ECLI:NL:RBNHO:2014:3902

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
27 februari 2014
Publicatiedatum
30 april 2014
Zaaknummer
C/14/149984/HA RK 13-110
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • S.M. Jongkind-Jonker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot ontslag en schorsing van bestuurders van Stichting Kinderboerderij d’Oosterhout

In deze zaak verzocht de verzoeker de rechtbank om het ontslag van de bestuurders van de Stichting Kinderboerderij d’Oosterhout, alsook om hun schorsing en de benoeming van nieuwe bestuursleden. De verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. M. van de Glind, stelde dat de huidige bestuurders, Verweerder 1 en Verweerder 2, niet op hun taak waren berekend en dat er sprake was van wanbeleid. De verweerders, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.J. van Velzen, voerden aan dat de verzoeker zelf verantwoordelijk was voor de problemen binnen de stichting en dat er geen grond was voor ontslag.

De rechtbank heeft de procedure op 19 december 2013 behandeld, waarbij de verzoeker zijn verzoek heeft toegelicht en de verweerders hun verweer hebben gevoerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de stichting, opgericht in 1988, haar statuten in 2005 heeft gewijzigd en dat de huidige bestuurders op basis van deze statuten functioneren. De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen zorgvuldig gewogen en geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was voor het wanbeleid dat de verzoeker aan de bestuurders toeschreef.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek van de verzoeker afgewezen, met de overweging dat de slechte onderlinge verstandhouding tussen de bestuursleden niet voldoende was om tot ontslag of wijziging van de statuten over te gaan. De rechtbank heeft bepaald dat iedere partij zijn eigen proceskosten draagt. Deze beschikking is gegeven op 27 februari 2014.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Afdeling privaatrecht
Sectie handel en insolventie
locatie Alkmaar
SJ/SV
zaaknummer / rekestnummer: C/14/149984 / HA RK 13-110
Beschikking van 27 februari 2014
in de zaak van

1.VERZOEKER,

wonende te Alkmaar,
verzoeker,
advocaat mr. M. van de Glind te Alkmaar,
tegen

1.VERWEERDER 1,

wonende te Alkmaar,
2.VERWEERDER 2,
wonende te Alkmaar,
3.VERWEERDER 3,
wonende te Heiloo,
4.VERWEERDER 4,
wonende te Zuid Scharwoude,
5.VERWEERDER 5,
wonende te Alkmaar,
verweerders,
advocaat mr. R.J. van Velzen te Alkmaar.
Partijen zullen hierna bij de achternaam worden genoemd.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, ingekomen op de rechtbank Noord-Holland op 8 november 2013 en gericht tegen verweerders Verweerder 1 en Verweerder 2;
- het op 13 december 2013 door Verweerder 1 en Verweerder 2 ingediende verweerschrift, tevens inhoudende een zelfstandig (voorwaardelijk) verzoek;
- het op 17 december 2013 van de zijde van Verweerder 3, Verweerder 4 en Verweerder 5 ontvangen verweerschrift, eveneens inhoudende een zelfstandig (voorwaardelijk) verzoek;
- de mondelinge behandeling d.d. 19 december 2013;
- het aanvullend verzoek van de zijde van Verzoeker, ingediend op 3 februari 2014;
- het aanvullend verweerschrift van de zijde van verweerders, tevens houdende een aanvulling van het zelfstandig door verweerders gedane verzoek.
De feiten
Bij akte van 11 februari 1988 is de stichting “Stichting Kinderboerderij d’Oosterhout” (hierna: de stichting) opgericht. De stichting heeft haar zetel in de gemeente Alkmaar.
2.2. Bij besluit van 6 april 2005 is besloten de statuten van de stichting te wijzigen en geheel opnieuw vast te stellen. Dat laatste is gebeurd bij akte van 10 augustus 2005.
2.3. In artikel 2, lid 1 van de statuten is het doel van de stichting als volgt omschreven:
“De stichting heeft ten doel het zonder winstoogmerk organiseren van activiteiten, welke verband houden met het opzetten, beheren en in stand houden van een wijkboerderij, inclusief paviljoen en het infocentrum en voorts al hetgeen met een en ander rechtstreeks of zijdelings verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn, alles in de ruimste zin des woord.”
2.4. De artikelen 5 en 6 van de statuten luiden als volgt:
“Artikel 5
1.
Het bestuur van de stichting bestaat uit een door bestuur vast te stellen oneven aantal personen van ten minste drie en ten hoogste zeven personen.
2.
Het bestuur kiest uit zijn midden een voorzitter, en secretaris en een penningmeester, die tezamen het dagelijks bestuur vormen.
3.
Het dagelijks bestuur heeft zitting voor een periode van drie jaar en kan voor ten hoogste nog een periode van drie jaar worden herkozen.
4.
Het stichtingsbestuur voorziet in vacatures. Kandidaat-vrijwilligers hebben een proeftijd van ten hoogste vijf maanden waarna zij zitting kunnen nemen in het bestuur van de stichting.
5.
Overige bestuursleden kunnen maximaal zeven jaar zitting hebben in het bestuur van de stichting en treden daarna af.
6.
Het bestuur wordt in- en buiten rechte vertegenwoordigd door een lid door het dagelijks bestuur.
7.
In geval van één of meer vacatures in het bestuur behoud het bestuur zijn bevoegdheden.
Artikel 6
Het bestuurslidmaatschap eindigt:
1.
Door schriftelijke opzegging van het lid aan het bestuur.
2.
Door overlijden, onder curatele stelling of faillissement.
3.
Door wanbeleid of wanbeheer van een bestuurslid en wel uitsluitend bij een speciaal daarvoor genomen besluit van twee/derde van de door de overige bestuursleden uitgebrachte geldige stemmen in een vergadering waarbij tenminste drie/vierde deel van de bestuursleden aanwezig is. Indien in deze vergadering het vereiste aantal bestuursleden niet aanwezig is, wordt binnen één maand, doch op zijn vroegst na twee weken een tweede vergadering uitgeschreven, waarin ongeacht het aantal aanwezige bestuursleden een besluit kan worden genomen met een meerderheid van twee/derde van de schriftelijk uitgebrachte stemmen.
4.
Het betrokken bestuurslid heeft recht op verweer en het bijwonen van deze vergadering(en), maar heeft geen stemrecht.
5.
Gedurende een periode waarbinnen een ontslagprocedure loopt, is het betrokken bestuurslid geschorst.”
2.5.
In een uittreksel uit de Kamer van Koophandel Noordwest-Holland d.d. 11 oktober 2013 worden als bestuurders van de stichting vermeld: Verweerder 2 (penningmeester), Verweerder 1 (secretaris), Naam 1 (bestuurslid) en Verzoeker (voorzitter).
De geschillen
3.1.
Verzoeker verzoekt, na een aanvulling van het verzoekschrift, de rechtbank om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
I. primair
ten gronde:
1.
gerekwestreerden als bestuurders van Stichting Wijkboerderij d’Oosterhout te Alkmaar te ontslaan en in hun plaats als nieuw bestuurslid te benoemen;
a. de heer Naam 2, wonende te Alkmaar aan het adres 1, als penningmeester, en
b. de heer Naam 3, wonende te Alkmaar aan de adres 2 als secretaris.
als voorlopige voorziening – in afwachting van de uitspraak op voornoemd verzoek – en wel met onmiddellijke ingang althans zo spoedig mogelijk
2.
gerekwestreerden als bestuurders van Stichting Wijkboerderij d’Oosterhout te Alkmaar te schorsen en in hun plaats als tijdelijk nieuw bestuurslid te benoemen:
a. de heer Naam 2, wonende te Alkmaar aan het adres 1, als penningmeester, en
b. de heer Naam 3, wonende te Alkmaar aan de adres 2 als secretaris.
II. subsidiair
ten gronde dan wel als voorlopige voorziening – in afwachting van de uitspraak op voornoemd verzoek – en wel met onmiddellijke ingang althans zo spoedig mogelijk
3.
over te gaan tot ontslag althans tot schorsing van het bestuur (wie dat dan ook moge zijn) en voor hen in de plaats een nieuw, al dan niet tijdelijk, bestuur aan te stellen dan wel een voorziening te treffen in het bestuur op de voet van artikel 2:298, lid 2 die de rechtbank geraden voorkomt.
III. primair en subsidiair
4.
met veroordeling van gerekwestreerden in de kosten van de procedure.
3.2.
Verweerders hebben onder handhaving van hun zelfstandige verzoeken geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek, met veroordeling van Verzoeker in de proceskosten. Het zelfstandig (voorwaardelijk) verzoek van verweerders sub 1 tot en met 5 houdt in dat de rechtbank Verzoeker als bestuurder zal ontslaan uit hoofde van artikel 2:298 BW indien en voor zover de rechtbank Verzoeker in goede justitie nog als bestuurder van de stichting beschouwt, en voorts dat de rechtbank Verweerder 3, Verweerder 4 en Verweerder 5 ex artikel 2:299 BW zal benoemen als bestuurders van de stichting, indien en voor zover de rechtbank hen in goede justitie nog niet als zodanig mocht beschouwen.
3.3.
Tijdens de mondelinge behandeling op 19 december 2013 hebben verweerders de rechtbank nog verzocht om, indien en voor zover noodzakelijk, over te gaan tot schorsing van Verzoeker en tot wijziging van de statuten van de stichting indien die wijziging noodzakelijk zou zijn om te bewerkstelligen dat Verweerder 3, Verweerder 4 en Verweerder 5 de uitsluitende bestuurders van de stichting zullen zijn. Een en ander overeenkomstig de artikelen 2:298, lid 2 respectievelijk 2:294, lid 1 BW. De statutenwijziging zou moeten inhouden dat ontslag van een bestuurslid te allen tijde mogelijk is door? van de overige bestuursleden in een vergadering waarbij ten minste ¾ deel van het bestuur aanwezig is.
4.
De beoordeling
4.1.
Verzoeker heeft aan zijn verzoek het volgende ten grondslag gelegd.
4.1.1.Verweerder 1 en Verweerder 2 zijn niet op hun taak, respectievelijk als secretaris en penningmeester van de stichting, berekend en beiden kan ernstig wanbeleid worden verweten. Verplichtingen, die op grond van de wet en de statuten op hen rusten, worden niet nagekomen. Voorstellen van Verzoeker om tot verbetering van de interne organisatie van de stichting te komen, worden door Verweerder 1 en Verweerder 2 weggewuifd. De druppel die de emmer heeft doen overlopen, is dat Verweerder 1 en Verweerder 2 toestaan dat misbruik wordt gemaakt van de volledige beperkte horecavergunning, waarover de stichting sinds kort beschikt.
4.1.2.De spanningen in het bestuur hebben geleid tot een escalatie op 10 oktober 2013. Verweerder 1 en Verweerder 2 hebben tijdens een bijeenkomst van het bestuur op die datum hun sleutels ingeleverd en zijn opgestapt. Zij hebben aldus hun functie neergelegd. Voor zover die conclusie niet gewettigd zou zijn, heeft te gelden dat ter vergadering van 7 november 2013 het voorstel tot ontslag van Verweerder 1 en Verweerder 2 als bestuurslid van de stichting met 100% van de stemmen is aangenomen.
4.1.3.Verweerder 1 en Verweerder 2 vervullen geen functie meer in het bestuur, maar om iedere onduidelijkheid weg te nemen wordt de rechtbank verzocht hen – voor zover vereist – op de onder 4.1.1. weergegeven gronden te ontslaan en in hun plaats de heren Naam 2 en Naam 3 te benoemen tot respectievelijk penningmeester en secretaris.
4.2.
Verweerders hebben onder meer het volgende naar voren gebracht.
4.2.1.Verzoeker heeft zich in ieder geval in de jaren 2012 en 2013, maar ook voordien al, niet met de feitelijke gang van zaken op de Wijkboerderij bemoeid. Betwist wordt wat hij met betrekking tot de ontstaansgeschiedenis van het conflict in het verzoekschrift naar voren heeft gebracht. “De wellicht los te noemen bestuurscultuur binnen de stichting is mede de verantwoordelijkheid van Verzoeker zelf en door hem nimmer als probleem aangekaart”, aldus stellen Verweerder 1 en Verweerder 2 in hun verweerschrift.
4.2.2.Ter vergadering van 10 oktober 2013 is Verzoeker met inachtneming van de statuten rechtsgeldig ontslagen als voorzitter van de stichting. Indien en voor zover rechtens noodzakelijk is een nieuw ontslagbesluit genomen, althans heeft bekrachtiging van het originele ontslagbesluit plaatsgehad op 7 november 2013.
Of het handelen van Verzoeker wanbeleid of wanbeheer oplevert in de zin van de statuten, is voorbehouden aan het bestuur. De rechtbank kan daar in beginsel niet in treden.
4.2.3.Het huidige bestuur van de stichting bestaat uit de heren Verweerder 3, Verweerder 4 en Verweerder 5. Zij zijn bij bestuursbesluit van 20 oktober 2013, althans op 7 november 2013, benoemd. Mochten de desbetreffende besluiten tot hun benoeming niet rechtsgeldig zijn, dan houdt dat in dat Verweerder 1, Verweerder 2 en Naam 1 nog als bestuurders moeten worden aangemerkt. Het besluit tot beëindiging van hun bestuurslidmaatschap is onlosmakelijk verbonden met de gelijktijdige benoeming van hun opvolgers.
4.2.4.Verweerders hebben, zoals hiervoor al vermeld, een tegenverzoek gedaan, onder meer inhoudende dat de rechtbank de door Verweerder 1 en Verweerder 2 voorgedragen personen – indien en voor zover de rechtbank hen nog niet als bestuurders van de stichting mocht beschouwen – ex artikel 2:299 BW als zodanig zal benoemen.
4.2.5.Tijdens de mondelinge behandeling op 19 december 2013 hebben verweerders de rechtbank ook verzocht in haar overwegingen te bevestigen dat over de geldigheid van het ontslag van Verzoeker geen misverstand kan bestaan. Voor het geval de rechtbank het ontslagbesluit van Verzoeker ongeldig zou achten, dienen de aan dat oordeel ten grondslag liggende formele gebreken te worden hersteld en zullen de overige bestuursleden zo spoedig mogelijk een vergadering uitschrijven waarop het voorstel tot ontslag van Verzoeker zal worden behandeld, aldus verweerders.
4.3.
De rechtbank overweegt als volgt.
4.3.1.Partijen hebben over en weer aangevoerd dat er geldige ontslagbesluiten zijn genomen. In de visie van Verzoeker was het besluit, waarbij Verweerder 1 en Verweerder 2 als bestuurder werden ontslagen, zelfs niet nodig, omdat zij hun bestuursfunctie zelf al hadden neergelegd. Vooropgesteld moet echter worden dat in onderhavige verzoekschriftprocedure de verschillende bestuursbesluiten niet ter toetsing voorliggen en ook niet kunnen worden voorgelegd. De rechtbank wijst in dit verband op het bepaalde in artikel 2:15 BW.
4.3.2.
Het voorgaande betekent dat het verzoek van verweerders om in de overwegingen te bevestigen dat over de geldigheid van het ontslag van Verzoeker geen misverstand kan bestaan, niet kan worden gehonoreerd. Hetzelfde geldt voor de voorwaardelijke verzoeken van de kant van verweerders. De voorwaarden houden immers in dat de rechtbank enerzijds Verzoeker in goede justitie nog als bestuurder van de stichting beschouwt en anderzijds Verweerder 3, Verweerder 4 en Verweerder 5 nog niet als bestuurders aanmerkt. Een uitspraak hierover betekent dat de rechtbank zou moeten beoordelen of ter zake het ontslag van Verzoeker en de benoeming van Verweerder 3, Verweerder 4 en Verweerder 5 één of meerdere geldige bestuursbesluiten zijn genomen. Partijen zijn het hierover immers niet eens. Nu de rechtbank in onderhavige procedure op dit punt, zoals hiervoor overwogen, geen uitspraak kan doen, moeten de voorwaarden worden geacht niet in vervulling te zijn gegaan en komt de rechtbank dus niet toe aan de behandeling van de zelfstandige verzoeken van verweerders.
4.3.3.Overigens zouden deze verzoeken ook niet voor toewijzing in aanmerking zijn gekomen als de gestelde voorwaarden wel zouden zijn vervuld. Het (voorwaardelijke) verzoek tot ontslag van Verzoeker valt niet alleen moeilijk te rijmen met het ter zitting van 19 december 2013 gedane verzoek, zoals hiervoor onder 4.2.5. vermeld, maar ook leveren de door verweerders gestelde gedragingen van Verzoeker onvoldoende grond op voor diens ontslag als bestuurder. Aan de voor toepassing van artikel 2:298, lid 1 geldende maatstaf is naar het oordeel van de rechtbank niet voldaan. De door verweerders gestelde feiten en omstandigheden wettigen niet de conclusie dat Verzoeker kennelijk onrechtmatig heeft gehandeld. De betreffende feiten en omstandigheden kunnen ook niet leiden tot de conclusie dat Verzoeker zich heeft schuldig gemaakt aan een ontslag rechtvaardigend financieel wanbeheer. De rechtbank wijst er op dat het bij de toetsing in het kader van artikel 2:298, lid 1 BW niet gaat om wanbeleid in het algemeen. De conclusie dat de rechtbank, zou zij zijn toegekomen aan behandeling van het verzoek tot ontslag van Verzoeker, dat verzoek zou hebben afgewezen, impliceert dat er in dat geval ook geen aanleiding zou zijn geweest om met toepassing van artikel 2:299 BW andere personen tot bestuurslid te benoemen.
4.3.4.Het verzoek van Verzoeker, primair strekkende tot het ontslag van Verweerder 1 en Verweerder 2 en subsidiair tot het ontslag van het bestuur, wie dat dan ook moge zijn, leent zich evenmin voor toewijzing. Het verzoek is gedaan voor zover vereist, nu ook Verzoeker zich op het standpunt stelt dat reeds een rechtsgeldig besluit tot ontslag, dit keer van Verweerder 1 en Verweerder 2, is genomen, voor zover zij niet al zelf waren opgestapt. Van een rechtsgeldige benoeming van Verweerder 3, Verweerder 4 en Verweerder 5 is in de visie van Verzoeker geen sprake geweest.
4.3.5.De rechtbank is van oordeel dat Verzoeker zijn stelling dat Verweerder 1 en Verweerder 2 niet op hun taak berekend waren en dat zij voorstellen van de kant van Verzoeker tot verbetering van de interne organisatie van de stichting hebben weggewuifd, onvoldoende heeft onderbouwd. In het licht van de betwisting door Verweerder 1 en Verweerder 2 had het op de weg van Verzoeker gelegen om concreet aan te geven wanneer en op welke wijze Verweerder 1 en Verweerder 2 op hun vermeende tekortkomingen zijn aangesproken. Verzoeker heeft geen stukken overgelegd, waaruit blijkt dat en op welke wijze de financiële verslaglegging tijdens bestuursvergaderingen aan de orde is gesteld. Zonder deze onderbouwing kan niet worden geoordeeld dat Verweerder 1 en/of Verweerder 2 zich zodanig hebben gedragen, dat is voldaan aan de maatstaf van artikel 2:298, lid 1 BW.
4.3.6.Wat Verzoeker naar voren heeft gebracht over het alcoholbeleid rechtvaardigt ook geen ontslag van Verweerder 1 en/of Verweerder 2. Zoals hiervoor al overwogen ziet artikel 2:298, lid 1 BW niet op wanbestuur in het algemeen, maar op financieel wanbeheer. Dat Verweerder 1 en/of Verweerder 2 zich aan dat laatste zouden hebben schuldig gemaakt, kan op grond van de gestelde feiten en omstandigheden niet worden aangenomen.
4.3.7.Wat betreft Verweerder 3, Verweerder 4 en Verweerder 5 stelt de rechtbank vast dat hen, wat er ook zij van de vraag of zij nu wel of niet bestuursleden zijn, geen verwijten zijn gemaakt, op grond waarvan een ontslag mogelijk zou zijn.
4.3.8.Zowel het primaire als het subsidiaire verzoek van Verzoeker dient te worden afgewezen. Daarmee komt ook de grond te ontvallen aan zijn verzoek om de heren Naam 2 en Naam 3 tot bestuurslid te benoemen.
4.3.9.Ook voor het treffen van een voorziening in de zin van het tweede lid van artikel 2:298 BW bestaat geen grond, nu daarvoor slechts ruimte is hangende een onderzoek op grond van een verzoek als bedoeld in lid 1 van genoemd wetsartikel. Een dergelijk onderzoek vindt echter niet plaats.
4.3.10.De rechtbank is zich ervan bewust dat als gevolg van de afwijzing van de over en weer gedane verzoeken de crisis in het bestuur van de stichting niet wordt opgelost. Voor een ingrijpen door de rechter dient echter wel een wettelijke basis te bestaan. Die basis ontbreekt. Een slechte onderlinge verstandhouding tussen bestuursleden is onvoldoende om over te kunnen gaan tot een ingrijpende maatregel als een ontslag of, zoals door verweerders gesuggereerd, tot een wijziging door de rechtbank van de statuten van de stichting. Voor dat laatste dient te worden voldaan aan de in artikel 2:294 BW, lid 1 neergelegde vereisten, wat niet het geval is. Immers, artikel 13 van de statuten bevat een wijzigingsbevoegdheid, op grond waarvan ook een wijziging van artikel 6 van de statuten tot de mogelijkheden behoort. De rechtbank wil partijen overigens wel meegeven dat zij er ernstig rekening mee moeten houden dat aan alle, hiervoor genoemde bestuursbesluiten, strekkende tot ontslag van één of meer bestuursleden, gebreken kleven, die uiteindelijk zouden kunnen leiden tot de vaststelling dat het bestuur nog altijd bestaat uit de personen, zoals op 11 oktober 2013 ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. Deze personen zullen dan toch, al dan niet met behulp van een mediator, moeten bewerkstelligen dat in het belang van de stichting een werkbare situatie ontstaat.
4.3.11.Partijen krijgen over en weer ongelijk. De rechtbank zal om die reden de proceskosten compenseren en bepalen dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5.De beslissing
De rechtbank:
wijst af hetgeen door verzoeker en verweerders is verzocht;
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.M. Jongkind-Jonker en in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2014.