In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 14 april 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een stichting die de tennissport bevordert, en de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft een naheffingsaanslag omzetbelasting van € 10.491 die aan eiseres is opgelegd over het tijdvak van 1 januari 2010 tot en met 31 maart 2010. De inspecteur handhaafde deze naheffingsaanslag na een bezwaar van eiseres, die hiertegen in beroep ging. De rechtbank heeft de feiten en het procesverloop uitvoerig besproken, waarbij eiseres en de inspecteur hun standpunten hebben toegelicht.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres en de sportvereniging [D] financieel en organisatorisch met elkaar verweven zijn. De inspecteur stelde dat de oprichting van eiseres en de daaropvolgende transacties zijn gedaan met als doel belastingvoordeel te behalen, wat zou neerkomen op misbruik van recht. Eiseres betwistte dit en stelde dat de transacties onder normale marktomstandigheden zijn aangegaan en dat er geen sprake is van misbruik.
De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen gewogen en geconcludeerd dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de economische realiteit niet was veranderd en dat de tussenvoeging van eiseres geen wezenlijke betekenis had. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat eiseres recht heeft op een immateriële schadevergoeding van € 500 wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gelastte de inspecteur het griffierecht aan eiseres te vergoeden.