ECLI:NL:RBNHO:2014:3618

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
29 april 2014
Publicatiedatum
22 april 2014
Zaaknummer
AWB-13_3255
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Teruggaaf omzetbelasting en pro rata aftrek voor ondernemers in de horeca

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 29 april 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen [X1] B.V. en [X2] B.V. c.s. en de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam, over de teruggaaf van omzetbelasting. Eiseres, een groep van ondernemingen die actief zijn in de horeca, had verzocht om een teruggaaf van omzetbelasting voor het tijdvak december 2010. De inspecteur had eerder een teruggaaf verleend, maar dit was niet integraal, omdat eiseres niet aan de voorwaarden voldeed voor een volledige aftrek van de voorbelasting. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres recht heeft op een pro rata aftrek van de voorbelasting, omdat zij zowel belaste als onbelaste prestaties verricht. De rechtbank heeft de pro rata vastgesteld op 28%, zoals door de inspecteur berekend op basis van de door eiseres overgelegde cijfers.

De rechtbank heeft in haar beoordeling benadrukt dat het recht op aftrek van voorbelasting alleen mogelijk is voor zover de goederen en diensten door de ondernemer worden gebruikt voor belaste handelingen. Dit betekent dat voor onbelaste handelingen, zoals de verkoop van softdrugs, geen recht op aftrek bestaat. Eiseres stelde dat de kosten voor het gebruiksrecht van een merk volledig aftrekbaar zouden moeten zijn, maar de rechtbank oordeelde dat deze kosten als algemene kosten moeten worden beschouwd en dat de aftrek dus op basis van de pro rata moet plaatsvinden.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard, wat betekent dat de inspecteur de teruggaaf niet op een te laag bedrag heeft vastgesteld. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 13/3255
Uitspraakdatum: 29 april 2014
Uitspraak van de meervoudige kamer in het geding tussen
[X1] B.V. en[X2] B.V. c.s., gevestigd te[Z], eiseres,
gemachtigde: mr. J.L. Vissers,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam, verweerder.

1.Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft bij beschikking van 15 maart 2013 besloten aan eiseres geen teruggaaf omzetbelasting te verlenen voor het tijdvak december 2010.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 1 juni 2013 een teruggaaf verleend van
€ 21.345.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 april 2014.
Namens eiseres is verschenen de gemachtigde, bijgestaan door zijn kantoorgenoot
J. Wassink. Namens verweerder zijn verschenen mr. H.R. Groen en R.A. Korver.

2.Tussen partijen vaststaande feiten

2.1.
Eiseres is ondernemer voor de heffing van omzetbelasting en bestaat uit [A] B.V., [B] B.V., [C] B.V., [D] B.V., [E] B.V.,[X2] B.V., [G]B.V. en [F] B.V. [C] B.V. en [D] B.V. exploiteren een coffeeshop waar softdrugs worden verkocht. [E] B.V. exploiteert een wodka bar/café. [F] B.V. exploiteert een wijnbar/brasserie en [G]B.V. exploiteert een bar/café. [B] B.V. verzorgt de inkoop van dranken voor de leden van eiseres die een etablissement exploiteren waar dranken worden verkocht.[X2] B.V. verzorgt het uitlenen van personeel aan de overige leden van eiseres. [A] B.V. verricht houdster- en bestuursactiviteiten ten behoeve van de overige leden van eiseres.
2.2.
[A] B.V. heeft van [H] B.V. i.o. het recht verkregen om de formule c.q. het businessmodel van het merk [I]’s’ te gebruiken binnen Nederland en binnen Europa. Het exclusieve gebruiksrecht heeft betrekking op de exploitatie van de horecagelegenheden alsmede op de verkoop van merchandising. Voor het gebruiksrecht heeft eiseres € 589.050, inclusief € 94.050 omzetbelasting, betaald.
2.3.
Eiseres heeft op 27 januari 2011 aangifte omzetbelasting gedaan voor het tijdvak december 2010 en daarin verzocht om een teruggaaf van € 89.061. In de aangifte is de omzetbelasting die is vermeld op de factuur van [H] B.V. i.o. volledig in aftrek gebracht.
2.4.
Bij brieven van 9 februari 2011, 18 juli 2011 en 18 november 2011 heeft verweerder eiseres vragen gesteld naar aanleiding van de aangifte voor het tijdvak december 2010. Eiseres dan wel de gemachtigde heeft bij brieven van 18 maart 2011, 15 augustus 2011 en 22 december 2011 informatie aan verweerder verstrekt.
2.5.
Nadat partijen nog enige brieven hebben gewisseld, heeft op 25 september 2012 een bespreking plaatsgevonden. Tijdens de bespreking is onder andere afgesproken dat de gemachtigde van eiseres de cijfers voor de berekening van de pro rata (de verhouding tussen de belaste en de totale omzet van eiseres) voor 2010 zou overleggen. Omdat overlegging van de cijfers uitbleef, heeft verweerder het verzoek om teruggaaf voor december 2010 op 15 maart 2013 afgewezen.
2.6.
Bij brief van 29 maart 2013 heeft de gemachtigde de cijfers voor de berekening van de pro rata naar verweerder gestuurd. In de uitspraak op bezwaar heeft verweerder eiseres teruggaaf verleend van de omzetbelasting die is vermeld op de factuur van [H] B.V. op basis van de pro rata van 28%.

3.Geschil

In geschil is uitsluitend nog tot welk bedrag eiseres recht heeft op teruggaaf van de omzetbelasting die aan haar in rekening is gebracht via de factuur van [H] B.V. i.o.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.1.
Tussen partijen is in geschil of aan eiseres een integraal aftrekrecht toekomt. Eiseres beantwoordt deze vraag bevestigend, omdat de vergoeding voor het gebruiksrecht behoort tot de algemene kosten van [A] B.V. Er is geen sprake van bedrijfskosten, omdat met het gebruiksrecht geen andere bedrijfsactiviteiten worden ontplooid, anders dan het doorvoeren van de pilot op weg naar een verdere uitponding binnen Nederland en daarbuiten. Het businessmodel is niet gebruikt. Dat, zoals verweerder stelt, wel de naam [I]’s’ is gebruikt is niet voldoende, omdat je het recht niet kunt splitsen. De pilot is inmiddels beëindigd.
4.1.2.
Verweerder bestrijdt het standpunt dat aan eiseres een integraal aftrekrecht toekomt. Met eiseres is hij van mening dat sprake is van algemene kosten. Anders dan eiseres stelt verweerder zich op het standpunt dat deze kosten dienen te worden toegerekend aan eiseres (de ondernemer voor de omzetbelasting) en niet aan [A] B.V. De voorbelasting is slechts aftrekbaar indien en voor zover sprake is van belaste prestaties. Eiseres verricht belaste en onbelastbare prestaties. De voorbelasting is aftrekbaar op basis van de pro rata, de verhouding tussen de belaste en de totale omzet. De pro rata is volgens de gegevens van eiseres 28%. Verweerder voert aan dat het gebruiksrecht wel binnen de onderneming van eiseres is gebruikt, omdat het recht om de naam [I]’s’ te gebruiken deel uitmaakt van de overeenkomst tussen [A] B.V. en [H] B.V. i.o.
4.2.
Artikel 15, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB) luidt als volgt:
“De in artikel 2 bedoelde belasting welke de ondernemer in aftrek brengt, is
a. de belasting welke in het tijdvak van aangifte door andere ondernemers ter zake van door hen aan de ondernemer verrichte leveringen en verleende diensten in rekening is gebracht op een op de voorgeschreven wijze opgemaakte factuur;
(….)
een en ander voor zover de goederen en de diensten door de ondernemer worden gebruikt voor belaste handelingen. (…)”
Deze bepaling is gebaseerd op artikel 168 van de Btw-richtlijn waarin, voor zover hier relevant, is bepaald:
“Voor zover de goederen en diensten worden gebruikt voor de belaste handelingen van een belastingplichtige, is deze gerechtigd in de lidstaat waar hij deze handelingen verricht, van het door hem verschuldigde belastingbedrag de volgende bedragen af te trekken:
(…)”
4.3.
Voor de bepaling van de omvang van het recht op aftrek van voorbelasting van een ondernemer is allereerst van belang om vast te stellen wie de ondernemer is. Personen die in financieel, organisatorisch en economisch opzicht zodanig zijn verweven, dat zij een eenheid vormen, worden op de voet van artikel 7, vierde lid, van de Wet OB aangemerkt als één ondernemer. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres de ondernemer is die aanspraak maakt op het bestreden integrale recht op aftrek van voorbelasting.
4.4.
Uit de onder 4.2 geciteerde tekst van zowel de Wet OB als de Btw-richtlijn volgt dat recht op aftrek van voorbelasting alleen mogelijk is indien en voor zover de goederen en diensten door de ondernemer worden gebruikt voor belaste handelingen. Dit houdt in dat voor vrijgestelde alsmede voor onbelastbare handelingen geen recht op vooraftrek bestaat. Onbelastbare handelingen zijn handelingen die geheel buiten de bepalingen van de Btw-richtlijn vallen. Daaronder moet worden begrepen de handel in (soft)drugs, ongeacht een eventueel daarvoor geldend gedoogbeleid (vgl. het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 5 juli 1988, 269/86, “Happy Family”). Dit houdt in dat omzetbelasting die verband houdt met kosten, waaronder begrepen algemene kosten, die (mede) zijn gemaakt in verband met de handel in softdrugs, in zoverre niet voor aftrek in aanmerking komt.
4.5.
De aftrek van voorbelasting vindt, voor zover van belang, op de voet van artikel 15, vierde lid, van de Wet OB plaats overeenkomstig de bestemming van de goederen en diensten op het tijdstip waarop de belasting aan de ondernemer in rekening wordt gebracht.
4.6.
Het standpunt van eiseres dat het gebruiksrecht moet worden toegerekend aan [A] B.V. leidt niet tot een integraal recht op aftrek van voorbelasting. Niet is gesteld of gebleken dat [A] B.V. het gebruiksrecht heeft aangewend om belaste prestaties tegen vergoeding te verrichten die een integraal recht op aftrek van de daaraan toe te rekenen voorbelasting tot gevolg hebben. Integendeel, de gemachtigde van eiseres heeft ter zitting desgevraagd herhaald dat het gebruiksrecht niet is gebruikt. De rechtbank laat om proceseconomische redenen in het midden hoe zij oordeelt over het standpunt van verweerder dat (een deel van) het gebruiksrecht is gebruikt, namelijk de naam [I]’s’. Aangezien de voorbelasting op het gebruiksrecht niet direct aan een bestemming kan worden toegerekend, vindt aftrek plaats naar rato van de verhouding tussen de belaste en de totale omzet van eiseres. [A] B.V. maakt immers deel uit van eiseres en de voorbelasting op haar algemene kosten is slechts aftrekbaar op basis van de pro rata van eiseres, die de ondernemer is voor de omzetbelasting. De algemene kosten van de leden van een fiscale eenheid zijn te beschouwen als algemene kosten van de fiscale eenheid zelf.
4.7.
De wetgever heeft de criteria voor de berekening van de pro rata vastgesteld in artikel 11 tot en met 14a van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968. De regeling houdt in dat de aftrekbare voorbelasting ter zake van goederen en diensten die door een als zodanig handelende ondernemer zowel voor handelingen worden gebruikt waarvoor recht op aftrek van voorbelasting bestaat als voor handelingen waarvoor geen recht op aftrek van voorbelasting bestaat, wordt bepaald aan de hand van een bepaalde berekeningssleutel. De pro rata is afhankelijk van de verhouding tussen het totaal van de vergoedingen voor belaste leveringen en diensten en het totaal van de vergoedingen voor alle leveringen en diensten. Verweerder heeft de pro rata van eiseres aan de hand van door eiseres overgelegde cijfers voor 2010 vastgesteld op 28%. De rechtbank ziet geen aanleiding om de door verweerder berekende en toegepaste pro rata te verhogen. Dit betekent dat verweerder de teruggaaf niet op een te laag bedrag heeft vastgesteld.
4.8.
Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5.Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. van Dongen, voorzitter, mr. A.E. Keulemans en
mr. S.K.A. Efstratiades, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A. Carter, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 april 2014.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te[Z] (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH[Z].
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.