ECLI:NL:RBNHO:2014:3891

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 april 2014
Publicatiedatum
29 april 2014
Zaaknummer
C14/153063 / HA RK 14/42
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een wrakingsverzoek wegens schijn van vooringenomenheid door de rechter

Op 16 april 2014 heeft de Rechtbank Noord-Holland, afdeling publiekrecht, sectie strafrecht, locatie Alkmaar, een beslissing genomen op een wrakingsverzoek van een verdachte in een strafzaak. Het verzoek tot wraking was ingediend door de raadsman van de verdachte, mr. J.J. Lieftink, op 12 maart 2014, tijdens een zitting waar de verdachte niet aanwezig was. De wraking was gericht tegen de rechter, mr. J.S.A.M. Schokkenbroek, die tijdens de zitting een samenvatting gaf van camerabeelden zonder dat de raadsman deze beelden had kunnen bekijken. De raadsman vreesde dat de rechter al een oordeel had gevormd over de schuldvraag van de verdachte, wat de schijn van vooringenomenheid wekte.

De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking toegewezen, omdat de formulering van de rechter tijdens de zitting de indruk wekte dat zij al een oordeel had gevormd. De rechtbank oordeelde dat de vrees van de raadsman objectief gerechtvaardigd was, ondanks de uitleg van de rechter dat zij ervan uitging dat de raadsman de beelden had bekeken. De rechtbank benadrukte dat de schijn van partijdigheid door de rechter was gewekt, wat leidde tot de conclusie dat het wrakingsverzoek gegrond was.

De beslissing houdt in dat de hoofdzaak verder behandeld zal worden door een andere rechter, en dat de griffier een gewaarmerkt afschrift van de beslissing aan de betrokken partijen zal toezenden. Deze beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: C14/153063 / HA RK 14/42
Beslissing van 16 april 2014
Op het verzoek tot wraking ingevolge artikel 512 e.v. van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[verzoeker],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier ten lande,
verzoeker,
raadsman mr. J.J. Lieftink, advocaat te Amsterdam.
Het verzoek is gericht tegen:
mr. J.S.A.M. Schokkenbroek,
hierna te noemen: de rechter.

1.Procesverloop

1.1.
De raadsman heeft op 12 maart 2014 ter zitting de wraking verzocht van de rechter als voorzitter van de meervoudige strafkamer in de bij deze rechtbank, afdeling publiekrecht, sectie strafrecht, locatie Alkmaar aanhangige zaak met als parketnummer 15/703124-13, hierna te noemen: de hoofdzaak.
1.2.
De rechter heeft niet in de wraking berust en heeft schriftelijk op het verzoek gereageerd.
1.3.
Het verzoek is vervolgens behandeld ter openbare zitting van de wrakingskamer van 7 april 2014. Verzoeker, de rechter en de officier van justitie in de hoofdzaak zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Verzoeker is niet verschenen. Verschenen zijn de raadsman, de rechter en de officier van justitie in de hoofdzaak.

2.Het standpunt van verzoeker

2.1.
De raadsman heeft ter onderbouwing van het verzoek – samengevat –
het volgende aangevoerd.
Tijdens de zitting, alwaar verzoeker niet was verschenen, heeft de rechter vermeld verder te gaan met de bewijsmiddelen en zij vroeg in dit kader aan de raadsman of hij de camerabeelden had gezien. Daarop bleek dat de raadsman, ondanks zijn herhaaldelijke verzoek tot het bekijken van de camerabeelden, deze beelden nog niet had kunnen bekijken. Vervolgens heeft de rechter ongevraagd een samenvatting van de beelden gegeven. Daarbij heeft de rechter het volgende meegedeeld: “De beelden zijn afkomstig van een tweetal camera’s. Op de een is te zien dat meneer [verzoeker] binnenkomt en weer weg gaat, tenminste als dat hem is. Je ziet iemand binnenkomen en weer naar buiten gaan.”
Gezien de inhoud van deze woorden en de context daarvan, te weten de mededeling van de rechter om over te gaan op de bewijsmiddelen en het samenvatten van de camerabeelden alvorens deze te tonen, zat de rechter dicht tegen de schuldvraag aan. Door op dat moment de naam van de verdachte te noemen, heeft de rechter de schijn van vooringenomenheid gewekt. De bewoordingen van de rechter hebben de raadsman de indruk gegeven dat de procesmogelijkheden die hem na het bekijken van de camerabeelden ten dienste stonden, zoals bijvoorbeeld het verzoeken om een technisch onderzoek naar de camerabeelden, niet meer met succes door hem zouden kunnen worden benut.
2.2.
Ter zitting heeft de rechter ter onderbouwing van haar standpunt – samengevat – het volgende toegelicht:
De rechter ging ervan uit dat de raadsman de camerabeelden had bekeken. Daarom was van te voren niet over de noodzakelijkheid gesproken om de beelden ter terechtzitting te tonen. Aangezien de rechter wist dat het twee korte videofragmenten betrof, heeft zij gezegd wat er op de camerabeelden te zien was om duidelijk te maken dat het bekijken van de beelden niet tijdrovend zou zijn, ook ten behoeve van de andere aanwezigen ter zitting. Bovendien antwoordde de raadsman, op vragen van de rechter of hij de beelden ter terechtzitting wilde zien: “als het relevant is”. Hierdoor heeft de rechter zich laten verleiden om iets over de inhoud van de camerabeelden te zeggen. De rechter zou de inhoud van de camerabeelden, achteraf gezien, nu niet meer zo verwoorden. Het zou voldoende zijn om de tijdsduur aan te duiden. Daarbij merkt de rechter op dat zij, na het noemen van de naam van de verdachte, er in één adem achteraan heeft gezegd: “tenminste als dat hem is”. Vervolgens is het onderzoek onderbroken om de benodigde apparatuur te doen aanvoeren.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert (zogenaamde subjectieve toets). Daarnaast kan de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de rechter in de hoofdzaak, grond geven om te vrezen dat een rechter niet onpartijdig is, waarbij ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid van belang is. Die feiten of omstandigheden moeten zwaarwegende redenen opleveren voor objectiveerbare twijfel aan de onpartijdigheid (zogenaamde objectieve toets). Het subjectieve oordeel van verzoeker is voor de beoordeling van beide toetsen wel belangrijk maar niet doorslaggevend.
3.2.
In het proces-verbaal van de terechtzitting van 12 maart 2014 is over de samenvatting van de camerabeelden door de rechter – voor zover hier van belang – het volgende opgenomen:
“Ik zal u samenvatten wat o.a. op die beelden te zien is. De beelden zijn afkomstig van een tweetal camera’s. Op de een is te zien dat meneer [verzoeker] binnenkomt en weer weg gaat, tenminste als dat hem is.”
3.3.
Het wrakingsverzoek stelt de vraag aan de orde of de rechter met haar formulering ten aanzien van de camerabeelden de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat het niet onbegrijpelijk of bijzonder is dat de rechter in de context van hetgeen zich ter zitting afspeelde heeft beschreven wat er op de camerabeelden te zien is en daarmee duidelijk heeft willen maken dat het om twee korte videofragmenten gaat. Het noemen van de naam van de verdachte op dat moment impliceert op zich nog niet dat de rechter een vooringenomenheid koestert in die zin dat zij al een definitief oordeel had gevormd over hetgeen zichtbaar is op de camerabeelden. Mede gelet op de toelichting die de rechter ter zitting heeft gegeven, heeft de rechtbank ook zeker niet de indruk dat bij de rechter sprake is geweest van vooringenomenheid.
Dat neemt echter niet weg dat de formulering die de rechter heeft gebezigd zodanig is, dat de bij de raadsman bestaande vrees dat de rechter haar oordeel al had gevormd, objectief gerechtvaardigd was. Het voorbehoud dat de rechter direct daarna heeft gemaakt, door er in één adem achteraan te zeggen “tenminste als dat hem is”, maakt dit niet anders. De rechter had op dat moment reeds de schijn van partijdigheid op zich geladen.
3.4.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het verzoek tot wraking gegrond is en toegewezen dient te worden.

4.Beslissing

De rechtbank
4.1.
wijst het verzoek tot wraking toe,
4.2.
beveelt de griffier onverwijld aan verzoeker, de rechter en de officier van justitie in de hoofdzaak een voor eensluidende gewaarmerkt afschrift van deze beslissing toe te zenden,
4.3.
bepaalt dat de hoofdzaak verder zal worden behandeld door een andere rechter en beveelt dat die zaak daartoe in handen wordt gesteld van de voorzitter van het team strafrecht, locatie Alkmaar.
Deze beslissing is gegeven door mr. P.H.B. Littooy, voorzitter, mr. J.L. Roubos en mr. M.A.J. Berkers, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Naeije, griffier, en in het openbaar uitgesproken op
16 april 2014.
griffier voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.