ECLI:NL:RBNHO:2014:340

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
16 januari 2014
Publicatiedatum
17 januari 2014
Zaaknummer
C/14/150999 / FA RK 13-2597
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beschikking inzake voorlopige voorzieningen in een echtscheidingsprocedure met betrekking tot zorgregeling en alimentatie

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Holland op 16 januari 2014 een beschikking gegeven in het kader van voorlopige voorzieningen in een echtscheidingsprocedure. De vrouw heeft verzocht om een zorgregeling voor de minderjarigen, waarbij de man instemde met de reguliere zorgregeling, maar er ontstond onenigheid over de kerstvakantie. De oudste minderjarige, die niet deelneemt aan de zorgregeling, heeft aangegeven moeite te hebben met het verblijf bij de man. De rechtbank heeft geoordeeld dat het niet in het belang van de oudste minderjarige is om een zorgregeling voor haar vast te stellen voor de duur van de voorlopige voorzieningen. De rechtbank benadrukt het belang van een goede band tussen de minderjarige en haar vader en roept partijen op om in overleg met de minderjarige tot een regeling te komen die haar belangen dient.

Daarnaast heeft de rechtbank de verzoeken van de vrouw om een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen en een partnerbijdrage beoordeeld. De man is in staat om een bijdrage van € 1.291,00 per maand voor de minderjarigen te betalen, en de rechtbank heeft bepaald dat de man ook een partnerbijdrage van € 1.997,00 per maand aan de vrouw moet betalen. De rechtbank heeft de man ook het exclusieve gebruik van de echtelijke woning toegewezen, waarbij de vrouw de woning dient te verlaten. De beschikking is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Afdeling Privaatrecht
Sectie Familie & Jeugd
HZ
zaak-/rekestnr.: C/14/150999 / FA RK 13-2597
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 16 januari 2014
in de zaak van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. I.W. van Osch, kantoorhoudende te 's-Gravenhage,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. E.S. Dirks, kantoorhoudende te Alkmaar.

1.Procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de vrouw, ingekomen op 18 december 2013;
- het verweerschrift, tevens zelfstandig verzoek, met bijlagen, van de man, ingekomen op 7 januari 2014.
1.2
De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 9 januari 2014, in aanwezigheid van partijen, de vrouw bijgestaan door mr. I.W. van Osch en de man door mr. E.S. Dirks.
1.3
De minderjarige [minderjarige] is in de gelegenheid gesteld in raadkamer te worden gehoord.

2.Beoordeling

verdeling zorg- en opvoedingstaken (zorgregeling)
2.1
De vrouw heeft verzocht een zorgregeling vast te stellen tussen de minderjarigen [minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], [minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] en [minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], en de man, waarbij de minderjarigen eens per twee weken van vrijdagavond 18.00 uur tot zondagavond 19.00 uur bij de man verblijven. Voorts heeft de vrouw verzocht een vakantie- en feestdagen vast te stellen, zoals uiteengezet in haar verzoekschrift. De man heeft ingestemd met de verzochte reguliere zorgregeling. Ten aanzien van de door de vrouw verzochte vakantie- en feestdagenregeling heeft de man hiermee ingestemd, met uitzondering van de kerstvakantie. De vrouw heeft verzocht te bepalen dat de minderjarigen in de kerstvakantie van 2013 de eerste week (inclusief de kerstdagen) bij de vrouw zijn en de tweede week (inclusief Oud&Nieuw) bij de man. De man wenst dat de kerstdagen tussen beide ouders verdeeld worden.
Eerst aan het eind van de zitting is gebleken dat de oudste minderjarige dochter van partijen, [minderjarige], niet deelneemt aan de op dit moment door partijen afgesproken zorgregeling. [minderjarige] is vervolgens uitgenodigd voor het kinderverhoor en zij is daar op 10 januari 2013 verschenen. Gelet op de verklaring van [minderjarige] en hetgeen ter zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat het niet in het belang van [minderjarige] kan worden geacht om op dit moment -derhalve voor de duur van de voorlopige voorzieningen- een vaste zorgregeling voor haar vast te stellen. [minderjarige] heeft om haar moverende redenen veel moeite met het verblijf bij de man en kan dat goed en gefundeerd onder woorden brengen. [minderjarige] geniet daarnaast wel van het feit dat haar vader haar hockeyteam coacht en incidenteel traint, en dat zij hem dan bij die gelegenheden ziet. Het ligt op de weg van de man om in de periode naar de echtscheiding toe aandacht te besteden aan deze feiten, met haar te spreken, en voor [minderjarige] zodanige omstandigheden te creëren dat zij zich wel prettig voelt bij de man thuis. Daarbij stelt de rechtbank voorop dat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] tot een evenwichtige volwassene van belang is dat zij een goede band met haar vader heeft en behoudt. Partijen, en dus ook de vrouw, dienen zich hiervan ook bewust te zijn bij het opstellen van het ouderschapsplan en in nauw overleg met [minderjarige] te komen tot een regeling die recht doet aan de belangen van [minderjarige]. Daarbij dient het uitgangspunt te zijn dat voor [minderjarige] uiteindelijk dezelfde regeling zal gaan gelden als voor [minderjarige] en [minderjarige].
Voor [minderjarige] en [minderjarige] is de rechtbank van oordeel dat, mede gelet op de instemming van de man, de verzochte zorgregeling in hun belang kan worden geacht en deze zal aldus overeenkomstig worden vastgesteld. Ten aanzien van de vakantie- en feestdagenregeling verschillen partijen alleen ten aanzien van de kerstvakantie 2013 van mening. De rechtbank is van oordeel dat het belang bij een regeling ten aanzien van die vakantie is komen te vervallen, nu deze vakantie reeds voorbij is. Partijen hebben ter zitting ten aanzien van komende kerstvakanties niets naar voren gebracht. Voor de jaren 2014 en verder dienen partijen in het ouderschapsplan tot een regeling te komen, dan wel de rechtbank in de echtscheidingsprocedure daarover te laten beslissen.
echtelijke woning
2.2
De man heeft verzocht om, in overeenstemming met de feitelijke situatie, het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning aan hem toe te kennen. De vrouw heeft ter zitting aangegeven hiermee in te stemmen. De rechtbank zal overeenkomstig beslissen.
kinderbijdrage
2.3
De vrouw heeft verzocht te bepalen dat de man aan haar als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen een bedrag van € 1.505,00 per maand dient te betalen.
2.4
De man heeft hiertegen verweer gevoerd.
2.5
Bij het bepalen van de behoefte en de draagkracht hanteert de rechtbank de uitgangspunten, zoals deze zijn neergelegd in het rapport van de Expertgroep Alimentatienormen zoals dat vanaf 1 april 2013 geldt (hierna te noemen: het Tremarapport).
De rechtbank heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
de behoefte
Partijen verschillen van mening over de hoogte van de behoefte van de minderjarigen, zodat de rechtbank deze ambtshalve zal berekenen.
Niet in geding is dat partijen in 2012 gescheiden zijn gaan leven. Ook is niet in geding dat het netto gezinsinkomen van partijen destijds hoger dan € 5.000,00 per maand was. Gelet op de tabel eigen aandeel kosten van kinderen, behorend bij het Tremarapport 2012, bedraagt de behoefte van de minderjarigen bij 13 kinderbijslagpunten, € 1.490,00 per maand.
Tijdens het huwelijk maakten partijen geen aanspraak op het kindgebonden budget. De vrouw heeft ter zitting verklaard op dit moment geen kindgebonden budget te ontvangen. Nu het echtscheidingsverzoek nog niet is ingediend maakt de vrouw geen aanspraak op dit budget. De rechtbank zal voor deze procedure geen rekening houden met het kindgebonden budget.
de draagkracht
Tussen partijen is niet in geding dat de vrouw over onvoldoende draagkracht beschikt om een kinderbijdrage te betalen. De behoefte van de minderjarigen zal, voor zover zijn draagkracht dat toelaat, volledig door de man moeten worden voldaan.
Het bedrag aan draagkracht wordt vastgesteld aan de hand van de bij het Tremarapport behorende draagkrachtformule: 70% x [NBI – (0.3NBI + 850)]. De man heeft blijkens de aanhef op de door hem overgelegde salarisspecificaties een bruto jaarinkomen van
€ 132.000,00 per jaar. Nu dit bedrag het heffingsloon betreft, is de vakantietoeslag hierbij inbegrepen. De rechtbank ziet geen aanleiding om bij dit bedrag de belaste reis- en ziektekosten op te tellen, zoals door de vrouw is gesteld, nu voldoende aannemelijk is dat tegenover deze bruto kosten daadwerkelijk netto gemaakte kosten staan. Het netto besteedbaar inkomen (NBI) voor het bepalen van de kinderbijdrage bedraagt aldus
€ 5.989,00 per maand.
Volgens de hiervoor vermelde formule bedraagt de beschikbare draagkracht van de man
€ 2.334,00 per maand. Hierbij dient het fiscaal voordeel van € 137,00 per maand opgeteld te worden, waarmee de totale draagkracht van de man voor een kinderbijdrage € 2.471,00 per maand bedraagt.
De man beschikt derhalve over voldoende draagkracht om zijn aandeel in de behoefte van de minderjarigen te betalen.
zorgkorting
Gelet op de vast te stellen zorgregeling gaat de rechtbank uit van een zorgkorting van 20%. De vast te stellen vakantieregeling rechtvaardigt niet dat er uitgegaan kan worden van 25%, zoals door de man is gesteld. De zorgkorting zal bovendien thans alleen in mindering worden gebracht op het aandeel van de man in de behoefte van [minderjarige] en [minderjarige], nu er op dit moment geen zorgregeling ten aanzien van [minderjarige] is. De zorgkorting wordt berekend over de behoefte en bedraagt voor [minderjarige] en [minderjarige] gezamenlijk € 199,00 per maand. Het aandeel van de man komt daarmee op € 1.291,00 per maand. De rechtbank is van oordeel dat de man voor de duur van de voorlopige voorzieningen geacht kan worden een kinderbijdrage voor [minderjarige] en [minderjarige] te betalen van € 397,00 per kind per maand en voor [minderjarige] € 497,00 per maand, zijnde in totaal € 1.291,00 per maand.
partnerbijdrage
2.6
De vrouw heeft verzocht te bepalen dat de man aan haar als bijdrage in haar levensonderhoud een bedrag van € 3.548,00 bruto per maand dient te betalen.
Ter onderbouwing van haar verzoek heeft de vrouw aangevoerd dat zij, mede gelet op de rolverdeling ten tijde van de samenwoning, behoefte heeft aan een bijdrage.
2.7
De man heeft hiertegen verweer gevoerd.
2.8
De rechtbank overweegt als volgt.
De vrouw heeft haar behoefte, uitgaande van de zogenoemde Hofnorm en een netto gezinsinkomen van € 5.500,00 per maand, becijferd op € 2.397,00 netto per maand, aldus
€ 3.548,00 bruto per maand.
De man heeft vervolgens onweersproken gesteld dat het netto gezinsinkomen ten tijde van de samenwoning € 5.801,00 per maand bedroeg. De behoefte van de vrouw bedraagt 60% van dit inkomen, verminderd met de kosten van de kinderen, die, zoals onder punt 2.5 is vastgesteld, € 1.490,00 per maand bedragen, zijnde € 2.586,00 netto per maand. Voor de berekening van de behoeftigheid van de vrouw dient op die behoefte het eigen inkomen van de vrouw in mindering te worden gebracht. De vrouw heeft gesteld onlangs een yogastudio te zijn gestart en het afgelopen jaar als yogalerares een inkomen te hebben gehad van
€ 400,00 netto per maand. De man heeft daarop gesteld dat het bruto equivalent van dat inkomen € 800,00 per maand bedraagt. De rechtbank is van oordeel dat dit, gelet op het voor de vrouw geldende belastingtarief, onjuist is. De rechtbank zal uitgaan van een bruto inkomen van € 575,00 per maand. Uitgaande van deze gegevens overstijgt de aanvullende behoefte van de vrouw het door de man gestelde bedrag van € 3.305,00 bruto per maand niet, zodat de rechtbank uitgaat van dit bedrag.
Vervolgens dient de rechtbank te beoordelen of de man over voldoende draagkracht beschikt om een partnerbijdrage te betalen.
Bij de bepaling van de draagkracht van de man wordt uitgegaan van de volgende, aan de dossierstukken en het verhandelde ter zitting ontleende gegevens:
- het bruto jaarsalaris van € 132.000,00;
- de algemene heffingskorting en de arbeidskorting;
- de helft van het eigenwoningforfait van € 2.121,00 per jaar;
- de door de man betaalde lasten van de echtelijke woning, te weten:
– de hypotheekrente van € 33.750,00 per jaar;
– de premie levensverzekering ad € 1.068,00 per jaar, nu deze post ter zitting door de vrouw is bestreden en door haar onweersproken op dit bedrag is gesteld;
– de forfaitaire eigenaarslasten ad € 95,00 per maand;
– de hypotheekaflossing van € 270,00 per maand;
De rechtbank ziet in het kader van deze procedure geen aanleiding om rekening te houden met een onredelijke woonlast, zoals door de vrouw ter zitting is gesteld.
- premies voor lijfrenten van € 1.036,00 per jaar;
De rechtbank houdt geen rekening met het eigen risico inzake de zorgverzekering, nu deze last gemotiveerd door de vrouw is betwist en de man geen stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat dit risico daadwerkelijk structureel wordt verbruikt. De premie zorgverzekering is door de man terecht niet opgevoerd, nu de man hiervoor een (belaste) bijdrage van de werkgever ontvangt.
- tot slot houdt de rechtbank rekening met de bijstandsnorm voor een alleenstaande, exclusief de woonkostencomponent, en een draagkrachtpercentage van 60%.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en rekening houdend met de fiscale effecten alsmede de door de man te betalen kinderbijdrage, acht de rechtbank de man in staat een partnerbijdrage te betalen van € 1.979,00 bruto per maand.

3.Beslissing

De rechtbank:
3.1
Bepaalt dat de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken als volgt zal zijn:
- de minderjarigen [minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], en [minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats], verblijven eens per twee weken van vrijdagavond 18.00 uur tot zondagavond 19.00 uur bij de man;
- genoemde minderjarigen verblijven in de voorjaarsvakantie 2014 bij de vrouw;
- genoemde minderjarigen verblijven in de meivakantie 2014 bij de man, tenzij de vakantie twee weken duurt, in welk geval genoemde minderjarigen de eerste week bij de man verblijven en de tweede week bij de vrouw;
- genoemde minderjarigen verblijven in de zomervakantie 2014 vier weken bij de vrouw en twee aaneengesloten weken bij de man.
3.2
Wijst het verzoek van de vrouw tot het vaststellen van een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken ten aanzien van de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats].
3.3
Bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van de minderjarigen op € 1.291,00 per maand, bij vooruitbetaling te voldoen.
3.4
Bepaalt dat de man bij uitsluiting gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de echtelijke woning en de zich daarin bevindende inboedelgoederen aan [adres echtelijke woning], met bevel dat de vrouw die woning dient te verlaten en deze niet verder mag betreden.
3.5 Bepaalt de door de man te betalen bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw op € 1.997,00 per maand per maand, bij vooruitbetaling te voldoen.
3.6 Wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.E. Allegro, rechter, in tegenwoordigheid van H.M. Zonneveld-de Kwant, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2014.
Tegen deze beschikking staat geen rechtsmiddel open.