ECLI:NL:RBNHO:2014:3785

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 april 2014
Publicatiedatum
25 april 2014
Zaaknummer
C-15-211880 - KG ZA 14-106
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opgave van gegevens en verbod op vervalsing van tekeningen in kort geding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 29 april 2014 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiser en gedaagde. Eiser vorderde onder andere dat gedaagde zou worden veroordeeld om opgave te doen van de natuurlijke en/of rechtspersonen aan wie gedaagde vervalste en/of gekopieerde tekeningen heeft overgedragen, alsook om alle vervalsingen en/of kopieën aan eiser ter hand te stellen. Eiser stelde dat gedaagde in strijd handelde met een wettelijke plicht, waardoor eiser schade zou lijden. Gedaagde voerde verweer en betwistte de vorderingen van eiser.

De voorzieningenrechter oordeelde dat aan de vordering geen auteursrecht of onrechtmatig gebruik van know-how ten grondslag lag, maar dat de vordering enkel was gestoeld op de gestelde eigendom van eiser op de tekening. De voorzieningenrechter concludeerde dat eiser onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat hij de exclusief eigenaar van de tekening was. Er waren meerdere rechthebbenden op de tekening, en de eigendom leek bij verschillende partijen te berusten, waaronder JHS Technology BV, dat inmiddels failliet was verklaard. De voorzieningenrechter merkte op dat er geen bewijs was dat de eigendom van de tekening aan eiser was overgedragen.

Uiteindelijk weigerde de voorzieningenrechter de gevraagde voorziening en veroordeelde eiser in de proceskosten aan de zijde van gedaagde, die op € 1.098,00 werden begroot. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en kan binnen vier weken na de uitspraak in hoger beroep worden aangevochten bij het Gerechtshof te Amsterdam.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling privaatrecht
Sectie Handel & Insolventie
zaaknummer / rolnummer: C/15/211880 / KG ZA 14-106
Vonnis in kort geding van 29 april 2014 (bij vervroeging)
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats],
eiser,
advocaat mr. F.W.P. Wolters te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats],
gedaagde,
advocaat mr. J.S. Hofhuis te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van [eiser]
  • de pleitnota van [gedaagde].
1.2.
Na uitroeping van de zaak verschijnen:
  • [eiser]
  • mr. Wolters voornoemd
  • [gedaagde]
- mr. Hofhuis voornoemd.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
[eiser] vordert dat
het de E.A. Heer/Vrouwe Voorzieningenrechter behage bij vonnis in kort geding, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, gedaagde te veroordelen terstond na de betekening van het in deze te wijzen vonnis,
• aan [eiser] opgave te doen, met vermelding van de juiste en actuele woonplaats, vestigingsplaats en/of de plaats waar wordt kantoorgehouden, van de natuurlijke en/of rechtspersonen aan wie gedaagde de vervalste en/of gekopieerde tekeningen heeft overgedragen in eigendom, heeft uitgeleend, heeft verhuurd, of op welke andere wijze dan ook ter beschikking heeft gesteld;
• aan [eiser] opgave te doen van derden die de productielijn SAO PAULO aan de hand van deze tekeningen hebben gebouwd en/of in aanbouw hebben genomen;
• alle vervalsingen en/of kopieën, die gedaagde onder zich heeft en/of aan derden ter beschikking heeft gesteld, aan [eiser] in persoon ter hand te stellen;
• [gedaagde] te verbieden [eisers] tekeningen te vervalsen en/of te kopiëren en/of te vermenigvuldigen;
op straffe van de verbeurte door gedaagde van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van € 250.000,— voor elke dag, of deel van een dag, die gedaagde weigert aan haar veroordeling te voldoen en/of voor elke overtreding van de veroordeling, althans een zodanig bedrag als de E.A. Heer/Vrouwe Voorzieningenrechter in goede justitie zal vermenen te behoren. Kosten rechtens.
2.2.
Aan zijn vorderingen legt [eiser] – samengevat – ten grondslag dat [gedaagde] handelt in strijd met een op hem rustende wettelijke plicht uit hoofde van artikel 7A:1781 BW en/of de zorgvuldigheidsnorm ex artikel 6:162 lid 2 BW, als gevolg waarvan [eiser] schade lijdt.
2.3.
[gedaagde] voert verweer.
2.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
De advocaat van [eiser] heeft ter zitting desgevraagd aangegeven dat aan de vordering geen auteursrecht of onrechtmatig gebruik van know-how ten grondslag ligt. De vordering is naar eigen zeggen slechts gestoeld op de gestelde (naar de voorzieningenrechter begrijpt: exclusieve)
eigendomvan [eiser] op de in de dagvaarding bedoelde tekening. Het onderhavige geschil draait dan ook primair om de vraag of aan [eiser] enige exclusieve eigendomsrechten op de tekening toekomen. De voorzieningenrechter overweegt daarover als volgt.
3.2.
Vooropgesteld wordt dat kennelijk van enigerlei aangevraagd of verleend octrooi m.b.t de bedoelde tekening geen sprake is, terwijl evenmin sprake is van een akte als bedoeld in artikel 2 lid 2 van de Auteurswet. Op de tekening zelf staat vermeld “
Deze tekening is het eigendom van JHS Technology bv. Auteurs- en octrooirechten voorbehouden”. Zo er oorspronkelijk al één rechthebbende op de tekening was, dan zou dat op grond hiervan JHS Technology BV (hierna: JHS) zijn. Tussen partijen is echter niet in geschil dat JHS al geruime tijd geleden is gefailleerd. Weliswaar heeft [eiser] een verklaring overgelegd van de voormalig bestuurder van JHS, […], dat “
de tekeningen (…) en de voorbehouden auteurs en octrooirechten, aan [eiser] in 2002 in eigendom overgedragen”zijn, maar dat kan [eiser] niet baten. Nog los van het feit dat, als gezegd, op grond van artikel 2 lid 2 van de Auteurswet voor de gehele of gedeeltelijke overdracht van het auteursrecht een daartoe bestemde akte vereist is, heeft de vordering zoals door [eiser] gesteld ook geen auteursrechtelijke grondslag.
Daar komt bij dat uit alle door [gedaagde] in het geding gebrachte stukken lijkt te volgen dat er niet één maar meerdere rechthebbenden op de tekening zijn. Bij overeenkomst van 10 augustus 2001 zijn [eiser] en diens zakelijk partner [X] immers overeengekomen dat hun in oprichting zijnde vennootschap Best Quality Snacks BV i/o (hierna: BQS) alle bouwplannen voor de machines en de know-how voor de productie en ontwikkeling zou verzorgen. Uit de kort nadien gesloten geheimhoudingsverklaring van 13 augustus 2001 volgt bovendien dat alle (rechten op de) documenten bij de oprichtende partijen gezamenlijk (te weten “
BQS and/or Zeeniʼs Trading Agency and/or Specialty Snack Manufacturing and/or their subsidiaries or affiliated other companies”) – rusten, zodat van één (exclusief) eigenaar geen sprake is. Gesteld noch gebleken is dat deze partijen de eigendom op de tekening als zodanig aan één van hen (JHS dan wel [eiser]) hebben overgedragen, zodat moet worden aangenomen dat de eigendom nog altijd bij voornoemde partijen gezamenlijk berust. Dat [eiser] stelt ‘de geestelijk vader’ van de tekening te zijn, schept – wat daar ook van zij – nog geen (exclusief) eigendom daarvan.
3.3.
Het standpunt van [eiser] dat in de bovenvermelde overeenkomst en geheimhoudingsverklaring een niet bestaande vennootschap (BQS) is genoemd (zodat, naar de voorzieningenrechter dit standpunt begrijpt, het beroep van [gedaagde] op die stukken geen doel zou kunnen treffen) deelt de voorzieningenrechter niet. Uit de feitelijke gang van zaken vanaf voornoemde overeenkomst en geheimhoudingsverklaring valt af te leiden dat alle verplichtingen waartoe BQS zich daarin gecommitteerd heeft, feitelijk door de naderhand door (de beheersvennootschappen van) [eiser] en [X] opgerichte vennootschap Snacktec, zijn verricht. Gelet op de datum van voornoemde overeenkomst en geheimhoudingsverklaring enerzijds, en het feit dat BQS i/o nooit daadwerkelijk opgericht is, maar Snacktec wel, waarbij uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel volgt dat de startdatum van die laatste onderneming 1 augustus 2001 is en de akte van oprichting van 30 oktober 2001 dateert, acht de voorzieningenrechter het zonneklaar dat Snacktec in de plaats is getreden van BQS ten behoeve van de uitvoering van de vorenstaande overeenkomsten. De betwisting ter zitting door de advocaat van [eiser] dat BQS de rechtsvoorganger van Snacktec zou zijn, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook tegen beter weten in.
3.4.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft [eiser] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij de exclusief eigenaar van de tekening in kwestie is. Aangezien zijn eigen rechtspositie ten opzichte van de tekening niet voldoende aannemelijk is geworden, kunnen de feiten de vordering niet dragen en komt de voorzieningenrechter niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de grondslagen. De gevraagde voorziening dient dan ook te worden geweigerd.
3.5.
Ten overvloede merkt de voorzieningenrechter op dat ook in het geval [eiser] er wel in zou zijn geslaagd om zijn eigendomsrecht op de tekening voorshands voldoende aannemelijk te maken, dit hem niet zou hebben gebaat. In dat geval had de voorzieningenrechter het standpunt van [gedaagde] gevolgd dat alle handelingen met de tekening niet door [gedaagde] in privé maar door diens vennootschap Alma BV zijn verricht, zodat [eiser] – nog los van de vraag of in dat geval überhaupt sprake kan zijn geweest van enige inbreuk – niet ontvankelijk zou zijn verklaard in zijn vordering jegens [gedaagde].
3.6.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 282,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.098,00

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
weigert de voorziening,
4.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.098,00,
4.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Th.S. Röell en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.M.P. Langeveld op 29 april 2014. [1]

Voetnoten

1.Conc.: 936