ECLI:NL:RBNHO:2014:4279

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
22 april 2014
Publicatiedatum
13 mei 2014
Zaaknummer
15/820039-14
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring invoer van cocaïne te Schiphol met verwerping van verweer onrechtmatige inbewaringstelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 22 april 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 15 januari 2014 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk een hoeveelheid cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De verdachte heeft een bekennende verklaring afgelegd tijdens de terechtzitting, en de rechtbank heeft zich gebaseerd op verschillende bewijsmiddelen, waaronder proces-verbalen van aanhouding en onderzoek, en een rapportage van het Nederlands Forensisch Instituut.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte strafbaar is en dat er geen omstandigheden zijn die de strafbaarheid uitsluiten. De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van zes maanden geëist, en de verdediging heeft gepleit voor een voorwaardelijke straf, verwijzend naar de onduidelijkheid rondom de inbewaringstelling van de verdachte. De rechtbank heeft echter het verweer van de raadsvrouw verworpen, omdat er ernstige bezwaren waren op het moment van inbewaringstelling, en de verdachte had cocaïne in zijn lichaam vervoerd.

De rechtbank heeft de ernst van het feit, de hoeveelheid cocaïne en de gevolgen voor de gezondheid van personen in overweging genomen. Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, en de rechtbank heeft de toepasselijke artikelen van de Opiumwet genoemd in haar beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Schiphol
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/820039-14
Uitspraakdatum: 22 april 2014
Tegenspraak
Vonnis (P)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 8 april 2014 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Venezuela),
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in het Detentiecentrum Schiphol.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A. van Eck en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.J. Dekker, advocaat te Haarlem, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 15 januari 2014 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2. Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aanhouding d.d. 15 januari 2014;
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 20 januari 2014;
- een schriftelijk bescheid, te weten een rapportage van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 18 februari 2014, zaaknummer 2014.01.23.155 (aanvraag 001) (los opgenomen in het strafdossier).
3.3. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 15 januari 2014 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
6. Motivering van de sanctie
6.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2. Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat een deel van de straf in voorwaardelijke vorm moet worden opgelegd omdat bij de inbewaringstelling nog niet duidelijk was dat verdachte cocaïne in zijn lichaam vervoerde en het kwalijk is dat verdachte zonder die duidelijkheid toch in bewaring is gesteld.
6.3. Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van 0,6 kilogram cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
De rechtbank volgt het verweer van de raadsvrouw niet. Bij de inbewaringstelling waren ernstige bezwaren aanwezig nu de uitslag van de bodyscan “niet negatief” was, zodat mocht worden aangenomen dat verdachte vermoedelijk inwendig verdovende middelen vervoerde . Voor zover de raadsvrouw heeft betoogd dat sprake was van een onrechtmatige inbewaringstelling, wordt dat verweer dan ook verworpen. Overigens ziet de rechtbank in de persoonlijke omstandigheden van verdachte geen aanleiding af te wijken van de door de officier van justitie geëiste straf.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 2 en 10 van de Opiumwet.
8. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.3. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van zes (6) maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.M. Molenaar, voorzitter,
mr. J.C. van den Bos en mr. P.H. Lauryssen, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. C.W. van der Hoek,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 april 2014.
Mr. H.M. Molenaar is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.