggen. De WOOS heeft op zichzelf ingestemd met de concept koopovereenkomst. Ten aanzien van de concept huurovereenkomst bleef een aantal kleine geschilpunten bestaan.
2.12.
De WOOS heeft echter ook aangegeven überhaupt niet te kunnen instemmen met het tekenen van een (huur)overeenkomst wegens juridische bezwaren. Tussen Rijnland en de WOOS is overeengekomen dat Rijnland een proefprocedure zou starten tegen een aantal woonbootbewoners opdat de juridische bezwaren aan de rechter zouden worden voorgelegd. Indien Rijnland door de rechtbank in eerste aanleg in het gelijk wordt gesteld, zal de WOOS zich inspannen om de woonbootbewoners ertoe te bewegen een huur- of koopovereenkomst met Rijnland aan te gaan. Ook gedaagden worden door Rijnland in dat geval alsnog in de gelegenheid gesteld een koop- of huurovereenkomst aan te gaan.
2.13.
Rijnland heeft op 25 juli 2013 aangetekende brieven aan [gedaagde 2] en [gedaagde 1] gezonden. Aangezien respectievelijk voor zover aan [gedaagde 2] en [gedaagde 1] in het verleden door de rechtsvoorganger van Rijnland, het waterschap Groot-Haarlemmermeer, een privaatrechtelijke toestemming is verleend om ligplaats in te nemen met de woonboot in de eigendom van (thans) Rijnland, heeft Rijnland de in het verleden met [gedaagde 2] respectievelijk [gedaagde 1] aangegane gebruiksovereenkomst ter zake het gebruik “om niet” van het water/de ondergrond opgezegd tegen 1 februari 2014. Tevens is tegen deze datum de ontruiming aangezegd. Bij brieven van 2 september 2013 is namens [gedaagde 2] respectievelijk [gedaagde 1] aangegeven dat zij niet instemmen met de opzegging.
2.14.
Voor zover in het verleden door de rechtsvoorganger van Rijnland aan [gedaagde 3] een privaatrechtelijke toestemming is verleend om ligplaats in te nemen met de woonboot, heeft Rijnland de mogelijk in het verleden aangegane bruikleenovereenkomst bij (aangetekende) brief d.d. 17 december 2013 tegen 1 juni 2014 opgezegd en tegen deze datum de ontruiming aangezegd.

3.Het geschil

in alle zaken

3.1.
Rijnland vordert, na wijziging van de eis tegen [gedaagde 3], telkens:
 gedaagde te veroordelen om de woonboot, als per gedaagde nader in de dagvaarding omschreven, met verdere aanhorigheden, binnen 7 dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis, op een in de dagvaarding respectievelijk bij akte nader gespecificeerd moment te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag of gedeelte van een dag dat gedaagde niet aan het vonnis voldoet met een maximum van € 10.000,-;
 gedaagde te veroordelen in de buitengerechtelijke kosten ad € 904,00, met bepaling dat over de buitengerechtelijke kosten de wettelijke rente verschuldigd zal zijn met ingang van veertien dagen na de datum van het in deze te wijzen vonnis;
 gedaagde te veroordelen in de kosten van deze procedure en in de nakosten ad € 131,00 zonder betekening, en verhoogd met € 68,00 in geval van betekening, met bepaling dat over de proceskosten en de nakosten de wettelijke rente verschuldigd zal zijn met ingang van veertien dagen na de datum van het in deze te wijzen vonnis.
3.2.
De vordering is gebaseerd op de stelling dat gedaagden de eigendom van Rijnland na de hiervoor genoemde opzeggingen zonder recht of titel gebruiken.
3.3.
Gedaagden voeren verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in alle zaken

4.1.
Gedaagden hebben betoogd dat zij, bezien vanuit publiekrechtelijk perspectief (de Keur van Rijnland en het daarop gebaseerde beleid) rechtmatig ligplaats innemen, dat het innemen van een ligplaats moet worden beschouwd als normaal gebruik van openbaar water, dat de eigenaar moet dulden, en dat de in het bestemmingsplan opgenomen bestemming “ligplaats voor woonboten” daarvan de bevestiging vormt.
4.2.
Niet in geschil is dat de aanwezigheid van gedaagden met hun woonschepen niet in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan, zodat daarvan kan worden uitgegaan.
4.3.
Het door gedaagden gevoerde verweer slaagt niet. Het openbaar karakter van het betrokken water heeft betrekking op de gehele Ringvaart en het algemeen gebruik daarvan omvat niet het door woonschepen innemen van ligplaats. Dit is een vorm van bijzonder gebruik. De omstandigheid dat het bestemmingsplan zich niet tegen dat gebruik verzet, brengt niet mee dat er geen sprake is van bijzonder gebruik. De aard van het gebruik, het permanent innemen van een ligplaats en de daarmee gepaard gaande exclusiviteit daarvan, brengen mee dat dit gebruik zozeer verschilt van het normale gebruik van openbaar water, dat van normaal gebruik niet meer kan worden gesproken. Ook al is dat gebruik publiekrechtelijk toegestaan en is aan (een van) gedaagden op grond van de Keur voor bepaalde handelingen een publiekrechtelijk toestemming (vergunning) verleend, betekent dat nog niet dat Rijnland dat bijzondere gebruik van de Ringvaart als eigenaar moet dulden (vgl. Hoge Raad 9 november 2012, LJN BX0736).
4.4.
Gedaagden hebben zich er voorts op beroepen dat het door Rijnland gewenste sluiten van een huurovereenkomst hoe dan ook niet aan de orde kan zijn, aangezien water dat in open gemeenschap staat met water op het erf van een ander geen eigendom van Rijnland kan zijn en derhalve niet voor verhuur vatbaar is.
4.5.
Dat betoog miskent dat de bevoegdheid die de eigenaar op grond van artikel 5:21 van het Burgerlijk Wetboek heeft tot gebruik van de grond ook ziet op de ruimte boven de grond die bestaat uit water en de oppervlakte daarvan. Die bevoegdheid omvat de bevoegdheid tot verhuur van (een deel van) dat oppervlak.
4.6.
Daarmee is de rechtbank toe aan de kern van het door gedaagden gevoerde verweer. Dat houdt in dat Rijnland door in het onderhavige geval te kiezen voor de privaatrechtelijke weg om te komen tot vergoeding van het gebruik, de publiekrechtelijke weg, die bestaat in het uitvaardigen van een precariobelastingverordening en het vervolgens heffen van precariobelasting onaanvaardbaar doorkruist. Gedaagden stellen dat de publiekrechtelijke weg (hen) meer rechtszekerheid, rechtsgelijkheid en controle biedt. Zij vrezen vooral dat de thans voorgelegde huurovereenkomst in de toekomst wordt vervangen door een overeenkomst met aanzienlijk bezwarender (financiële) voorwaarden.
4.7.
De rechtbank stelt bij de beoordeling van dit verweer voorop dat de overheid ten aanzien van het beheer van haar eigendommen in beginsel gebruik mag maken van de privaatrechtelijke bevoegdheden die iedere eigenaar heeft, voor zover de openbare bestemming van die eigendommen zich daartegen niet verzet. Dat omvat de bevoegdheid om voor bijzonder gebruik van de zaak - gebruik dat niet reeds uit hoofde van de openbare functie van de zaak aan een ieder moet worden toegestaan - een tegenprestatie te bedingen.
4.8.
Gedaagden hebben een beroep gedaan op de regels die zijn geformuleerd in HR 26 januari 1990, NJ 1991, 393 (Staat/Windmill). De regels in dat arrest zien op de vraag of de overheid ook met gebruik van haar privaatrechtelijke bevoegdheden zekere belangen mag behartigen in het geval waarin aan die overheid bij een publiekrechtelijke regeling bevoegdheden zijn toegekend ter behartiging van diezelfde belangen. Nog los van de vraag of het vragen van een privaatrechtelijke vergoeding voor gebruik van grond en dus het genereren van inkomsten uit vermogen, behartiging van hetzelfde belang is als het heffen van precariobelasting gebaseerd op gebruik van die grond, doorkruist Rijnland met het bedingen van een gebruiksvergoeding (huur) voor haar grond de regeling over precariobelasting niet. De wetgever heeft bij het verlenen van de bevoegdheid om precariobelasting te heffen voor het hebben van voorwerpen in, op of boven de eigen grond van het heffende lichaam, welk gebruik die overheid niet hoeft te dulden, niet de bedoeling gehad privaatrechtelijke afspraken uit te sluiten over dergelijk gebruik van haar grond inclusief het bedingen van een vergoeding daarvoor.
4.9.
Gedaagden hebben zich in deze context ook beroepen op HR 23 juni 2006, AB 2007, 99 (Staat/Diepemaat). Zij betogen dat, indien geen privaatrechtelijk overeenkomst is gesloten en de gebruikers die ook niet wensen, onderzocht moet worden of de bestuursrechtelijke weg niet aangewezen is. Dat volgt echter niet uit het arrest. Uit het arrest volgt dat voor het bedingen van een privaatrechtelijke vergoeding op basis van een overeenkomst het bestaan van een dergelijke overeenkomst nodig is en dat voor het aannemen van die overeenkomst wilsovereenstemming tussen partijen is vereist, die in die casus ontbrak.
4.10.
Gedaagden hebben verder betoogd dat Rijnland onvoldoende heeft gemotiveerd waarom zij kiest voor de privaatrechtelijke weg, en niet voor de publiekrechtelijke.
4.11.
De rechtbank acht de door Rijnland gegeven motivering, die inhoudt dat het kader van een huurovereenkomst Rijnland de mogelijkheid biedt om afspraken te maken over de rechten en plichten van gedaagden een toereikende motivering. Daarbij is mede van belang dat niet te ontkennen valt dat de keuze voor die vorm, indien op een redelijke en billijke manier uitgewerkt, ook in het belang van de woonbooteigenaren kan zijn, mede gelet op de door Rijnland genoemde intentie van de rijksoverheid om te komen tot wetgeving waarin ook huurbescherming voor (ligplaatsen voor) woonschepen wordt geregeld.
Voor zover de bezwaren van de bewoners berusten op de angst voor mogelijke exorbitante huurverhogingen in de toekomst komt het de rechtbank voor dat een begrenzing van dat risico heel goed - en effectief - contractueel is te regelen.
4.12.
Gedaagden hebben tenslotte nog een aantal specifieke argumenten aangevoerd tegen de vordering tot ontruiming. Zij hebben allereerst betoogd dat ontruiming zou neerkomen op détournement de pouvoir.
4.13.
Dat betoog miskent dat de bevoegdheid om ontruiming te vorderen een bevoegdheid is die een eigenaar heeft ter handhaving van zijn eigendomsrecht, een recht dat wel wordt omschreven als een “bundel bevoegdheden”. De omstandigheid dat ontruiming kan worden voorkomen indien gedaagden bereid blijken een huurovereenkomst of koopovereenkomst met Rijnland aan te gaan, impliceert dan ook niet dat de uitoefening van de bevoegdheid om ontruiming te vorderen voor een ander doel wordt gebruikt dan waarvoor deze is verleend.
4.14.
Verder hebben gedaagden betoogd dat Rijnland in wezen niet wenst te komen tot ontruiming en dat het afdwingen van het sluiten van een huurovereenkomst door met ontruiming te dreigen geen redelijk gebruik van een privaatrechtelijke bevoegdheid is. Gedaagden hebben er in dit verband ook op gewezen dat het gebruik hen publiekrechtelijk is toegestaan.
4.15.
Dit verweer faalt ook. Het miskent dat de ontruiming wordt gevorderd ter uitoefening van een
privaatrechtelijkebevoegdheid, te weten de bevoegdheid op te treden tegen het zonder recht of titel gebruik maken van de eigendommen van anderen. Die bevoegdheid bestaat ook, en kan ook worden uitgeoefend, in een geval waarin dat gebruik bezien vanuit publiekrechtelijk perspectief toelaatbaar is. Dreiging met ontruiming brengt voorts niet mee dat wilsovereenstemming over een contract wordt afgedwongen. Het staat gedaagden immers vrij om de huurovereenkomst niet aan te gaan.
4.16.
Dat betekent niet dat er geen grenzen zijn aan de vrijheid die Rijnland in dit opzicht heeft. Bij de beantwoording van de vraag waar die grenzen lopen, is uitgangspunt dat een door de overheid voor het gebruik van haar eigendommen bedongen tegenprestatie in een geval waarin dat gebruik publiekrechtelijk is toegestaan niet zodanig hoog of bezwaarlijk mag zijn dat die publiekrechtelijke toestemming in feite geen betekenis meer heeft.
Daarvan is geen sprake zolang de tegenprestatie een marktconform niveau niet overstijgt. Gesteld noch gebleken is dat een zodanig geval zich hier voordoet. Gedaagden hebben ook niet aangevoerd dat zij de door Rijnland voorgestelde huur onredelijk hoog achten. Het beleid voorziet bovendien in een overgangsregeling voor bewoners die zeer langdurig om niet een ligplaats hebben genoten.
4.17.
Ook overigens kan niet worden gezegd dat het handelen van Rijnland niet spoort met wat van een redelijk handelende overheid mag worden verlangd. De beleidswijziging is reeds geruime tijd geleden bekend gemaakt, de al dan niet stilzwijgend ontstane gedoog- of gebruiksrelaties zijn (met gedaagden) op een ordelijke wijze en met inachtneming van een termijn opgezegd en aan de betrokken woonbooteigenaren, waaronder gedaagden, is de mogelijkheid geboden om overleg te voeren over de inhoud van de huurovereenkomst c.a. die hen ter tekening wordt voorgelegd.
4.18.
De slotsom is dat de vorderingen toewijsbaar zijn. Voor alle gedaagden zal de datum waartegen moet worden ontruimd, worden gesteld op 1 juli 2014. Dat is ingegeven door de gedachte dat de ontruiming slechts is gevorderd - en dus ook slechts wordt toegewezen - als stok achter de deur. Mede gelet op hetgeen sub 2.11 is overwogen houdt de rechtbank er rekening mee dat er nog wat tijd nodig is om te komen tot overeenkomsten die zonder mitsen en maren kunnen worden getekend.
4.19.
Nu Rijnland niet heeft weersproken dat de buitengerechtelijke verrichtingen niet zozeer betrekking hebben gehad op het beëindigen van het gebruik zonder recht of titel maar op het overleg met gedaagden (en andere bewoners) om te komen tot aanvaardbare overeenkomsten, ziet de rechtbank geen grond om de daarmee gemoeide kosten als buitengerechtelijke kosten in rekening te brengen.
4.20.
Gelet op het proefproceskarakter van de onderhavige procedure, en het daaruit voortvloeiende algemene nut dat de procedure voor Rijnland heeft, zal de rechtbank de proceskosten liquideren op 1 punt per gedaagde, toewijzing van nakosten achterwege laten en de overige kosten laten waar ze zijn gevallen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt:
 [gedaagde 1] de woonboot met een lengte van circa 18 meter in/op/boven het perceel water in de Ringvaart aan de [adres 1], zoals aangegeven op de (kadastrale) tekening die als productie 3 aan de dagvaarding is gehecht, met verdere aanhorigheden, uiterlijk 1 juli 2014 te verwijderen en verwijderd te houden op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag of gedeelte van een dag dat gedaagde na betekening van dit vonnis niet aan het vonnis voldoet met een maximum van € 10.000,00
 [gedaagde 2] de woonboot met een lengte van circa 20,7 meter in/op/boven het perceel water in de Ringvaart aan de [adres 2], zoals aangegeven op de (kadastrale) tekening die als productie 3 aan de dagvaarding is gehecht, met verdere aanhorigheden, uiterlijk 1 juli 2014 te verwijderen en verwijderd te houden op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag of gedeelte van een dag na betekening van dit vonnis dat gedaagde niet aan het vonnis voldoet met een maximum van € 10.000,00
 [gedaagde 3] de woonboot met een lengte van circa 21 meter in/op/boven het perceel water in de Ringvaart aan de [adres 3], zoals aangegeven op de (kadastrale) tekening die als productie 3 aan de dagvaarding is gehecht, met verdere aanhorigheden, uiterlijk 1 juli 2014 te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag of gedeelte van een dag na betekening van dit vonnis dat gedaagde niet aan het vonnis voldoet met een maximum van € 10.000,00,
5.2.
Veroordeelt gedaagden in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Rijnland begroot op € 452,00 per gedaagde.
5.3.
Wijst het meer of anders gevorderde af.
5.4.
Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. Schotman, mr. R.H.M. Bruin en mr. M. Goedhuis-Visser en in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2014. [1]

Voetnoten

1.type: 55