ECLI:NL:RBNHO:2014:4274

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
17 april 2014
Publicatiedatum
13 mei 2014
Zaaknummer
15/820033-14
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring invoer van cocaïne te Schiphol met onvoorwaardelijke gevangenisstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 17 april 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 12 januari 2014 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk ongeveer 2641,4 gram cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging. De verdachte heeft ter terechtzitting een bekennende verklaring afgelegd, en de rechtbank heeft verschillende bewijsmiddelen in overweging genomen, waaronder proces-verbaal van aanhouding en een rapport van het Douanelaboratorium.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het bewezenverklaarde feit opzettelijk handelen in strijd is met de Opiumwet. De verdachte is strafbaar verklaard, en de rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, mr. L. Dolfing, gevolgd, die een gevangenisstraf van 28 maanden had geëist. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat hij een blanco strafblad heeft en recent vader is geworden. Desondanks heeft de rechtbank geoordeeld dat de ernst van het feit en de hoeveelheid cocaïne die is ingevoerd, zwaarwegend zijn en dat er geen aanleiding is om van de strafeis af te wijken.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 28 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. Dit vonnis is gewezen door een meervoudige kamer van de rechtbank, met mr. D. Gruijters als voorzitter, en is uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier, mr. A. Keulers. Mr. E.C. Smits was buiten staat om het vonnis mede te ondertekenen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Schiphol
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/820033-14
Uitspraakdatum: 17 april 2014
Tegenspraak
Vonnis (P)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
4 april 2014 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Suriname),
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in het Detentiecentrum Schiphol.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. L. Dolfing en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. W.H. Boomstra, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 12 januari 2014 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 2641,4 gram, althans een hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2. Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aanhouding d.d. 12 januari 2014 dossierpagina’s 1 tot en met 3;
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 13 januari 2014, dossierpagina’s A20-A22;
- een schriftelijk bescheid, te weten een rapport van het Douanelaboratorium Amsterdam d.d. 15 januari 2014, kenmerk 413 X 14, los opgenomen in het strafdossier.
3.3. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 12 januari 2014 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 2.641,4 gram van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
6. Motivering van de sanctie
6.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van achtentwintig (28) maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2. Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft een blanco strafblad en is in detentie voor de tweede keer vader geworden.
6.3. Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van 2.641,4 gram cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
De strafeis van de officier van justitie is in overeenstemming met de straf die ten aanzien van dit soort strafbare feiten in vergelijkbare gevallen pleegt te worden opgelegd. Noch in de omstandigheden waaronder het feit is begaan, noch in de persoonlijke omstandigheden van verdachte, vindt de rechtbank aanleiding daarvan af te wijken.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
artikel 2 en 10 van de Opiumwet.
8. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.3. weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van achtentwintig (28) maanden.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. D. Gruijters, voorzitter,
mr. E.C. Smits en mr. J.J.M. Uitermark, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. A. Keulers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 17 april 2014.
Mr. E.C. Smits is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.