Uitspraak
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Morand c.s.,
Rechtbank Noord-Holland
In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Holland op 10 april 2014 een verzoek tot wraking afgewezen dat was ingediend door Morand c.s. tegen de kantonrechter mr. P.G. Vroom. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op de stelling dat de kantonrechter niet onpartijdig zou zijn in de hoofdzaak, waarin Morand c.s. betrokken was. De wrakingskamer oordeelde dat een wrakingsverzoek zich enkel kan richten tegen de rechter die de hoofdzaak behandelt en niet tegen een eventuele opvolger. De wrakingskamer benadrukte dat het aan de rechter is om procedurele beslissingen te nemen, en dat deze beslissingen in de regel niet tot een wraking kunnen leiden.
Morand c.s. had op 13 maart 2014 schriftelijk de wraking verzocht, omdat zij twijfels hadden over de onpartijdigheid van de kantonrechter. De wrakingskamer stelde vast dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit vermoeden ondermijnen. De wrakingskamer concludeerde dat de aangevoerde feiten en omstandigheden geen grond vormden voor de vrees dat de kantonrechter niet onpartijdig zou zijn.
De wrakingskamer behandelde verschillende argumenten van Morand c.s., waaronder de procedurele beslissing van de kantonrechter om een comparitie van partijen te gelasten en de weigering om de gemachtigde van de wederpartij te weigeren. De rechtbank oordeelde dat deze procedurele beslissingen niet duiden op partijdigheid en dat de vrees voor partijdigheid niet objectief gerechtvaardigd was. Uiteindelijk werd het verzoek tot wraking afgewezen, en werd bevolen dat de hoofdzaak voortgezet zou worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.