ECLI:NL:RBNHO:2014:3860

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 april 2014
Publicatiedatum
29 april 2014
Zaaknummer
15/703126-13
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting en bedreiging van levensgezel met geweld

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 28 april 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zijn levensgezel heeft verkracht en bedreigd. De feiten vonden plaats op 5 april 2013, toen de verdachte de aangeefster in haar woning mishandelde en haar dwong tot seksuele handelingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat het openbaar ministerie ontvankelijk was in zijn vervolging. De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten, terwijl de verdediging ontkende dat de verdachte de aangeefster had bedreigd, verkracht of mishandeld. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster als consistent en geloofwaardig beoordeeld, ondersteund door medisch bewijs van letsel en getuigenverklaringen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en verkrachting, en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren, met terbeschikkingstelling en verpleging van overheidswege. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, de aangeefster, voor de geleden materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de aangeefster in haar overwegingen meegenomen, evenals de psychische toestand van de verdachte, die als verminderd toerekeningsvatbaar werd beschouwd.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Publiekrecht, Sectie Straf
Locatie Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/703126-13 (P)
Uitspraakdatum: 28 april 2014
Tegenspraak
Vonnis
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 14 april 2014 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op[geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres[adres 1]
thans gedetineerd in de P.I. Zwaag.
De rechtbank heeft de zaak met bovengenoemd parketnummer gelijktijdig,
niet gevoegd,behandeld met de zaak met parketnummer 14/810204-12.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. E. Visser en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. B.A.C. van Tuinen, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de vordering van de benadeelde partij en van de toelichting daarop door mr. E.M. Hoorenman, advocaat te Zwaag. De rechtbank heeft tenslotte kennis genomen van de schriftelijke slachtofferverklaring van de aangeefster[slachtoffer], zoals door haar op de terechtzitting voorgelezen.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 05 april 2013 te [plaats],[slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] een of meermalen dreigend de woorden toegevoegd: “Ik ga je vermoorden” en/of “Ik kan je vermoorden”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op of omstreeks 05 april 2013 te [plaats], door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en)[slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte
-zijn penis gebracht in de vagina van die [slachtoffer] en/of
-zijn vinger(s) gebracht in de vagina van die [slachtoffer] en/of
-zijn penis gebracht in de mond van die [slachtoffer] en/of
-zijn tong gebracht in de mond van die [slachtoffer]
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte die [slachtoffer]
-in haar vagina en/of schaamlippen heeft gebeten en/of aan die schaamlippen en/of vagina heeft getrokken en/of
-in het gezicht heeft gekrabd en/of geknepen en/of gebeten en/of
-in haar tong heeft gebeten en/of
-in de hals en/of de (onder)arm heeft gebeten en/of
-tegen haar kaak en/of haar hoofd en/of haar lichaam heeft gestompt en/of geslagen en/of
-aan haar haren heeft getrokken en/of
-haar duim (met kracht) naar achteren heeft gebogen
en (aldus) voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
en/of
hij op of omstreeks 05 april 2013 te [plaats], opzettelijk mishandelend zijn levensgezel, althans een persoon, te weten[slachtoffer],
-in haar vagina en/of schaamlippen heeft gebeten en/of aan die schaamtippen en/of vagina heeft getrokken en/of
-in het gezicht heeft gekrabd en/of geknepen en/of gebeten en/of
-in haar tong heeft gebeten en/of
-in de hals en/of de (onder)arm heeft gebeten en/of
-tegen haar kaak en/of haar hoofd en/of haar lichaam heeft gestompt en/of geslagen en/of
-aan haar haren heeft getrokken en/of
-haar duim (met kracht) naar achteren heeft gebogen
waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.

2.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

3.Bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 ten laste gelegde bedreiging en van de onder 2 ten laste gelegde verkrachting en mishandeling. De officier van justitie stelt dat de mishandelingen enerzijds waren gericht op seks en anderzijds waren gericht op het toevoegen van leed bij het slachtoffer.
3.2.
Standpunt van de verdediging
Verdachte ontkent met klem dat hij aangeefster heeft bedreigd, verkracht en mishandeld.
De raadsman stelt zich ten aanzien van de onder 1 ten laste gelegde bedreiging op het standpunt dat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken nu daarvoor onvoldoende steun is te vinden in de bewijsmiddelen. De enige verklaring hieromtrent is de verklaring van de aangeefster. Naast de aangifte is er de letselverklaring, maar daaruit kan volgens de raadsman niet zonder twijfel worden afgeleid dat verdachte zich in bedreigende zin heeft uitgelaten ten opzichte van de aangeefster.
De raadsman stelt zich ten aanzien van de onder 2 ten laste gelegde verkrachting op het standpunt dat uit de bewijsmiddelen niet zonder meer volgt dat er sprake is geweest van seksueel binnendringen door de verdachte bij de aangeefster. Daarnaast stelt de raadsman zich op het standpunt dat niet vaststaat dat verdachte de aangeefster heeft gedwongen tot het ondergaan van seksueel binnendringen. De raadsman stelt dat de aangeefster heeft verklaard dat zij de seks heeft gebruikt om de mishandeling te doen stoppen, waaruit volgens de raadsman kan worden afgeleid dat de verdachte niet uit was op seks, maar daartoe door de aangeefster werd aangezet om hem af te leiden van zijn mishandelingen. De raadsman heeft ten aanzien van de onder 2 ten laste gelegde verkrachting vrijspraak bepleit.
De raadsman stelt zich ten aanzien van de onder 2 ten laste gelegde mishandeling van zijn levensgezel op het standpunt dat de aangeefster mevrouw [slachtoffer] niet valt te kwalificeren als de levensgezel van de verdachte, zodat de verdachte van dit (strafverzwarende) onderdeel van de tenlastelegging dient te worden vrijgesproken.
3.3.
Redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde feit en van de onder 2 ten laste gelegde verkrachting op grond van het volgende.
Op 5 april 2013 werd[getuige 1] gebeld door haar buurvrouw, aangeefster[slachtoffer] . [slachtoffer] vroeg aan de buurvrouw of zij haar kind naar school kon brengen. [slachtoffer] vertelde over de telefoon dat[verdachte] haar die nacht in elkaar had geslagen.[getuige 1] is direct naar de woning van [slachtoffer] gegaan. Toen zij de deur open deed zag[getuige 1] bij [slachtoffer] een dikke wang, een beurs linkeroog en allemaal plekjes in haar gezicht. [slachtoffer] vertelde[getuige 1] dat[verdachte] haar in haar tong had gebeten.[getuige 1] hoorde ook dat [slachtoffer] moeilijk praatte [1] .
Diezelfde ochtend heeft [slachtoffer] haar huisarts [betrokkene] bezocht. De huisarts heeft het volgende letsel waargenomen bij [slachtoffer]: een fors gehavend gelaat, een forse zwelling rechterwang, een kleine zwelling bij het kaakgewricht, een hematoom aan de tong met paarse verkleuring van de tong, een klein scheurtje aan de binnenzijde linker mondhoek, een hematoom onder het linker oog, meerdere hematomen, krassen, afdrukken van nagels en oppervlakkige verwondingen op het gelaat, hematomen en krassen op beide bovenarmen, een bijtafdruk met hematoomvorming op de linker pols, een licht gezwollen duim met beperkte flexie, hematomen aan de binnenzijde van de dijbenen, met name rechts, schrammen binnenzijde rechter dijbeen en 2 laceraties (weefselverscheuringen) labium minora (kleine schaamlip) links. De huisarts heeft een tampon die diep in de schede van de aangeefster zat verwijderd met een kogeltang [2] .
Nadat de aangeefster bij de huisarts was geweest heeft ze diezelfde ochtend nog haar moeder, getuige[getuige 2] gebeld. Moeder is direct naar de woning van de aangeefster gegaan en ze zag bij haar dochter dat haar hele gezicht dik en verwond was. De aangeefster vertelde haar moeder dat[verdachte] haar in haar duim, tong en arm had gebeten. Volgens de getuige heeft haar dochter haar diezelfde dag nog verteld dat ze was verkracht door[verdachte] [3] .
De aangeefster heeft diezelfde ochtend, 5 april 2013, aangifte gedaan van mishandeling, gepleegd door verdachte[verdachte] , met wie zij een relatie heeft. De aangeefster heeft verklaard dat in de nacht van 4 op 5 april 2013 omstreeks 02.00 uur verdachte plotseling in de hal van haar woning aan de[adres 2]stond. Verdachte pakte haar stevig vast en vroeg haar waar die andere man was. De aangeefster moest van verdachte naar boven en moest op bed gaan liggen. Verdachte greep haar vervolgens heel hard in haar gezicht, hij kneep en krabde heel hard in haar gezicht. De aangeefster hoorde de verdachte zeggen: “waar is die andere man”. De aangeefster voelde veel pijn in haar gezicht en zag dat zij bloedde uit haar gezicht. De aangeefster moest vervolgens verdachte een zoen geven. Toen ze dat deed voelde ze dat verdachte haar keihard in haar tong beet. Ze proefde direct bloed en voelde het bloed in haar mond stromen. De aangeefster kon niet uit haar bed komen omdat verdachte haar stevig vast hield. Toen het haar toch bijna lukte om uit bed te komen greep verdachte haar beet en gaf haar een vuistslag op haar rechterkaak. De aangeefster voelde weer veel pijn. Ze hoorde verdachte zeggen: “ik ga je vermoorden [4] .
Omdat tijdens de aangifte van mishandeling was gebleken dat er tussen de aangeefster en verdachte mogelijk iets was voorgevallen op zedengebied hebben de zedenrechercheurs M. Nijs en K.J.A. Slaman op 5 april 2013 een informatief gesprek zeden gevoerd met de aangeefster. In dit gesprek heeft de aangeefster aangegeven dat verdachte haar in haar bed heeft mishandeld en dat zij heeft toegestaan dat hij haar neukte, alleen maar om hem rustig te krijgen zodat de mishandelingen zouden stoppen [5] .
Diezelfde middag is de aangeefster onderzocht door de forensisch arts. B. Kruyver. Hij constateerde bij de aangeefster dezelfde verwondingen zoals ook door de huisarts zijn geconstateerd. De forensisch arts heeft in de letselverklaring geconcludeerd dat het letsel recent is ontstaan. Op basis van het letsel heeft hij geconcludeerd dat er sprake is geweest van stomp inwerkend geweld, zoals bijvoorbeeld vuistslagen of trappen en van scherp inwerkend geweld, zoals bijvoorbeeld krabben met de nagels of bijten. Het letsel aan de linker onderarm en de rechterwang zouden goed kunnen passen bij het type bijtverwonding.
Verder heeft de forensisch arts in de letselverklaring benoemd dat door de huisarts een verwonding aan de linker schaamlip van de aangeefster is gehecht, welke verwonding meer past bij een bijtwond en wat minder bij een eventuele trekwond. De forensisch arts heeft van het letsel van de aangeefster foto’s gemaakt [6] .
Op 7 april 2013 heeft de aangeefster aanvullend verklaard dat zij zich in de nacht van 4 op 5 april 2013 heel erg bedreigd heeft gevoeld. Verdachte heeft die nacht meerdere malen tegen haar gezegd dat hij haar zo kon vermoorden. Verdachte had waanideeën dat ze een andere man zou hebben en mishandelde haar die nacht heel erg. De aangeefster heeft verschillende malen tegen verdachte geroepen dat hij haar pijn deed. Dit drong niet tot verdachte door. Op een vraag van de verbalisant hoe lang de mishandelingen en de zedenfeiten bij elkaar geduurd hebben, heeft de aangeefster verklaard dat alles bij elkaar wel zo’n twee tot drie uur heeft geduurd [7] .
Op 9 april 2013 heeft de aangeefster aangifte gedaan van mishandeling en verkrachting, gepleegd in haar woning aan het[adres 2] in de nacht van 4 op 5 mei 2013, gepleegd door verdachte[verdachte] , met wie zij op dat moment een relatie had.
De aangeefster heeft over de mishandelingen verklaard zoals zij die ook tijdens haar aangifte op 5 april 2013 heeft omschreven. Aangeefster heeft verklaard dat verdachte toen hij bij haar in huis was naar boven wilde om te kijken of er nog een andere man was. Hij vroeg: “ wie is die andere man, en met wie neuk je nog meer”. Aangeefster heeft verklaard dat verdachte naast het bed in de slaapkamer stond en haar hoofd op het bed duwde. Toen hij begon had hij kleren aan, maar hij heeft zich op een gegeven moment uitgekleed. De aangeefster heeft verder verklaard dat verdachte haar waarschijnlijk in haar schaamlip heeft gebeten of daaraan heeft getrokken en dat dit heel zeer deed. De aangeefster heeft verdachte ook gezegd dat het heel zeer deed. Hij wilde evengoed seks hebben en wilde ook dat de aangeefster hem, nadat hij haar in haar tong had gebeten, zou zoenen en pijpen. Ondertussen beet de verdachte de aangeefster in haar linker onderarm. Ook heeft de verdachte de aangeefster in haar nek gebeten en haar een kaakstoot gegeven.
De aangeefster heeft verklaard dat de verdachte tijdens het geweld ook haar duim achterover heeft gebogen en haar nog een kaakstoot heeft gegeven.
De aangeefster heeft verklaard dat zij de seks gebruikte om de verdachte te doen stoppen met het mishandelen. Zij moest de verdachte pijpen en hij heeft ook zijn piemel in haar vagina gedaan. Dit heeft hij meerdere keren gedaan, ook nadat hij haar vagina had beschadigd. Aangeefster heeft tegen de verdachte gezegd dat het pijn deed.
De aangeefster heeft verklaard dat de verdachte ook aan haar schaamlippen heeft getrokken en dat hij heel hard met zijn vingers bij haar naar binnen is geweest. Tijdens het pijpen en tijdens de mishandeling heeft de verdachte plukken haar uit haar hoofd getrokken.
De aangeefster heeft verklaard dat zij tegen de verdachte heeft gezegd dat ze pijn had, ze heeft haar zoon geroepen, ze heeft gezegd dat ze ongesteld was en dat ze een tampon in had, ze heeft meerdere keren gezegd dat ze echt pijn had, ze heeft gehuild en ze heeft gezegd dat hij moest stoppen. Dit kwam niet aan bij de verdachte, hij was niet bereikbaar en niet voor rede vatbaar [8] .
De aangeefster heeft als getuige tegenover de rechter-commissaris haar aangiften bevestigd. Aangeefster heeft verklaard dat het willen van seks eigenlijk meteen een onderwerp was toen verdachte die nacht van 5 april 2013 binnenkwam. Hij wilde toen meteen naar boven om seks te hebben. Zij heeft verklaard dat ze door de verdachte in haar bed is mishandeld en dat zij op een gegeven moment seks met de verdachte heeft toegestaan om hem maar te laten stoppen met de mishandelingen [9] .
De verdachte heeft op de terechtzitting verklaard dat hij in de nacht van 4 op 5 mei 2013 in de woning van de aangeefster was.
3.4.
Bewijsoverweging
De rechtbank is van oordeel dat uit voorgaande bewijsmiddelen volgt dat de verdachte de aangeefster in haar slaapkamer door geweld heeft gedwongen tot het ondergaan van seksuele handelingen waaronder het seksueel binnendringen in haar lichaam. Dat er sprake is geweest van seksueel binnendringen met de penis en vingers van verdachte volgt naar het oordeel van de rechtbank uit de verklaring van aangeefster. De verklaring van aangeefster als geheel wordt ondersteund door het aangetroffen letsel. Wat betreft het seksueel binnendringen kan weliswaar niet worden uitgesloten dat het DNA van verdachte in de vagina van aangeefster daar terecht is gekomen tijdens een seksueel contact vóór 5 april 2013, maar de verklaring van aangeefster op het punt van het binnendringen wordt ondersteund door het aantreffen van een tampon diep in de schede van aangeefster, welke tampon met een kogeltang moest worden verwijderd.
De in de tenlastelegging genoemde geweldshandelingen zijn naar het oordeel van de rechtbank pressiemiddelen geweest, waardoor de aangeefster werd gedwongen om toe te staan dat de verdachte op verschillende momenten die nacht tegen haar zin seksueel bij haar naar binnen drong. De rechtbank gaat er met de officier van justitie van uit dat de aangeefster de seks heeft ervaren als redmiddel om ergere mishandeling van de zijde van de verdachte te voorkomen. Voor zover de verdediging heeft betoogd dat verdachte niet uit was op seks en aangeefster hem daartoe aanzette om hem af te leiden van zijn mishandelingen volgt de rechtbank dit niet. Vast staat dat er eerst geweld tegen aangeefster werd gebruikt alvorens zij seks met verdachte had. Aangeefster heeft als getuige bij de rechter-commissaris verklaard dat verdachte direct seks wilde toen hij binnenkwam en dat hij meteen naar boven wou om seks te hebben. Verder heeft aangeefster bij haar aangifte verklaard dat verdachte zich op een gegeven moment uitkleedde en dat hij met aangeefster seks had nadat hij aangeefster al tot bloedens toe aan haar gezicht en tong had verwond. Verdachte heeft geen feiten en omstandigheden gesteld die aannemelijk kunnen maken dat zijn wijze van handelen niet als dwang kan worden aangemerkt en evenmin dat deze dwang niet was gericht op het hebben van seks.
De rechtbank zal de geweldshandelingen onder 2 ten laste gelegd als mishandeling uitstrepen en zal de geweldshandelingen opnemen in de hierna te noemen bewezenverklaring van de verkrachting.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de onder 1 tenlastegelegde bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht wettig en overtuigend is bewezen. Hoewel de aangeefster de enige is die hierover heeft verklaard is de rechtbank, met de officier van justitie, van oordeel dat, gelet op de consistentie van de door de aangeefster afgelegde verklaringen en de mate van het door de verdachte toegepaste geweld, de bewoordingen of woorden van gelijke dreigende aard of strekking door de verdachte zijn gebezigd tijdens het plegen van voornoemde seksuele handelingen met de aangeefster. De aangeefster heeft verschillende keren verklaard dat zij zich zeer bedreigd heeft gevoeld.
3.5.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat
Feit 1:
hij op 5 april 2013 te [plaats],[slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer]
meermalen dreigend de woorden toegevoegd: "Ik ga je vermoorden" en/of "Ik kan je vermoorden", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Feit 2:
hij op 5 april 2013 te [plaats], door geweld[slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel
binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte
-zijn penis gebracht in de vagina van die [slachtoffer] en
-zijn vinger(s) gebracht in de vagina van die [slachtoffer] en
-zijn penis gebracht in de mond van die [slachtoffer] en
en bestaande dat geweld hierin dat verdachte die [slachtoffer]
-in haar schaamlip heeft gebeten en/of aan schaamlippen heeft getrokken en
-in het gezicht heeft gekrabd en geknepen en gebeten en
-in haar tong heeft gebeten en
-in de hals en de onderarm heeft gebeten en
-tegen haar kaak en haar hoofd en haar lichaam heeft gestompt en/of geslagen en
-aan haar haren heeft getrokken en
-haar duim naar achteren heeft gebogen.
Hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

4.Kwalificatie en strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 2:
Verkrachting.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is derhalve strafbaar.

5.Strafbaarheid van verdachte

De verdachte is gedurende zeven weken geobserveerd in het Pieter Baan Centrum in Utrecht. Tijdens de observatie is de verdachte door een psychiater en een psycholoog onderzocht. De verdachte heeft slechts in beperkte mate meegewerkt aan het gedragskundig onderzoek en heeft niet over de feiten willen spreken. De psychiater en de psycholoog achten de verdachte voor de onderhavige feiten ten minste verminderd toerekeningsvatbaar.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is derhalve strafbaar.

6.Motivering van de sancties

6.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht en dat daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege (hierna te noemen: TBS) zal worden gelast.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit de verdachte vrij te spreken van de aan hem ten laste gelegde feiten. Subsidiair heeft de raadsman in zijn pleitnota gesteld dat de verdachte niet heeft meegewerkt aan het onderzoek in het Pieter Baan Centrum en dat de deskundigen desondanks concluderen dat sprake is van verminderde toerekeningsvatbaarheid en een terbeschikkingstelling adviseren. De verdediging heeft sterk het idee dat de conclusies uit het onderzoek gekleurd zijn door de inhoud van het strafdossier. De raadsman stelt dat de deskundigen op voorhand het strafdossier is toegestuurd en dat hun advies met name is gestoeld op de inhoud van het dossier, met name de inhoud van de verklaringen van de aangeefster. De raadsman meent dat er sprake is van een vooringenomen en dus gemankeerd advies en verzoekt de rechtbank dit advies, dat op cruciale punten onvoldoende is onderbouwd, voor de beoordeling van de strafbaarheid van de verdachte terzijde te stellen. De raadsman stelt voorts dat terughoudend moet worden omgegaan met de voor het advies gebruikte risicotaxatie-instrumenten HCR-20 en de SAPROF, nu de HCR-20 een niet gevalideerd instrument is en de SAPROF is gebruikt in combinatie met de HCR-20.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de sancties die aan verdachte moeten worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, alsmede de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging en verkrachting van zijn voormalige vriendin. Hij heeft de feiten gepleegd in de slaapkamer in de woning van de aangeefster, een plek waar zij zich bij uitstek veilig zou mogen weten. De verdachte heeft de feiten gepleegd, terwijl in een andere slaapkamer de minderjarige kinderen van de aangeefster lagen te slapen. De verdachte heeft de aangeefster urenlang door geweld gedwongen toe te staan dat hij seksuele handelingen met haar pleegde, waaronder het seksueel binnendringen in het lichaam. Tijdens deze gewelddadige handelingen heeft de verdachte de aangeefster bedreigd met de dood. Deze feiten moeten voor de aangeefster bijzonder beangstigend zijn geweest. De verdachte heeft de integriteit van het lichaam en de geest van de aangeefster op grove wijze geschonden. Bovendien draagt een dergelijk misdrijf een voor de rechtsorde bijzonder schokkend karakter en veroorzaakt het sterke gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij.
Uit de schriftelijke slachtofferverklaring van de aangeefster blijkt dat zij nog steeds kampt met de psychische gevolgen van hetgeen haar door de verdachte is aangedaan.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- het op naam van de verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 11 maart 2014, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder terzake van geweldsdelicten onherroepelijk tot (vrijheidsbenemende) straffen is veroordeeld.
Dit heeft de verdachte er kennelijk niet van kunnen weerhouden te recidiveren.
- het over de verdachte uitgebrachte rapport van het Pieter Baan Centrum (NIFP), gedateerd 7 april 2014. De psychiater en de psycholoog concluderen dat, hoewel betrokkene in beperkte mate heeft meegewerkt aan het onderzoek, waarbij hij niet of nauwelijks over de feiten heeft willen praten, ten tijde van de ten laste gelegde feiten sprake was van een ziekelijke stoornis en/of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. De precieze aard en omvang van betrokkenes pathologie kon vanwege zijn weigering en het gebrek aan collaterale informatie niet worden vastgesteld, maar binnen deze pathologie vallen drie aspecten in het bijzonder op. Onderzoekers hebben in het contact met betrokkene en op grond van betrokkenes functioneren tijdens zijn verblijf in het PBC de overtuiging gekregen dat hij in de praktijk op een zwakbegaafd niveau functioneert. Ten tweede valt betrokkenes achterdocht op, die verder gaat dan wat eventueel zou passen bij een beperkte intelligentie en die soms zodanig is dat van paranoïdie moet worden gesproken. Als derde aspect valt op dat betrokkene op veel momenten blijk geeft van een zelfingenomenheid, zichzelf opblaast en opschepperig doet over zijn eigen kwaliteiten. De onderzoekers achten de drie genoemde aspecten zodanig beperkend aanwezig dat het voor betrokkene vrijwel onmogelijk is zelfstandig adequaat in de maatschappij te functioneren. Betrokkenes beperkte intelligentie, zijn paranoïdie en zijn dominante zelfingenomenheid zijn zodanig verweven met zijn functioneren dat geconcludeerd wordt dat zij al geruime tijd, vermoedelijk vele jaren lang, bestaan.
Uit wat de aangeefster heeft verklaard concluderen de onderzoekers dat er ten tijde van de feiten bij betrokkene sprake was van paranoïde waanvorming en dat hij onder invloed hiervan heeft gehandeld. Het thema van zijn overtuiging betrof opnieuw het vreemdgaan van een partner, zoals dat ook in eerdere relaties het geval was geweest. Ook in de relatie met aangeefster was hij ervan overtuigd dat zijn partner contact had met andere mannen en vreemd ging. Betrokkene liet zich in deze overtuiging niet corrigeren en zijn boosheid of woede hierover heeft hij op aangeefster bot gevierd. Daarnaast hebben betrokkenes beperkte vaardigheden om problemen op een adequate manier op te lossen, zijn grootheidsideeën en middelengebruik mogelijk ook in enige mate doorgewerkt. Onderzoekers achten betrokkene voor de feiten ten minste verminderd toerekeningsvatbaar. Hoewel betrokkenes psychiatrische toestand op dat moment, voor zover dat gereconstrueerd kan worden uit de verklaringen van aangeefster, aanleiding geeft om een verdergaande vermindering van de toerekeningsvatbaarheid te veronderstellen, menen de onderzoekers dat het onderzoek te veel beperkingen met zich meegebracht heeft, om deze verdergaande vermindering voldoende te kunnen onderbouwen.
De kans op herhaling van feiten, zoals ten laste gelegd, wordt door de onderzoekers als hoog ingeschat. Vooral de reeds lang bestaande paranoïdie, die soms waanachtige vormen aanneemt, baart zorgen.
Ook wanneer gebruik wordt gemaakt van de instrumenten HCR-20 en de SAPROF, dan blijkt ook dat bij gebruik van deze instrumenten gekomen wordt tot een hoge kans op herhaling.
Vanwege de aanwezigheid van een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van de geestvermogens en de doorwerking hiervan in de onderhavige feiten, en gelet op de hoge kans op herhaling van dergelijke feiten in samenhang van de pathologie van betrokkene achten de onderzoekers behandeling noodzakelijk teneinde het recidivegevaar te doen verminderen.
In het verleden is er nooit een behandeling op gang gekomen. Betrokkene vindt niet alleen dat er niets met hem aan de hand is; hij wil ook absoluut niet meewerken aan een dergelijke behandeling en hij is extreem wantrouwend naar psychiaters en psychologen. Een minder vergaand kader dan een terbeschikkingstelling zal naar de overtuiging van de onderzoekers dan ook gedoemd zijn te mislukken.
Geadviseerd wordt dan ook betrokkene de maatregel van terbeschikkingstelling op te leggen met bevel tot verpleging van overheidswege.
De raadsman heeft in zijn pleitnota gesteld dat de deskundigen van het Pieter Baan Centrum een gemankeerd en vooringenomen advies hebben opgesteld.
De rechtbank heeft geen redenen om te twijfelen aan de deskundigheid van de opstellers van het rapport en het advies van het Pieter Baan Centrum. Het had op de weg van de raadsman gelegen, gelet op zijn standpunt, om een tegenonderzoek aan te vragen.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de genoemde risicotaxatie instrumenten HCR-20 en SAPROF door de onderzoekers van het Pieter Baan Centrum mochten worden gebruikt voor het advies nu deze instrumenten in de psychiatrie algemeen erkend zijn als risicotaxatie-instrument.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur moet worden opgelegd en dat de verdachte ter beschikking dient te worden gesteld, met bevel tot verpleging van overheidswege.
6.4.
Vrijheidsbenemende maatregel
De rechtbank is van oordeel dat de terbeschikkingstelling van verdachte dient te worden gelast en dat zijn verpleging van overheidswege dient te worden bevolen, nu bij verdachte tijdens het begaan van de feiten een gebrekkige ontwikkeling en een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, het door verdachte begane feit onder 2 een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen het opleggen van deze maatregel eist.
Nu de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd terzake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten verkrachting, kan de totale duur van de maatregel een periode van vier jaar te boven kan gaan.

7.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij[slachtoffer] heeft via de gemachtigde raadsman mr. E.H. Hoorenman een vordering tot schadevergoeding van € 6.669,32 ingediend tegen verdachte wegens materiële en immateriële schade die zij als gevolg van de ten laste gelegde feiten zou hebben geleden, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag. De gestelde schade bestaat uit € 1.669,32 materiële schade en € 5.000,- immateriële schade.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade rechtstreeks voortvloeit uit de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten. Vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 3.500,- komt de rechtbank billijk voor gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter terechtzitting. De vordering zal dan ook worden toegewezen tot een bedrag van € 5.169,32, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 mei 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Daarnaast dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken. De tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten worden vastgesteld op nihil.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk moet worden verklaard, nu de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering desgewenst aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
De rechtbank ziet als gevolg van verdachtes onder 1 en 2 bewezen verklaarde handelen, kort gezegd: bedreiging en verkrachting, aanleiding ter zake van de vordering van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De volgende wetsartikelen zijn van toepassing:
Artikelen 36f, 37a, 37b, 57, 242 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor onder 3.5 weergegeven.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt hem daarvan vrij.
Bepaalt dat de onder 3.5 bewezen verklaarde feiten de hierboven onder 4. vermelde strafbare feiten opleveren.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) jaren.
Bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld, en beveelt dat hij van overheidswege wordt verpleegd.
Wijst toede vordering tot vergoeding van de door de benadeelde partij[slachtoffer]geleden schade tot een bedrag van
€ 5.169,32, bestaande uit € 1.669,32 voor de materiële en
€ 3.500,- voor de immateriële schade, en veroordeelt verdachte tot betaling van dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 mei 2013 tot aan de dag der algehele voldoening, aan[slachtoffer], voornoemd, tegen behoorlijk bewijs van kwijting.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging alsnog te maken.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Legt verdachte als
schadevergoedingsmaatregelten behoeve van slachtoffer[slachtoffer] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 5.169,32, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 mei 2013 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling of verhaal te vervangen door
60 dagenhechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat betalingen aan de benadeelde partij in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de Staat en dat betalingen aan de Staat in mindering strekken op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum
Dit vonnis is gewezen door
mr. S.I.A.C. Angenent-Bakker, voorzitter,
mr. A.E. Patijn en mr. G.D.M. Hoedemaker, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier G.A.M. Delis,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 april 2014.
Mr. G.D.M. Hoedemaker is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het proces-verbaal met het nummer PL10RR 2013034340-6, gedateerd 13 april 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren K.J.A. Slaman en M. Smit, houdende de verklaring van de getuige[getuige 1], doorgenummerde blz. 51 t/m 56.
2.Een geschrift, zijnde een consultverslag d.d. 5 april 2013, opgemaakt door de huisarts [betrokkene], doorgenummerde blz. 59 en 60.
3.Het proces-verbaal met het nummer PL10RR 2013034340-11, gedateerd 20 april 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren K.J.A. Slaman en D.F. van Lohuizen, houdende de verklaring van de getuige[getuige 2], doorgenummerde blz. 46 t/m 50.
4.Het proces-verbaal met het nummer PL10FR 2013034151-1, gedateerd 5 april 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar B.C. ten Bruggencate, houdende de aangifte van[slachtoffer] van mishandeling d.d. 5 april 2013, doorgenummerde blz. 6 t/m 8 aanvullend pv.
5.Het proces-verbaal van bevindingen met het nummer PL10RR 2013034340-2, gedateerd 8 april 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren M. Nijs en K.J.A. Slaman, doorgenummerde blz. 20 t/m 23.
6.Een geschrift, zijnde een letselverklaring d.d. 5 april 2013, opgemaakt door de forensisch geneeskundige B. Kruyver, inclusief foto’s, doorgenummerde blz. 62 t/m 68.
7.Het proces-verbaal met het nummer PL10ZK 2013034151-11, gedateerd 7 april 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar M.I.J. Tromp, houdende de aanvullende verklaring van aangeefster d.d. 7 april 2013, doorgenummerde blz. 22 t/m 25 aanvullend proces-verbaal.
8.Het proces-verbaal met het nummer PL10RR 2013034340-1, gedateerd 9 april 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren K.J.A. Slaman en M. Nijs, houdende de aangifte van verkrachting door[slachtoffer], doorgenummerde blz. 25 en 37 t/m 44.
9.Het proces-verbaal van verhoor van de getuige[slachtoffer] tegenover de rechter-commissaris d.d. 1 oktober 2013.