In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 28 april 2014 uitspraak gedaan in een vordering tot ontruiming van een huurwoning. De eiser, aangeduid als [verhuurder], had de huurovereenkomst met de gedaagde, aangeduid als [huurder], opgezegd en vorderde ontruiming op basis van het argument dat de huurovereenkomst naar zijn aard van korte duur was, zoals bedoeld in artikel 7:232 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De eiser stelde dat de huurovereenkomst geen recht op huurbescherming gaf, omdat deze tijdelijk was.
De gedaagde voerde echter aan dat de huurovereenkomst niet van korte duur was en dat zij recht had op huurbescherming. De kantonrechter heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. De schriftelijke huurovereenkomst vermeldde weliswaar dat de woning tijdelijk werd verhuurd, maar er ontbrak een duidelijke einddatum. De kantonrechter oordeelde dat zonder een concrete einddatum er geen sprake kon zijn van een huur die naar zijn aard van korte duur was.
Daarnaast overwoog de kantonrechter dat het gebruik van de woning door de gedaagde niet beperkt was in tijd, aangezien zij de woning als een normale woning gebruikte voor haarzelf en haar kinderen. De kantonrechter concludeerde dat de huurbescherming van toepassing was op de huurovereenkomst, en dat de vordering van de eiser tot ontruiming moest worden afgewezen. De eiser werd bovendien veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde.
De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken in huurovereenkomsten, vooral met betrekking tot de duur van de huur en de rechten van huurders onder de wet.