ECLI:NL:RBNHO:2014:4280

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 april 2014
Publicatiedatum
13 mei 2014
Zaaknummer
15/820156-14
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke invoer van heroïne op Schiphol door verdachte uit Roemenië

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 22 april 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 9 februari 2014 op Schiphol werd aangehouden met 1,93 kilogram heroïne in zijn bagage. De verdachte, afkomstig uit Roemenië en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, arriveerde met vlucht KL 537 vanuit Oeganda. Tijdens een douanecontrole werd in zijn colbertjasje een plastic zakje met een poederachtige substantie aangetroffen, dat positief testte op heroïne. De verdachte werd aangehouden en de substantie werd later bevestigd als heroïne door het Nederlands Forensisch Instituut.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De verdachte verklaarde aanvankelijk dat hij dacht wiet te vervoeren, maar de rechtbank achtte deze verklaring ongeloofwaardig. De rechtbank wees op de onwaarschijnlijkheid dat iemand vanuit Oeganda wiet naar Nederland zou vervoeren, gezien de bekendheid van Nederland als wietproducerend land. Bovendien had de verdachte eerder verklaard dat hij wist dat hij heroïne vervoerde, wat zijn latere verklaring ondermijnde.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk handelde in strijd met de Opiumwet en dat er geen omstandigheden waren die de strafbaarheid uitsloten. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 24 maanden geëist, maar de rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jeugdige leeftijd en blanco strafblad. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 21 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest had doorgebracht. De rechtbank verklaarde het bewezen dat de verdachte opzettelijk heroïne had ingevoerd en sprak hem vrij van andere tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Schiphol
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/820156-14
Uitspraakdatum: 22 april 2014
Tegenspraak
Vonnis (P)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 8 april 2014 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Roemenië),
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zwaag.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A. van Eck en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. C.C.J. Tuip, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 09 februari 2014 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne, zijnde heroïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2. Redengevende feiten en omstandigheden [1]
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van het volgende.
Op 9 februari 2014 komt verdachte met vlucht KL 537 vanuit Oeganda op de luchthaven Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, aan. [2] Bij een douanecontrole wordt de bagage van verdachte aan een onderzoek onderworpen. De verbalisant ziet op de scan van de ruimbagage van verdachte afwijkende contouren. [3] In de ruimbagage bevindt zich een colbertjasje. De verbalisant voelt een abnormale verdikking in de voering van de jas. In deze verdikking wordt een plastic zakje met hierin een korrelige, poederachtig substantie aangetroffen waar de MMC heroïnetest positief op reageert waardoor het vermoeden ontstaat dat de substantie heroïne bevat. Verdachte wordt daarop aangehouden. [4] In totaal worden er vier pakketten in twee colbertjasjes gevonden. Alle pakketten worden vervolgens naar het Nederlands Forensisch Instituut gezonden. [5] Aldaar wordt vastgesteld dat de in de pakketten aangetroffen substantie heroïne bevat en 1,93 kilogram bedraagt. [6]
Op grond van het voorgaande staat vast dat verdachte een hoeveelheid van 1,93 kilogram heroïne bevattend preparaat in zijn rugtas het grondgebied van Nederland heeft binnengebracht.
3.3. Bewijsoverweging
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij in de veronderstelling was dat hij wiet naar Nederland vervoerde en geen heroïne. Er is tegen hem gezegd dat het wiet was dat hij zou gaan vervoeren en als hij had geweten dat het heroïne was dan had hij dat niet gedaan, aldus verdachte.
De rechtbank acht deze verklaring van verdachte ongeloofwaardig en overweegt hiertoe als volgt.
Het is hoogst onwaarschijnlijk dat iemand naar Oeganda zou vliegen om vanuit dat land pakketten wiet Nederland in te voeren, nu Nederland bij uitstek bekend staat als wiet producerend land. Tevens is het Nederlandse beleid met betrekking tot het gedogen van de consumptie en verkoop van wiet, alom bekend. De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat hij wiet zou invoeren in Nederland om die reden ongeloofwaardig.
Bovendien heeft verdachte bij de rechter-commissaris verklaard dat hij wist dat hij heroïne vervoerde. Deze verklaring heeft hij gegeven in bijzijn van zijn advocaat en een tolk. Vervolgens is deze hem voorgehouden. Door deze verklaring te ondertekenen heeft hij hierin volhard. Verdachte heeft de rechtbank ter terechtzitting ook niet duidelijk kunnen maken dat en om welke redenen hij bij de rechter-commissaris een onjuiste verklaring zou hebben afgelegd.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte deze verklaring slechts heeft gegeven om de waarheid te bemantelen, namelijk dat hij wist dat hij heroïne vervoerde. Derhalve acht de rechtbank de opzettelijke invoer van heroïne bewezen.
3.4. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 9 februari 2014 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
6. Motivering van de sanctie
6.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2. Standpunt van de verdediging
De raadsman verzoekt de rechtbank rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en zijn verklaring dat hij niet wist dat hij harddrugs vervoerde. Gelet daarop alsmede gelet op eerdere uitspraken van rechtbank en hof in soortgelijke zaken, acht de raadsman een gevangenisstraf van 16 maanden waarvan de helft voorwaardelijk afdoende.
6.3. Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van ongeveer 1,93 gram heroïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in heroïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat ten voordele van verdachte rekening gehouden met zijn jeugdige leeftijd, alsmede zijn blanco strafblad en zijn persoonlijke omstandigheden.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 2 en 10 van de Opiumwet.
8. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van eenentwintig (21) maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.C. van den Bos, voorzitter,
mr. P.H. Lauryssen en mr. H.M. Molenaar, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. C.W. van der Hoek,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 april 2014.
Mr. H.M. Molenaar is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De door de rechtbank in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen.
2.Proces-verbaal d.d. 9 februari 2014, dossierparagraaf 1.0.
3.Proces-verbaal van bevinding en overdracht d.d. 9 februari 2014, dossierparagraaf 1.3.
4.Proces-verbaal d.d. 9 februari 2014, dossierparagraaf 1.0.
5.Proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 10 februari 2014, dossierparagraaf 1.1.4.
6.Een schriftelijk bescheid, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 27 februari 2014, zaaknummer 2014.02.12.059 (aanvraag 001), los opgenomen in het strafdossier.