ECLI:NL:RBNHO:2014:4660

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
26 mei 2014
Publicatiedatum
20 mei 2014
Zaaknummer
AWB-13_3667
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toerekening van WGA-uitkeringen aan eigen risicodrager na overgang van onderneming

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 26 mei 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen het bestuur van Stichting Spaarnesant en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De zaak betreft de toerekening van WGA-uitkeringen aan de eigen risicodrager, Stichting Spaarnesant, na een overgang van onderneming. Eiseres, Stichting Spaarnesant, heeft bezwaar gemaakt tegen besluiten van verweerder, waarin werd medegedeeld welke WGA-uitkeringen onder haar eigen risico vallen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen sprake is van een gedeeltelijke overgang van onderneming, maar van een volledige overgang, waardoor de WGA-uitkeringen op juiste gronden aan eiseres zijn toegerekend. De rechtbank oordeelt dat de besluiten van verweerder, die de WGA-uitkeringen op eiseres verhalen, berusten op de juiste wettelijke grondslagen. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder het recht heeft verspeeld om een toerekeningsbeslissing te nemen, maar de rechtbank oordeelt dat de wettelijke vereisten voor de toepassing van artikel 84 van de WIA zijn nageleefd. De rechtbank concludeert dat de beroepsgrond van eiseres niet slaagt en dat de besluitvorming niet in strijd is met de beginselen van behoorlijk bestuur. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 13/3667

uitspraak van de meervoudige kamer van 26 mei 2014 in de zaak tussen

het bestuur van Stichting Spaarnesant, te Haarlem, eiseres
(gemachtigde: mr. V.G.A. Kellenaar),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 1 maart 2013 heeft verweerder aan eiseres meegedeeld welke WGA-uitkeringen, door verweerder betaald, op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) van haar (ex)werknemers onder het eigen risico van eiseres vallen (het toerekeningsbesluit).
Bij besluit van 27 maart 2013 heeft verweerder aan eiseres meegedeeld welke WGA-uitkeringen in de periode van 1 juli 2010 tot 1 maart 2013, ten bedrage van in totaal
€ 161.825,98 en door verweerder betaald, op eiseres zullen worden verhaald (verhaalsbesluit 1).
Bij afzonderlijk besluit van 27 maart 2013 heeft verweerder meegedeeld dat eiseres het bedrag dat verweerder aan [naam 1] heeft uitbetaald in de periode van
1 juli 2010 tot 1 augustus 2010, ten bedrage van € 1.260,25, aan verweerder dient terug te betalen (verhaalsbesluit 2).
Namens eiseres is bezwaar gemaakt tegen deze besluiten.
Bij besluit van 10 juli 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gedeeltelijk gegrond verklaard, in die zin dat de WGA-uitkering voor [naam 2] ten onrechte aan eiseres is toegerekend en ten onrechte op eiseres is verhaald. Voor het overige zijn de primaire besluiten in stand gelaten.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 april 2014.
Eiseres werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde en[naam 3]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. L. Ritsma.

Overwegingen

1.
De rechtbank gaat uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1
Op 1 januari 2006 heeft de gemeente Haarlem 100% van de loonsom van het openbaar primair onderwijs ondergebracht bij de Bestuurscommissie openbaar primair onderwijs Haarlem. De commissie vormde een onderdeel van de gemeente Haarlem, bij welke gemeente werknemers in dienst waren die destijds in die gemeente actief waren in het openbaar primair onderwijs. Op 1 januari 2009 heeft eiseres 100% van de loonsom van de Bestuurscommissie openbaar primair onderwijs Haarlem overgenomen.
1.2
Op 1 juli 2010 is eiseres eigenrisicodrager geworden voor de WGA. De gemeente Haarlem was geen eigenrisicodrager voor de WGA.
1.3
Uit de polisadministratie van verweerder blijkt dat [naam 4] op 29 augustus 2007 arbeidsongeschikt is geworden en dat zij op deze datum in dienst was bij de Bestuurscommissie openbaar primair onderwijs Haarlem. Zij heeft bij de Bestuurscommissie openbaar primair onderwijs Haarlem en aansluitend bij eiseres de volledige wachttijd van 104 weken doorlopen.
1.4
Uit de polisadministratie van verweerder blijkt dat [naam 5]op 11 juli 2005 arbeidsongeschikt is geworden en dat zij op deze datum in dienst was bij de Bestuurscommissie openbaar primair onderwijs Haarlem. Zij heeft bij de Bestuurscommissie openbaar primair onderwijs Haarlem de volledige wachttijd van 104 weken doorlopen.
1.5
Uit de polisadministratie van verweerder blijkt dat [naam 1] op
9 maart 2006 arbeidsongeschikt is geworden en dat zij op deze datum in dienst was bij de Bestuurscommissie openbaar primair onderwijs Haarlem. Zij heeft bij de Bestuurscommissie openbaar primair onderwijs Haarlem en aansluitend bij eiseres de volledige wachttijd van 104 weken doorlopen.
2.
Het bestreden besluit berust op het standpunt van verweerder dat de WGA-uitkeringen van voornoemde werkneemsters onder het risico van eiseres vallen, nu deze werkneemsters toen zij arbeidsongeschikt werden in dienst waren van de rechtsvoorganger van eiseres. Eiseres heeft de activiteiten en het personeel van de Bestuurscommissie openbaar primair onderwijs Haarlem volledig overgenomen, zodat deze uitkeringen op goede gronden zijn toegerekend aan eiseres en op eiseres zijn verhaald.
3.
In beroep heeft eiseres aangevoerd dat verweerder het recht heeft verspeeld een toerekeningsbeslissing te nemen, nu verweerder niet binnen drie maanden na de startdatum van het eigen risicodragerschap een overzicht van inloopgevallen heeft toegezonden.
3.1
De rechtbank stelt vast dat gesteld noch gebleken is dat in dit geval niet is voldaan aan de wettelijke vereisten voor de toepassing van artikel 84, eerste lid, van de WIA. Tot het risico dat de eigenrisicodrager draagt behoort ook het zogeheten inlooprisico. Het betreft bepalingen van dwingendrechtelijke aard. Behoudens zich te dezen niet voordoende uitzonderingsgevallen voorziet de wet niet in de mogelijkheid dat een eigenrisicodrager onder omstandigheden niet de lasten behoeft te dragen van een aan een (ex-)werknemer van hem toegekende arbeidsongeschiktheidsuitkering. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft in vaste rechtspraak inzake de houdbaarheid in rechte van toerekeningsbesluiten, neergelegd dat een dergelijk besluit een beperkte strekking heeft, namelijk het opleggen van een betalingsverplichting aan de werkgever/eigenrisicodrager. In lijn hiermee heeft de beoordeling van de vraag of een toerekeningsbesluit rechtens juist is te achten een beperkt karakter. Uit het beperkte karakter van deze toetsing vloeit voort dat geen feiten en omstandigheden in de beoordeling worden betrokken die geen verband houden met de voorwaarden in artikel 84 van de WIA. Hierin ligt tevens besloten dat door eiseres tevergeefs een beroep is gedaan op schending door verweerder van algemene beginselen van behoorlijk bestuur wegens het gestelde gebrek aan informatie door verweerder, door niet binnen drie maanden na startdatum eigen risicodragerschap een overzicht van inloopgevallen aan eiseres toe te sturen. Pas in de fase van verhaal kunnen, op grond van vaste rechtspraak van de CRvB, die beginselen een rol spelen. Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.
4.
Voorts heeft eiseres aangevoerd dat de toerekening naar evenredigheid zou moeten zijn verdeeld tussen eiseres en de gemeente Haarlem. Immers, eiseres heeft het personeel van de Bestuurscommissie overgenomen dat tot 1 januari 2009 een onderdeel was van de gemeente Haarlem. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres in dit kader gesteld dat geen sprake is geweest van een volledige overgang van onderneming, maar van een gedeeltelijke overgang, omdat weliswaar 100% van de loonsom van de Bestuurscommissie is overgenomen maar eiseres slechts 20% van de loonsom van de gemeente Haarlem heeft overgenomen.
4.1
Verweerder heeft zich in dit verband op het standpunt gesteld dat sprake is van een volledige overgang van onderneming en heeft zich hierbij gebaseerd op gegevens van de Belastingdienst. Daarbij heeft verweerder verwezen naar het feit dat de volledige onderwijstak is overgegaan van de Bestuurscommissie openbaar primair onderwijs Haarlem naar eiseres.
4.2
Juridisch kader
In artikel 84, derde lid, aanhef en onder a, van de WIA is bepaald – voor zover hier van toepassing – dat in geval van overgang van een onderneming in de zin van artikel 662 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW), het risico van de betaling van de WGA-uitkering aan de verzekerde, die op de eerste dag van de bij die uitkering in acht genomen wachttijd in dienstbetrekking stond tot de werkgever die de onderneming heeft overgedragen, in afwijking van het tweede lid gedragen wordt door de werkgever die de onderneming verkrijgt indien de werkgever die de onderneming overdraagt geen eigenrisicodrager is en de werkgever die de onderneming verkrijgt eigenrisicodrager is of wordt.
In het vierde lid van artikel 84 van de WIA is bepaald dat indien in de in het derde lid, onderdeel a, bedoelde situatie slechts een deel van de onderneming overgaat, het derde lid, onderdeel a, toepassing vindt naar rato van het deel van de loonsom dat het overgegane deel van de onderneming deel uitmaakte van de gehele onderneming in het kalenderjaar voorafgaande aan dat van overgang.
Artikel 7:662 van het BW luidt:
1.
In afwijking van artikel 615 is deze afdeling ook van toepassing op de werknemer die arbeid verricht in een onderneming die in stand wordt gehouden door staat, provincie, gemeente, waterschap of enig ander publiekrechtelijk lichaam.
2.
Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder:
a. overgang: de overgang, ten gevolge van een overeenkomst, een fusie of een splitsing, van een economische eenheid die haar identiteit behoudt;
b. economische eenheid: een geheel van georganiseerde middelen, bestemd tot het ten uitvoer brengen van een al dan niet hoofdzakelijk economische activiteit.
3.
Voor de toepassing van deze afdeling wordt een vestiging of een onderdeel van een onderneming of vestiging beschouwd als een onderneming.
4.3
Vast staat en niet in geschil is dat in het onderhavige geval sprake is van overgang van onderneming, als bedoeld in artikel 84, lid 3 sub a WIA. In geschil is de vraag of sprake is van een gedeeltelijke overgang van onderneming. Nu de volledige loonsom van het openbaar primair onderwijs van de gemeente Haarlem is overgenomen, is de rechtbank van oordeel dat in het onderhavige geval sprake is van een volledige overgang van onderneming. Daarbij acht de rechtbank van doorslaggevende betekenis dat het volledige openbaar primair onderwijs sinds 1 januari 2006 is ondergebracht bij de Bestuurscommissie en is aan te merken als een als zelfstandige eenheid opererend organisatorisch verband. Omdat in het onderhavige geval sprake is van een volledige overname door eiseres van de loonsom van de Bestuurscommissie openbaar primair onderwijs Haarlem, is het vierde lid van artikel 84 WIA niet van toepassing en kan geen sprake zijn van een naar rato toerekening, zoals door eiseres voorgestaan. Op grond van het derde lid van artikel 84 van de WIA, zijn de WGA-uitkeringen van de betreffende werkneemsters op juiste gronden toegerekend aan eiseres. Voor de toepassing van dit artikel is doorslaggevend dat de betrokken werkneemsters op de eerste arbeidsongeschiktheidsdag bij de rechtsvoorganger van eiseres in dienst waren. De beroepsgrond van eiseres slaagt dan ook niet.
5.
Eiseres heeft tot slot gesteld dat de besluitvorming uitblinkt in onzorgvuldigheid en ook overigens in strijd is gehandeld met de beginselen van behoorlijk bestuur.
5.1
Voor zover eiseres hiermee bedoelt dat de verhaalsbesluiten in strijd zijn met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, overweegt de rechtbank het volgende. Eiseres heeft in bezwaar aangegeven dat, indien zij door verweerder eerder op de hoogte was gebracht van het inlooprisico van de betrokken werkneemsters, zij mogelijk niet had verzocht eigenrisicodrager te worden. In verband hiermee heeft eiseres aangegeven dat verweerder eiseres op 30 maart 2010 heeft meegedeeld dat er geen WGA-uitkeringen waren die voor risico van eiseres kwamen. De rechtbank kan eiseres in dit standpunt niet volgen. Gelet op hetgeen hiervoor overwogen staat vast dat eiseres als eigenrisicodraagster de uitkeringen van de betrokken werkneemsters moet uitbetalen. Nu verweerder dit voor eiseres heeft gedaan, was verweerder op grond van artikel 84, vierde lid, van de WIA verplicht de betaalde uitkeringen op eiseres te verhalen.
Het gaat hier om bepalingen van dwingend recht. Dit betekent dat daar in beginsel niet van kan worden afgeweken. Slechts in geval van bijzondere omstandigheden waarin strikte toepassing van dwingendrechtelijke bepalingen zozeer in strijd is te achten met algemene rechtsbeginselen, kan op die grond toepassing daarvan geen rechtsplicht meer zijn. Hetgeen door eiseres is aangevoerd is echter geen reden om aan te nemen dat sprake is van bijzondere omstandigheden als hiervoor bedoeld. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat een werkgever niet alleen via informatieverstrekking door verweerder op de hoogte kan zijn dat aan een van zijn werknemers een WGA-uitkering is toegekend. In het kader van de besluitvorming bij eiseres omtrent het aanvragen van het eigenrisicodragerschap had eiseres ook een eigen onderzoeksplicht. In elk geval had het haar uit onderzoek van de eigen administratie en die van haar rechtsvoorganger duidelijk kunnen dan wel moeten zijn dat de werkneemsters tijdens het dienstverband ziek waren geworden, dat de ingevolge de WIA geldende wachttijd inmiddels was volgemaakt en dat er een gerede kans bestond dat inmiddels een WIA-uitkering was toegekend. In de brief van 30 maart 2010 is eiseres er door verweerder uitdrukkelijk op gewezen dat er geen rechten aan die brief kunnen worden ontleend en is eiseres uitdrukkelijk geadviseerd de eigen administratie te controleren. De omstandigheid dat de rechtsvoorganger de administratie niet op orde had, zoals eiseres ter zitting heeft gesteld, komt voor risico van eiser en kan niet worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid als hierboven bedoeld. Een beroep op opgewekt vertrouwen of schending van het zorgvuldigheidsbeginsel kan dan ook niet slagen.
6.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat het toerekeningsbesluit en de verhaalsbesluiten berusten op juiste gronden. Het beroep is dan ook ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.T.B. de Vries, voorzitter, mr. E.P.W. van de Ven en mr. L.M. Kos, leden, in aanwezigheid van mr. A. Buiskool, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 mei 2014.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.