ECLI:NL:RBNHO:2014:4054

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
6 mei 2014
Publicatiedatum
2 mei 2014
Zaaknummer
15/820057-14
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke invoer van cocaïne en strafoplegging in verband met persoonlijke omstandigheden van verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 6 mei 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 19 januari 2014 op Schiphol opzettelijk een hoeveelheid van 4.371,7 gram cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De verdachte heeft een bekennende verklaring afgelegd tijdens de terechtzitting op 22 april 2014. De rechtbank heeft de ernst van het bewezenverklaarde feit in overweging genomen, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die een goed arbeidsverleden heeft en een 'first offender' is. De rechtbank heeft het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland, opgesteld door de heer P. Leek, in haar overwegingen betrokken.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de opzettelijke invoer van cocaïne een ernstig feit is, dat schadelijk is voor de gezondheid van personen en dat de ingevoerde hoeveelheid bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. Gelet op de aard en ernst van het feit, heeft de rechtbank besloten dat alleen een gevangenisstraf passend is. De rechtbank heeft echter ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat hij niet eerder met justitie in aanraking is geweest. Dit heeft geleid tot een afwijking van de door de officier van justitie gevorderde straf.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen omstandigheden zijn die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op de zitting.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Schiphol
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/820057-14
Uitspraakdatum: 6 mei 2014
Tegenspraak
Strafvonnis (Promis)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
22 april 2014 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te Paramaribo (Suriname),
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier ten lande,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Almere te Almere.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. L.B. Haneveld en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. L. Rijsdam, advocaat te Leiden, naar voren hebben gebracht.
1. Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 19 januari 2014 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, althans bevattende een (ander) middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
3. Bewijs
3.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2. Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich gelet op de bekennende verklaring van verdachte met betrekking tot de bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3. Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank – nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit – zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen, te weten:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 22 april 2014 afgelegd;
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aanhouding d.d. 19 januari 2014 (dossierparagraaf 1.1);
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 21 januari 2014 (dossierparagraaf 1.1.4);
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van onderzoek verdovende middelen d.d. 22 januari 2014 (dossierparagraaf 1.1.5);
- een schriftelijk bescheid, te weten het deskundigenrapport van het Douanelaboratorium d.d. 27 januari 2014, kenmerk 827 X 14 (los opgenomen);
- een schriftelijk bescheid, te weten het deskundigenrapport van het Douanelaboratorium d.d. 27 januari 2014, kenmerk 832 X 14 (los opgenomen).
3.4. Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 19 januari 2014 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4. Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.
5. Strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.
6. Motivering van de sanctie
6.1. Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zesendertig (36) maanden met aftrek van tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2. Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld, dat rekening dient te worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals deze ter terechtzitting zijn besproken en zijn neergelegd in het omtrent verdachte opgemaakte reclasseringsrapport, zodat aan verdachte een fors lagere gevangenisstraf dan door de officier van justitie geëist, eventueel in combinatie met een taakstraf in de vorm van het verrichten van onbetaalde arbeid, dient te worden opgelegd.
6.3. Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sanctie die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting en de bespreking aldaar van het door Reclassering Nederland in de persoon van de heer P. Leek, reclasseringswerker, uitgebrachte reclasseringsadvies d.d. 27 maart 2014, is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de opzettelijke invoer van 4.371,7 gram van een materiaal bevattende cocaïne. Dit is een voor de gezondheid van personen schadelijke stof. De ingevoerde hoeveelheid was van dien aard, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De verspreiding van en handel in cocaïne gaan gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan deze stof.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde komt naar het oordeel van de rechtbank slechts een gevangenisstraf als passende sanctie in aanmerking.
De rechtbank zal in beginsel aansluiting zoeken bij de straf die ten aanzien van vergelijkbare hoeveelheden cocaïne pleegt te worden opgelegd.
Ten gunste van verdachte neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie gedateerd 20 januari 2014 niet eerder ter zake van een bij de Opiumwet strafbaar gesteld feit met politie en/of justitie in aanraking is geweest.
De rechtbank merkt voorts op dat de door de officier van justitie gevorderde (duur van deze) straf in overeenstemming is met de straf die ten aanzien van de opzettelijke invoer van vergelijkbare hoeveelheden cocaïne pleegt te worden opgelegd. Vanwege de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals deze ter terechtzitting naar voren zijn gekomen en de rechtbank tevens uit voornoemd reclasseringsrapport zijn gebleken, in combinatie met het feit dat verdachte een man is met een goed arbeidsverleden en tevens dat hij een zogeheten ‘first offender’ is, ziet de rechtbank aanleiding om in het voordeel van verdachte van voornoemde strafeis af te wijken.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
7. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
2 en 10 van de Opiumwet.
8. Beslissing
De rechtbank:
verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4. weergegeven;
verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij;
bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert;
verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van DERTIG (30) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door:
mr. D. Gruijters, voorzitter,
mr. A.C.M. Rutten en mr. M.I. Bloch, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.V. Ramdharie, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van dinsdag 6 mei 2014.
Mr. D. Gruijters en mr. M.I. Bloch zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.