2.8.Onderhoudsbijdrage
2.8.1.De vrouw heeft verzocht een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen (hierna ook: kinderbijdrage) vast te stellen van € 370,- per maand per kind.
De vrouw stelt dat de winst uit onderneming van de man in 2011 (€ 18.790,- +
€ 9.649,- =) € 27.766,- per jaar bedroeg, omdat niet kon worden nagegaan of de post bedrijfslasten ook daadwerkelijk uitgaven betreft. Gelet hierop en rekening houdend met de fiscale omstandigheden bedraagt volgens de vrouw het netto besteedbaar inkomen (verder: NBI) van de man € 2.313,83 per maand. De vrouw stelt haar inkomen in 2011 op (€ 11.452,-dienstverband en € 5.588,-- Wajong =) € 17.040,-- en haar daarop gebaseerde NBI op € 1.420,- per maand. De vrouw heeft de behoefte van de kinderen berekend op € 370,- per kind per maand op basis van een gezinsinkomen van € 3.734,- per maand.
2.8.2.De man heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de vrouw. De man wijst erop dat de vrouw in het kader van de voorlopige voorzieningen procedure heeft verzocht om een bijdrage van € 101,50 per kind per maand. De vrouw dient naar de mening van de man aan te tonen waarom zij thans behoefte heeft aan een hogere onderhoudsbijdrage. De man wijst er voorts op dat de rechter in het kader van de voorlopige voorzieningen procedure ervan uit is gegaan dat partijen een gelijkwaardige inkomenspositie hebben. De man stelt dat het resultaat uit zijn onderneming € 18.790,- bruto per jaar bedraagt en betwist ieder hoger inkomen. Ter zitting heeft de man de behoefte van de minderjarigen gesteld op € 610,-- minus € 144,-- kind gebonden budget = € 466,-- per maand, dat is € 155,-- per kind per maand. De man betwist dat de minderjarigen een hogere behoefte hebben. De man stelt dat de kosten van de minderjarigen naar rato over partijen dienen te worden verdeeld. Hij stelt dat hij geen draagkracht heeft om een kinderbijdrage te betalen
.
2.8.3.Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, heeft hij op grond van artikel 3 sub c van de Alimentatieverordening (nr. 4/2009 Raad van 18 december 2008) tevens rechtsmacht met betrekking tot het verzoek tot vaststelling van een kinderbijdrage.
2.8.4.De rechtbank zal op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 het recht van Nederland op het verzoek tot vaststelling van een kinderbijdrage toepassen, nu de onderhoudsgerechtigde gewone verblijfplaats in Nederland heeft.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.8.5.Bij de bepaling van de behoefte en de draagkracht zal de rechtbank de bedragen op hele euro’s afronden. Voor de beoordeling van de behoefte heeft de rechtbank de gegevens gehanteerd zoals opgenomen in de bijlage 2012 (tweede helft) bij het rapport van de werkgroep alimentatienormen. Voor de beoordeling van de draagkracht heeft de rechtbank de gegevens gehanteerd zoals opgenomen in de bijlage 2014 (eerste helft) bij het rapport van de werkgroep alimentatienormen. Gelet op na te melden ingangsdatum zal de rechtbank de nà 1 april 2013 geldende berekeningswijze volgen.
2.8.6.Voor de bepaling van de behoefte gaat de rechtbank uit van het NBI van partijen ten tijde van de verbreking van de samenwoning in december 2012. Conform de richtlijnen van de werkgroep alimentatienormen laat de rechtbank hierbij de fiscale aspecten van de eigen woning buiten beschouwing.
2.8.7.De rechtbank neemt als uitgangspunt voor berekening van het NBI van de man het gemiddelde bedrijfsresultaat over de jaren 2010 tot en met 2012. Dit resultaat bedroeg respectievelijk € 16.212,--, € 19.307,-- en € 10.237,--, hetgeen gemiddeld per jaar (€ 45.756,-- : 3 =) € 15.252,-- bedraagt. Daarbij overweegt de rechtbank dat het door de man berekende resultaat over 2011 van € 10.596,-- onjuist is, nu de man op het resultaat de zelfstandigen-aftrek en de MKB Winstvrijstelling in mindering heeft gebracht. De rechtbank houdt rekening met de zelfstandigenaftrek en de MKB Winstvrijstelling, evenals met de inkomens-heffing, verminderd met de algemene en de arbeidskorting en tenslotte ook met de op aanslag zelf betaalde inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet. Daarmee is het NBI van de man te stellen op € 1.241,-- per maand.
2.8.8.Voor de bepaling van het NBI van de vrouw neemt de rechtbank als uitgangspunt het inkomen over 2011 van (€ 11.452,-- uit dienstverband en € 5.588,-- Wajonguitkering =) € 17.040,--. Rekening houdende met de inkomensheffing, verminderd met de algemene, de arbeids-, de inkomensafhankelijke combinatie- en de jonggehandicaptenkorting, is het NBI van de vrouw te stellen op € 1.397,-- per maand.
2.8.9.Het totale NBI bedraagt € 2.638,-- per maand. Bij 17 kinderbijslagpunten is de behoefte in 2012 te stellen op € 729,-- per maand, dit is € 243,-- per maand per kind. Geïndexeerd bedraagt de behoefte per 1 januari 2014 € 249,-- per maand per kind. Daarop dient in mindering te strekken het kind gebonden budget van € 48,-- per maand per kind waarop de vrouw thans aanspraak kan maken. Daarmee is de behoefte van de minderjarigen te stellen op 201,-- per maand per kind.
2.8.10.De in het ouderschapsplan overeengekomen zorgregeling betekent een zorgkorting van 15% van de behoefte, zijnde € 30,-- per maand per kind.
2.8.11.De man is op 18 maart 2013 in dienst getreden bij [naam bedrijf]. Hij ontving daar een salaris van € 2.000,-- bruto per maand, exclusief 8% vakantiegeld. Dit dienstverband is per 18 april 2013 beëindigd. Met ingang van 8 januari 2014 heeft de man een arbeidsover-eenkomst met [naam bedrijf] in Frankrijk, waarbij zijn salaris € 1.639,-- bruto per maand bedraagt. Daarnaast heeft hij recht op een extra vergoeding van 1,2% als hij een bepaalde omzet realiseert. Blijkens de salarisspecificatie over januari 2014 bedraagt zijn inkomen inclusief voormelde extra vergoeding over de periode 8 januari tot en met 31 januari € 1.355,-- netto per maand. Voor het omrekenen naar een maandbedrag gaat de rechtbank ervan uit dat een maand vier weken heeft. Daarmee is het inkomen van de man inclusief extra vergoeding te stellen op (1.355 gedeeld door 3 en vermenigvuldigd met 4 =) € 1.807,-- netto per maand. De rechtbank gaat ervan uit dat de man niet belastingplichtig is in Nederland en dat er geen fiscaal voordeel in verband met het betalen van een kinderbijdrage is te behalen in Frankrijk. De rechtbank gaat derhalve uit van een NBI van de man van € 1.807,-- per maand.
2.8.12.De man stelt zich op het standpunt dat bij de berekening van zijn draagkracht rekening dient te worden gehouden met € 250,-- per maand aan aflossing schulden (€ 100,-- ABN/AMRO, € 50,-- huurauto en € 100,-- advocaatkosten). Voorts stelt de man dat rekening dient te worden gehouden met dubbele woonlasten, te weten € 400,-- per maand, zijnde de helft van de huur van de thans door hem en zijn partner bewoonde woning, alsmede met de door hem betaalde helft van de hypotheekrente van de voormalige echtelijke woning van € 307,-- per maand. De vrouw heeft gesteld dat met de schulden geen rekening moet worden gehouden. Naar het oordeel van de rechtbank zijn die schulden niet zonder meer aan te merken als niet vermijdbaar en niet verwijtbaar. De rechtbank houdt derhalve niet zonder meer rekening met die schulden. Met betrekking tot die schulden overweegt de rechtbank in het kader van de aanvaardbaarheidstoets als volgt. De rechtbank houdt geen rekening met de aflossing van de schuld bij ABN/AMRO, omdat die gelden niet ten goede zijn gekomen aan de gemeenschap van goederen. Evenmin wordt rekening gehouden met de aflossing van de schuld van de huurauto, aangezien de man niet heeft aangetoond dat daadwerkelijk op die schuld wordt afgelost. Daarnaast wordt ook geen rekening gehouden met de schuld omtrent de advocaatkosten, omdat die lasten conform de richtlijnen van de werkgroep alimentatie-normen niet voorgaan op de onderhoudsverplichting van de man jegens de minderjarigen. Nu tussen partijen vaststaat dat zij ieder de helft van de hypotheekrente van de voormalige echtelijke woning betalen, zal de rechtbank bij het draagkrachtloos inkomen van de man rekening houden met extra woonlasten van € 307,-- per maand.
2.8.13.Gelet op het vorenstaande bedraagt de draagkracht van de man volgens de formule 70% x (1.807 - (0,3 x 1.807 + 860 + 307)) = € 69,-- per maand.
2.8.14.De rechtbank gaat op basis van de cumulatieven op de salarisspecificatie van de maand december 2013 uit van een bruto-jaarinkomen van € 12.446,--. Voorts houdt de rechtbank rekening met een WAJONG-uitkering van € 5.637,-- per jaar. Het totale belastbare inkomen bedraagt € 18.083,-- per jaar. De rechtbank houdt rekening met de algemene heffingskorting, de arbeidskorting, de inkomensafhankelijke combinatiekorting, de alleen-staande ouderkorting, de vermeerdering in verband met kinderen jonger dan 16 en met de op aanslag betaalde inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet.
2.8.15.Uitgaande van bovenstaande gegevens berekent de rechtbank het NBI op (€ 16.978,-- : 12 =) € 1.415,-- per maand. De draagkracht van de vrouw bedraagt volgens de formule 70% x (1.415 - (0,3 x 1.415 + 860 =) € 91,-- per maand.
2.8.16De gezamenlijke draagkracht van partijen bedraagt (€ 69,-- + € 91,-- =) € 160,-- per maand. Met de totale draagkracht van partijen kan niet volledig in de behoefte van de minderjarigen van € 603,-- per maand worden voorzien, waardoor een tekort ontstaat van (€ 603,-- - € 160,-- =) € 443,-- per maand. Nu het tekort aan gezamenlijke draagkracht van beide ouders om in de behoefte van de minderjarigen te voorzien van € 443,-- per maand (meer dan) twee maal groter is dan de zorgkorting waarop de man recht kan doen gelden (€ 90,--), dient de man tot het volledige bedrag van zijn draagkracht bij te dragen. Op die wijze wordt het tekort om in de behoefte van de minderjarigen te voorzien over de ouders verdeeld, in die zin dat de vrouw een bijdrage krijgt die lager is dan de behoefte en de man de zorgkosten niet kan verdisconteren. De man heeft een draagkracht voor betaling van een kinderbijdrage van € 23,-- per maand per kind. De rechtbank zal deze bijdrage vaststellen, nu deze in overeenstemming wordt geacht met de wettelijke maatstaven.
2.8.17.De vrouw heeft voorts verzocht te bepalen dat de door de man aan haar te betalen kinderbijdrage per 1 januari wordt geïndexeerd met het van overheidswege jaarlijks vast te stellen wettelijk indexeringspercentage. De aanspraak op indexering vloeit reeds voort uit artikel 402a van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank zal dit verzoek van de vrouw dan ook bij gebrek aan belang afwijzen.