In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 29 april 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen [X1] B.V. en [X2] B.V. c.s. en de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Amsterdam, over de teruggaaf van omzetbelasting. Eiseres, een groep van ondernemingen die actief zijn in de horeca, had verzocht om een teruggaaf van omzetbelasting voor het tijdvak december 2010. De inspecteur had eerder een teruggaaf verleend, maar dit was niet integraal, omdat eiseres niet aan de voorwaarden voldeed voor een volledige aftrek van de voorbelasting. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres recht heeft op een pro rata aftrek van de voorbelasting, omdat zij zowel belaste als onbelaste prestaties verricht. De rechtbank heeft de pro rata vastgesteld op 28%, zoals door de inspecteur berekend op basis van de door eiseres overgelegde cijfers.
De rechtbank heeft in haar beoordeling benadrukt dat het recht op aftrek van voorbelasting alleen mogelijk is voor zover de goederen en diensten door de ondernemer worden gebruikt voor belaste handelingen. Dit betekent dat voor onbelaste handelingen, zoals de verkoop van softdrugs, geen recht op aftrek bestaat. Eiseres stelde dat de kosten voor het gebruiksrecht van een merk volledig aftrekbaar zouden moeten zijn, maar de rechtbank oordeelde dat deze kosten als algemene kosten moeten worden beschouwd en dat de aftrek dus op basis van de pro rata moet plaatsvinden.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard, wat betekent dat de inspecteur de teruggaaf niet op een te laag bedrag heeft vastgesteld. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof.