Uitspraak
22 april 2014 in de zaak tegen:
Rechtbank Noord-Holland
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 6 mei 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 19 januari 2014 op Schiphol opzettelijk een hoeveelheid van 4.371,7 gram cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De verdachte heeft een bekennende verklaring afgelegd tijdens de terechtzitting op 22 april 2014. De rechtbank heeft de ernst van het bewezenverklaarde feit in overweging genomen, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die een goed arbeidsverleden heeft en een 'first offender' is. De rechtbank heeft het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland, opgesteld door de heer P. Leek, in haar overwegingen betrokken.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de opzettelijke invoer van cocaïne een ernstig feit is, dat schadelijk is voor de gezondheid van personen en dat de ingevoerde hoeveelheid bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. Gelet op de aard en ernst van het feit, heeft de rechtbank besloten dat alleen een gevangenisstraf passend is. De rechtbank heeft echter ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat hij niet eerder met justitie in aanraking is geweest. Dit heeft geleid tot een afwijking van de door de officier van justitie gevorderde straf.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen omstandigheden zijn die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op de zitting.