ECLI:NL:RBNHO:2014:3836

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
28 april 2014
Publicatiedatum
28 april 2014
Zaaknummer
AWB-14_1286 bz
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.M. Janse van Mantgem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake handhaving van ligplaatsvergunning voor woonschip

Op 28 april 2014 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoekster die een woonschip had afgemeerd zonder de benodigde ligplaatsvergunning. De verzoekster had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad, dat haar had gelast het woonschip te verwijderen op straffe van een dwangsom van € 10.000,-. De voorzieningenrechter oordeelde dat het afgemeerd houden van het woonschip in strijd was met de bestemming 'Water' en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het college zouden verplichten om van handhavend optreden af te zien. De voorzieningenrechter concludeerde dat de handhaving in het algemeen belang was en dat de verzoekster geen concreet zicht op legalisering had, aangezien haar aanvraag voor een ligplaatsvergunning was geweigerd. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, waarbij hij benadrukte dat de omstandigheden van de verzoekster niet uitzonderlijk genoeg waren om van handhaving af te zien. De uitspraak werd openbaar gemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 14/1286
uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 april 2014 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[naam 1], te [woonplaats], verzoekster,
en
het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad, verweerder
(gemachtigde: mr. M.J.P. Kamp).

Procesverloop

Bij besluit van 25 maart 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder verzoekster gelast om binnen 4 weken na dagtekening van de beschikking het door verzoekster afgemeerde woonschip in het water grenzend aan het perceel [adres ], te verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van een dwangsom van € 10.000,- ineens.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Zij verzoekt om opschorting van het handhavingstraject totdat de bestuursrechter uitspraak heeft gedaan op haar beroep gericht tegen de weigering van verweerder ligplaatsvergunning te verlenen voor het betreffende woonschip op deze locatie.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 april 2014. Verzoekster is verschenen, vergezeld van haar echtgenoot [naam 2] en haar broer[naam 3]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door P. Hoogcarspel, beiden werkzaam bij de gemeente Zaanstad.

Overwegingen

1.
Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd aangegeven de begunstigingstermijn op te schorten tot de voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan.
2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat verzoekster in strijd met de bestemming en zonder te beschikken over een ligplaatsvergunning een woonschip heeft afgemeerd aan het perceel [adres ]. Verweerder is hierop overgegaan tot handhavend optreden teneinde de overtredingen ongedaan te maken.
3.
De voorzieningenrechter dient allereerst te onderzoeken of verweerder bevoegd is handhavend op te treden. Uit artikel 125 van de Gemeentewet volgt dat verweerder bevoegd is handhavend op te treden als sprake is van overtreding van gemeentelijke regels.
3.1
Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Zaanse Schans e.o.” rust op het water waarin het woonschip is afgemeerd de bestemming “Water”. Ingevolge artikel 17.1 van de bij het bestemmingsplan behorende planvoorschriften zijn de voor “Water” aangewezen gronden onder meer bestemd voor water met een functie voor de waterhuishouding, - berging, - lopen, - werken en de waterrecreatie en beroepsmatig varen, waterstaatkundige werken, steigers en calamiteitenpalen en bruggen.
Ingevolge artikel 17.4, onder b, van de planvoorschriften wordt tot gebruik strijdig met de bestemming in ieder geval gerekend het voortdurend afgemeerd houden van woonschepen, woonarken of anderszins vaartuigen die zijn bestemd voor wonen of het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten, dan wel daarvoor worden gebruikt, op gronden waar dit niet uitdrukkelijk is toegestaan.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Woonschepenverordening Zaanstad 2010 (hierna: de verordening) is het verboden in openbaar water met een woonschip ligplaats in te nemen of te hebben, of een ligplaats voor een woonschip beschikbaar te stellen.
Ingevolge het tweede lid geldt voorgaand verbod niet voor een woonschip in aanbouw of ter reparatie op een scheepswerf of reparatie-inrichting, een en ander ter beoordeling van het college.
Ingevolge artikel 4 van de verordening kan het college in afwijking van het verbod in artikel 3 op aanvraag aan de eigenaar vergunning verlenen om met een woonschip in openbaar water een aangewezen ligplaats in te nemen, te hebben of beschikbaar te stellen.
Op 17 oktober 2013 is door de gemeenteraad het Aanwijzingsbesluit Overig Zaanstad vastgesteld. De betreffende locatie is niet als zodanig aangewezen in dit aanwijzingsbesluit.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, onder c, van de verordening wordt een ligplaatsvergunning geweigerd indien de vergunningverlening zou leiden tot afwijking van het aanwijzingsbesluit.
De door verzoekster aangevraagde ligplaatsvergunning is door verweerder geweigerd bij besluit van 25 september 2013 omdat de betreffende locatie niet is aangewezen in het aanwijzingsbesluit. In de beslissing op bezwaar van 27 januari 2014 heeft verweerder dit besluit gehandhaafd.
3.2
Gelet op het bepaalde in artikel 17.4 van de planvoorschriften dient het afgemeerd houden van een woonschip op deze locatie te worden aangemerkt als gebruik in strijd met de bestemming “Water”. Voorts wordt met het woonschip zonder vergunning ligplaats ingenomen op een locatie die daartoe niet is aangewezen, hetgeen een overtreding is van artikel 3 van de verordening. Verweerder is bevoegd handhavend op te treden.
4.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
5.
Verzoekster voert aan dat in het onderhavige geval sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat verweerder van handhavend optreden moet afzien. Zij stelt dat handhavend optreden onevenredig is in verhouding tot het te dienen belang. Zij voert daartoe – kort samengevat – aan dat de overtreding de openbare orde en veiligheid niet in geding brengt en evenmin anderen overlast bezorgt of schade toebrengt. Het algemeen belang dat zou zijn gediend met handhaving is, aldus verzoekster niet duidelijk, terwijl daarentegen haar belang bij een tijdelijk gedogen van de overtredingen groot is.
Verzoekster heeft het woonschip al gekocht en tijdelijk aan het perceel afgemeerd teneinde extra financiële ruimte te verkrijgen om het monumentale pand op het perceel weer in goede conditie te kunnen brengen en houden. In dat pand heeft zij haar atelier gevestigd en woont ook haar moeder, die voor dagelijkse hulp van verzoekster afhankelijk is.
5.1
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is geen sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat verweerder van handhavend optreden moet afzien, nu gelet op de geweigerde ligplaatsvergunning geen sprake is van concreet zicht op legalisering. Het feit dat de beslissing op de aanvraag om ligplaatsvergunning nog niet onherroepelijk is doet daaraan niet af.
De omstandigheden die verzoekster hebben doen besluiten tot de aankoop van het woonschip en bewoning ervan zijn niet zodanig uitzonderlijk dat verweerder hierom van handhaving moet afzien. De aankoop van het woonschip zonder te beschikken over de daartoe benodigde vergunning komt voor rekening en risico van verzoekster.
Verweerder heeft voorts in de gestelde tijdelijke situatie geen aanleiding hoeven zien om van handhaving af te zien, reeds omdat de tijdelijkheid te onbepaald is.
Verweerder heeft het algemeen belang dat is gediend bij handhaving, waaronder het gevaar voor precedentwerking ten aanzien van andere (potentiële) bewoners van woonschepen, dan ook kunnen laten prevaleren boven het belang van verzoekster.
6.
Het beroep van verzoekster op het gelijkheidsbeginsel treft geen doel. Het woonschip waarnaar verzoekster verwijst ligt op een daartoe aangewezen locatie en beschikt over een ligplaatsvergunning. Reeds daarom kan dit woonschip niet als vergelijkbaar geval worden aangemerkt. Door verzoekster zijn geen andere concrete gevallen aangedragen.
7.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
8.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. Y.R. Boonstra - van Herwijnen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 april 2014.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.