In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 1 mei 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, waarin werd bepaald dat zij ten onrechte een WW-uitkering en een faillissementsuitkering had ontvangen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres op basis van een gefingeerd dienstverband bij [bedrijf] BV een WW-uitkering ontving over de periode van 30 november 2009 tot en met 28 februari 2010, en een faillissementsuitkering over de periode van 1 juni 2009 tot en met 27 november 2009. Verweerder had eerder besloten dat eiseres een bedrag van € 8.891,39 en € 20.395,46 moest terugbetalen, wat eiseres betwistte.
Tijdens de zitting op 15 april 2014 is eiseres niet verschenen, terwijl verweerder vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht, waaronder de faillietverklaring van [bedrijf] BV op 14 oktober 2009 en de aangifte van faillissementsfraude door de curator. De rechtbank concludeert dat er geen sprake was van een privaatrechtelijke dienstbetrekking, waardoor eiseres niet verzekerd was voor de werknemersverzekeringen en geen recht had op de uitkeringen. Eiseres' beroep werd als ongegrond verklaard, omdat haar argumenten niet voldoende onderbouwd waren en de rechtbank verweerder's standpunt voldoende gemotiveerd achtte.
De rechtbank heeft de beslissing openbaar uitgesproken en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Eiseres kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.